tebloemen; van daar ging men in dreeven en wandelwegen, op het keurigst beplant met de uitgezogtste welriekende en vrugtdraagende boomen. Doorschynende beeken stroomden, met een zagt geruisch, over het goudkleurig zand, of botsten tegen schitterende keisteenen; met welk geluid zich de streelende stem van het zangryk gevogelte, 't geen het omringend geboomte bewoonde, op het lieflykst, vermengde. Op eene andere plaats spiegelde men zich in 't kristallyne vogt van een grooten vyver, in welks doorschynende wateren men de schoonste schelpdieren en visschen zag speelen. Van daar ging men in de verkwiklyke schaduw eener betoverende Valei, in welke een zilverkleurige waterval de lugt steeds verfrischte; terwyl men zich wat verder kon verlustigen in een Doolhof, zamengesteld uit de schoonste Palmboomen en steeds groenende Cederen. Overal, om kort te gaan, had de konst de betoverende schoonheden der natuure op het gelukkigst gebezigd.
Op eenen heuvel, in het middenpunt van dit betoverend verblyf, had schedad een kostelyk Paleis gebouwd, in 't welk smaak en rykdom elkanderen den prys betwistten. Alles vond men hier vereenigd, wat door eene vuurige verbeeldingskragt, tot gemak en vermaak, kan worden uitgedagt. De uitsteekendste Konstenaars, die door hunne weetenschap de zinnen kunnen streelen, waren hier byeenverzameld, door bekwaame Koks Musikanten, Dansers, Potzemaakers, Poëten, enz. Dan, 't geen nog meer was dan dit alles, een talryke zwerm van jonge Schoonheden, wel minder zuiver, maar mogelyk nog aanvalliger, dan de Hemelsche Houris, vercierde dit betoverend Kasteel.
Toen nu schedad alles had doen gereed maaken, 't geen tot het in werking brengen van zyn vreemd ontwerp moest dienen, deed hy aan de deuren van alle Tempels de volgende Bekendmaaking aanplakken:
‘Schedad, God van Yemen, aan alle Geloovigen heil! Voorgenomen hebbende alle andere Goden, die alleen belooningen na dit leven belooven, in weldaadigheid te overtreffen, doen wy te weeten, dat wy in onze vlakte van Yemen een Parydys hebben geschaapen, in 't welk Gylieden zult kunnen genieten alle de vermaaken van het tegenwoordig leven. Wy zullen daar alle de geenen in opneemen, die, met veragting van alle onnutte Deugden, opregtelyk in Ons gelooven: en van dit oogenblik af aan zullen wy de hier nevens genoemden van onze getrouwe Dienaaren in hetzelve doen ingaan. ô Volk van Yemen! volg het voetspoor deezer gelukkigen na, en verdien de Kroone der Uitverkoorenen.’
De Gelukzaligen, wier naamen in de genoemde Afkondiging vermeld wierden, waren de onbeschaamdste der vleijers van schedad; de werktuigen zyner geweldenaryen, en de metgezel-