Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1798
(1798)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe voornaamste byzonderheden van het eiland Maltha, uit de nieuwste berigten opgemaakt.Medeburgers!
‘Te meermaalen schikte gy eene plaats, in uw Mengelwerk, voor Land- en Plaatsbeschryvingen, van welke de tydsomstandigheden meer dan gewoonlyk deeden spreeken. Ik twyfel overzulks niet, of de voornaam- | |
[pagina 347]
| |
ste Byzonderheden van het Eiland Maltha, uit de nieuwste berigten opgemaakt, zullen u welkom weezen, en eene plaats, in 't zelve, waardig gekeurd worden; daar de bemagtiging diens Eilands, door den onvergelyklyken buonaparte, van 't zelve zo zeer als ooit doet spreeken. Gevalt u deeze Beschryving, dan zal ik, binnen kort, een Verslag laaten volgen van de Maltheezer Ridderorde. Meer heb ik niet te berigten, en blyf
Ul. welwenschende
MedeburgerGa naar voetnoot(*).
Het Eiland Maltha, oudtyds Melite geheeten, ligt, met Goza, en eenige andere mindere Eilandjes, daar toe behoorende, in de Middellandsche Zee, ten Zuiden van Sicilie, en dus na den kant van Africa, tot welk Werelddeel zommigen het betrekken. De afstand van Sicilie wordt tusschen de zeventien en achttien Zeemylen geschat. By de Ouden was Melite reeds bekend als een Eiland, beroemd wegens de veiligheid der Havens, aan eene Zee, onder hun voor gevaarlyk vermaardGa naar voetnoot(†). Men heeft alle reden om vast te stellen, dat het door de Pheniciers, de Inwoonders van Tyrus en Sidon, eerst bevolkt is; althans het komt als eene Volkplanting der Pheniciers by de Ouden voor, die wegens den naamsoorsprong zeer verschillend denken, en zich in elkander omverstootende gissingen, met welke wy ons niet zullen ophouden, verliezen. De taal, die nog onder de Landlieden op dit Eiland gesprooken wordt, wil men dat de Punische of Phenicische zy; niet ongegrond stelt men, dat deeze Eilanders daarom by de Romeinen en Grieken den naam van Barbaaren draagenGa naar voetnoot(‡). | |
[pagina 348]
| |
De gedaante des Eilands is langwerpig rond; men rekent den omtrek op ruim tien uuren gaans in de lengte, en vier uuren in de breedte. Omtrent midden op het Eiland ligt Citta of Civita Vecchia, oudtyds de Hoofdstad, en ook wel Citta Notabile geheeten. Dan deeze, schoon nog een Bisschoplyke Zetel, heeft haar ouden luister verlooren. De tegenwoordige verblyfplaats des Grootmeesters en der Orde van de Maltheezer Ridderen heeft de oude Stad in haare vernaamdheid doen taanen; hoewel zy alle aantrekkelykheid niet verlooren hebbe. De Stad ligt in 't ronde, en heeft een welgesterkt voorkomen. Nog praalt zy met verscheide schoone Huizen, aan den oorspronglyken Maltheezer Adel toebehoorende; de Cathedraal-Kerk, het Bisschoplyk Paleis, en diens Seminarium, steeken boven alle uit. Dan noch de oudheid, noch de geestlyke aantrekkelykheden, kunnen opweegen tegen die van de verblyfplaats des Grootmeesters; weshalven de Bisschop zich daar veel meer tyds ophoudt, dan in zyn eigen Paleis. De nieuwe Stad ligt op de Noordlyke kust des Eilands. Eigenlyk bestaat dezelve uit het zamenstel van onderscheidene Steden; de voornaamste wordt la Valette geheeten, naar den Grootmeester die 'er de Stichter van wasGa naar voetnoot(*). | |
[pagina 349]
| |
Deeze Stad is aangelegd op een smalle lange Landtong, die egter niet, buiten het Eiland zelve, in zee uitsteekt. Behalven dat dezelve aan drie zyden met water omgeeven is, en aan den uithoek na zee een sterk Fort heeft, is de Stad van alle zyden verschanst, en wordt aan de Landzyde van agteren gedekt door het Fort, in het gedeelte Floriana geheeten. - De Landtong, waar op men goedgevonden heeft deeze Stad aan te leggen, wordt door twee lange, doch daar aan in evenredigheid niet breede, waterboezemen van het overige des Eilands afgescheiden; die aan de Oostzyde wordt met grond voor de beste Haven deezer zonderlinge Zeestad gehouden. Zonderling noem ik die Stad, en eene korte beschryving zal die benaaming wettigen. De steilheid der straaten op den oneffen rotzigen grond is zo groot, dat het gebruik eens rydtuigs niet alleen ongeraaden, maar volstrekt onmogelyk is; dit gebrek wordt vergoed door een welaangelegden straatweg, met een voetpad langs de huizen, waar in op de anders moeilykste plaatzen trappen gemaakt zyn. De platte grond der Stad heeft veel van een Dambord; want alle de slraaten doorkruissen elkander, zo in de lengte als in de breedte, met rechte hoeken. Het eenzelvige, 't welk uit zulk eenen aanleg noodwendig ontstaat, wordt afgebrooken door twee uitgestrekte Marktpleinen, de plaats rondsom de Hoofdkerk en voor het Paleis des Grootmeesters. Behalven dat de straaten over 't algemeen dat eenzelvige voorkomen hebben, in strekking zyn ook de Huizen, tot vermeerdering daar van, alle gebouwd van een gladden, ligtgeelen, steen, de gewoone en gemaklyk bewerkbaare bouwstoffe op dit Eiland. Kenners geeven aan de Bouworde van 't Paleis weinig roems. Voor het Paleis is de Hoofdwagt en de Kanselary. Het laatst aangelegde gebouw, de Thesaurie, steekt boven allen in bouwtrant uit. Het Geregtshof, het Stadhuis, en de Verzamelplaatzen der verschillende Taalen uit welke de Ridderorde is zamengesteld, als mede de twee Kerken, die van St. Jan, de Hoofdkerk, en die | |
[pagina 350]
| |
der Jesuiten, onderscheiden zich het voordeeligst onder de Stadsgebouwen. 't Is in de eerstgemelde, waar de Ridderorde op la Valette den Godsdienst verrigt, en gevolglyk den Grootmeester ter Kapél verstrekt. In dezelve heeft hy zyn zitplaats op een Throon ter zyde van het Hoofdaltaar. Hy heeft een zwarten mantel om, met het Maltheezer Kruis daar op. Twee Pages, in 't wit gekleed, staan steeds agter hem, en worden, wanneer zy vermoeid zyn, door twee andere vervangen, die zo lang gezeten hebben. Een dubbele ry van Banken omringt, in drie gedeelten van een vierkant, het Hoofdaltaar. Op de voorste zitten de Grootkruissers, de Baillifs, en andere Persoonen van aanzienlyken rang, desgelyks met een mantel, vercierd met het Kruis, omhangen. De agtersten worden door Ridders van een minderen rang, enkel in het zwart gekleed, bezeten. Naa dat de Godsdienst voleindigd is, brengen de Ridders, by paaren, den Grootmeester t'huis. In Kerkcieraaden steekt dit Kerkgebouw boven alle andere op het Eiland uit. Hier praalen de Grafgedenktekens der Grootmeesteren. Behalven eenige Gedenktekens, van Rhodus medegenomen, vertoont men 'er den Hoed en het Zwaard, door den Paus den Grootmeesteren, naa hunne verkiezing, overgezonden. Het herbergen der Kranken behoort tot de-oorspronglyke Instellingen deezer Ridderorde, en mag men zeggen dat de Broederliefde zich hier met de grootste pragt vertoont. Den Lyders wordt hier het eeten in zilver opgedischt; dan, 't geen meer zegt, is, dat men, in dit Gesticht, dat der Mannen althans, (want daar is 'er ook een voor de Vrouwen,) zonder onderscheid van Jaaren, Rang, of Godsdienstbelydenisse, zo veele Zieken en Gekwetsten opneemt als 'er zich aanbieden; alleen worden Roomschen en Onroomschen van elkander afgescheiden. Tot zevenhonderd bedden kunnen 'er gespreid worden. Geen benaauwde of bedorven lugt besmet de verblyfplaats deezer ongelukkigen. Behoorlyk worden de stervenden, als mede die met Venerische kwaalen behebt zyn, van de andere onderscheiden. Men schryft op eene ley, naast de bedden hangende, welk soort van spyze ieder Lyder moet worden toegereikt. Ieder Zieke, rekent men, kost daags omtrent vier Hollandsche Schellingen. Aan vier Doctoren en vier Chirurgyns is het opzigt over de Zieken aanbevolen; behalven dat ieder deezer nog een Hel- | |
[pagina 351]
| |
per heeft, passen verscheide der jongere Kweekelingen in de Genees- en Heelkunde, voor welken hier Lessen gehouden worden, de Zieken op. Floriana, een gedeelte van la Valette, slegts door een poort, en een daar op volgende Esplanade, afgezonderd, bestaat uit twee rechte en breede Hoofdstraaten, en twee andere, die ter zyde afloopen. Byzonder meldenswaardig zyn de Havens te deezer Stede. De Oostlyke loopt langs la Valette en Floriana heen, en strekt agter Floriana nog verre landwaards in. Aan den overkant heeft dezelve veele inhammen, die aan de Schepen de grootste veiligheid verschaffen. De Landtongen, door deeze boezemen uitgesneeden, strekken de eene ten grondslage van een Fort; twee andere draagen de kleine Steden Isola en Borgo, met het daar agter liggend Burmela. Laatstgenoemde plaatzen zyn alle, gelyk de Hoofdstad, verschanst; doch voor het overige veel minder dan deeze. De Westlyke Haven is in veele opzigten aan de Oosterhaven gelyk, behalven dat de Landtongen aan den overkant geen Steden hebben; maar in tegendeel vindt men hier het Lazareth voor de Schepelingen die Quarantaine moeten houden, en de Vesting Manoël; deeze Sterkte hadt ten Stichter den Grootmeester emanuel vilhena, die, daar hy zyne meeste inkomsten tot welzyn van den Staat besteedde, onder anderen deeze Vesting op eigen kosten bouwde. Dezelve is of uit rots gehouwen, of van vierkante steenen opgemetzeld, en ligt op eene Landtong; met zwaar geschut, ten getale van omtrent vyftig stukken, bezet. Alles, wat tot eene goede Vesting noodzaaklyk is, wordt hier gevonden. De Krygsbezettingen der veelvuldige Sterkten zyn zwak; doch voor den tyd van nood zyn alle Eilanders ter verdeediging huns Vaderlands opgeschreeven. Met dit alles zouden de veelvuldige Vestingwerken niet behoorlyk bemand kunnen worden, om tegen allen aanval beveiligd te weezen. In de Oosterhaven is de verblyf- en legplaats der Scheepsmagt van de Ridderschap, die niet veel te beduiden heeft; uit een of twee Linieschepen en eenige Fregatten bestaande; behalven eenige Galeien, wier Manschap, zo dezelve niet uit gevangen Slaaven bestaat, wordt zamengesteld uit Booswichten, dien de Regtbanken van Maltha, van Sicilie, en de Napolitaansche, tot deeze straf verwee- | |
[pagina 352]
| |
zen hebben, wier staat het uiterste van menschlyke elende uitmaakt, en een treffend tegenbeeld oplevert van de behandeling in het Hospitaal deezes Eilands den zieken aangedaan. Men verbeelde zich de tot deeze straf verweezenen aan hunne roeibanken geketend, allerjammerlykst gekleed, vol ongedierte, met het slegtst mogelyk voedzel gespyzigd, zonder eenig ander nagtleger dan de plank waar aan zy geklonken zyn. Wanneer het in zee op roeijen aankomt, om de Galei een meer dan gemeenen spoed by te zetten, zweeft de stok des Opzienders over de Roeijers, (het werk dier Galeiboeven,) van rug tot rug, en van schouders tot schouders; en moet voor de traagheid eens enkelen, of de opvatting dat dezelve plaats heeft, zomtyds door alle zitters aan eenen roeibank vergolden worden. Behalven de oude en de tegenwoordige Hoofdstad, telt men thans, op Maltha, twee en twintig Dorpen, hier Casals geheeten. De Oostlyke helft des Eilands is van dezelve rykst voorzien; en liggen dezelve veelal zeer digt by elkander, of men ziet, eene hoogte beklommen hebbende, een aantal teffens, die gevolglyk niet verre van elkander verwyderd liggen. De huizen zyn meestal netjes van denzelfden steen als la Valette gebouwd; de Parochie-Kerken en Kapéllen, niet zonder smaak gebouwd: volkryk zyn deeze Dorpen; en de bevalligheid der Landschilderye ten deezen aanziene neemt toe door veelvuldige Lusthuizen der Ridderen, die in de nabuurschap van la Valette, en verder op in het Eiland, liggen. Waar onder de twee Lusthoven des Grootmeesters, Il Bosquetto en St. Antonio, uitsteekenGa naar voetnoot(*). By de rykheid en vrugtbaarheid, welke in deeze zo byzonder wel aangelegde plaatzen heerscht, levert het vertoon der Landsdouwen een vry min streelend gezigt op. Behalven eenige steile Rotzen langs de Kust, en eenige | |
[pagina 353]
| |
Hoogten, zo aan den Zuid- als aan den Westkant van Maltha, verheft zich de grond slegts met zagte golvingen. Dan de over 't algemeen rotsagtige bodem heeft, om 'er het zaad aan te kunnen vertrouwen, met aarde moeten overdekt, en telkens weder aangehoogd worden. Om deeze met veel moeite daar gebragte aarde voor wegspoeling door het water, en verstuiving door den wind, te bewaaren, omringt een muur van ruw gehakten en onregelmaatig op elkander gestapelden steen de kleine daar binnen beslootene akkers. Door het veelvuldig aanhoogen steeken de akkers boven den weg uit; 't welk, van de vlakte gezien, een onbevallig vertoon maakt. De vlyt der Landbouweren, door nood geperst, heeft de kaale rotzen als gedwongen vrugt te geeven. Zy lagen terrassen tegen de steilten aan, en wierpen ze met aarde vol. De Zuidelyke ligging van Maltha is alleen genoeg om ons te herinneren aan de Lugtstreek, en over 't algemeen aan de Gewassen, welke de grond oplevert. Hette heerscht 'er doorgaande; dan in den Zomer is het schier ondraaglyk heet; de zeewinden koelen het af. Men gevoelt 'er ook soms de onaangenaame uitwerkzels van den Scirocco-wind, door de engte van het kanaal niet genoegzaam verkoeld. Onder den veelal helderen hemel komen de vrugten vroeg tot rypheid. Aardbeziën zyn 'er tegen het einde van Maart ryp; Vygen in 't begin van Juny eetbaar. De Appelcinaas vallen 'er ongemeen sap- en geurryk; de Oranjeboomen praalen 'er met heerlyke vrugten; de Palmboom verheft 'er hier en daar den cierlyken kruin. Katoen groeit 'er in overvloed, en is het door den verkoop dat men zich van Graanen voorziet, die 'er anders zo weinig groeijen dat ze slegts voor twee of drie maanden de Inwoonders zouden kunnen spyzigen. Sicilie is de koornschuur voor Maltha. Van schaduwryk geboomte, 't welk geen eetbaare vrugten draagt, maakt men hier geen werk. Omtrent twee uuren van de Hoofdstad is eene natuurlyke zeldzaamheid, Macaluba geheeten. Dezelve is eene langwerpig ronde diepte in een rots, aan alle zyden genoegzaam loodrecht nederdaalende. Na beneden ziende, kan men zich van afgryzen niet onthouden; dan men ontdekt tevens, meer dan honderd voeten beneden zich, een Tuin, waar in Wyngaarden, Vygenboomen en andere weelig tieren. Langs een smallen trap, in de rots uitge- | |
[pagina 354]
| |
houwen, daalt men in deezen vrugtryken afgrond neder. De regelmaatige aanleg, nu en dan zeker door de kunst geholpen, en slegts hier en daar door uithoolingen van het water in den steen afgebrooken, doet dit voorwerp met verwondering beschouwen, en na den oorsprong gissen. Niet verre van de oude Hoofdstad, daalt men in een onderaardsche Grot neder, in welke men wil dat Apostel paulus, by zyn vertoeven naa de schipbreuk op dit Eiland, zich menigmaal ten gebede afzonderde. Dat het Bygeloof van deeze Grot steenen afbeitelt, is zo zeer gelooflyk, als het ongelooflyk is, dat die steenen, gelyk de Gidsen de Geloovigen verzekeren, telkens wonderdaadig weder aangroeijen. Een Marmeren Beeld van dien Apostel houdt zyne gedagtenis in weezen; als mede een in de Kerk boven de Grotte gebouwd, waar men verscheide stukjes van 's Mans beenderen, onder meer andere zeldzaamheden van dien aart, vertoont. Een derde Beeldtenis van dien Apostel ziet men op het Kerkhof, ter plaatze waar men wil dat hy voor het Volk zou gepredikt hebben. De plek, waar hy aan een afgelegen hoek in 't westlyk deel des Eilands zou geland weezen, en gastvrye herbergzaamheid ontmoette, wyst men aan; doch met hoe veel zekerheids laat zich denken. Het voorval met de Adder doet de Overleveringen, by baronius te vinden, zeggen, dat zedert de landing van paulus, en 't geen hem daar met de Adder wedervoer, ten einde de kragt diens Apostels, door genade aan dit Eiland toegestaan, des te meer bekend kon worden, en blyken zou dat dit geenzins door eene natuurlyke hoedanigheid veroorzaakt zy, de Slangen van dit Eiland, of geheel uitgerooid zyn, of ten minsten, als geen vergif meer hebbende, hoewel zy iemand byten, geen letzel veroorzaaken; ook wil men dat de grond van dit Eiland een tegengif tegen het Slangenfenyn zou weezen. Welke grollen! Over het bestaan der Slangen op dit Eiland wordt getwist. Niebuhr heeft eerst zulks gelochend, en beweerd, dat zy misschien op den dorren rotzigen grond des Eilands niet leeven konden; doch naderhand heeft hy de mogelykheid van het bestaan der Slangen op dit Eiland erkend. Volgens de berigten, die de geleerde michaëlis in zyne Aanmerkingen op de Handelingen der Apostelen mededeelt, zyn ze | |
[pagina 355]
| |
'er met de daadGa naar voetnoot(*). Doch laaten wy hier op niet langer stilstaan. De wegen op het Eiland zyn omstreeks la Valette en de oude Hoofdstad draaglyk bruikbaar; voorts zo ruw en klippig, dat men alleen te voet en te paard voort kan komen. Het ryden met Rydtuigen is dus zeer beperkt, en geschiedt alleen op de weinige daar toe geschikte wegen. De Bewoonders van Maltha, Goza, en de mindere Eilanden daar toe behoorende, bestaan uit Inboorelingen en Ridders, die alle Vreemdelingen zyn. Wanneer Keizer carel de V, in den Jaare MDXXX, die Eilanden aan de Ridderorde schonk, was, door het slegt bestuur der Siciliaansche Onderkoningen, het getal der Eilanderen geen 20,000; en ging deeze geringe bevolking met een verval van alle takken des bestaans gepaard. Een beter bestuur en verstandige maatregelen hebben de volkrykheid dier Eilanden thans, zo men wil, tot eene hoogte van 110,000 gebragt, waar van Maltha zelve alleen 'er ruim 90,000 telt. De Eilanders hebben in 't gelaad een zweem van het Africaansche; dan de Sexe kan op geene schoonheid roemen. De kleeding zet 'er niets treffends aan by. Wanneer zy over straat gaan, overdekt, veelal, een sluier van zwarte zyde het hoofd; in huis hebben zy een witten doek met de punt na boven geslaagen; de rokken zyn verre van sleepende. Aan de vlegtinge des hairs wordt hier blykbaar, zelfs onder Vrouwen van aanzien, weinig tyds verspild; doch het poederen niet vergeeten. De kleeding der Mannen heeft niets zonderling onderscheidends; de Landlieden alleen gaan veelal of blootvoets, of met zoolen, naar de wyze der Ouden vastgehegt. De Landtaal is thans bastaard-Arabisch; ten blyke hier van kunnen de Maltheezers en Barbaresquen met elkander in het spreeken zeer wel te recht. Lieden van aanzien spreeken veelal Italiaansch en Maltheesch; doch de eerste taal met een tongval die het aanleeren verraadt. Van het Character der Maltheezeren spreeken de Siciliaanen laag; doch zy kunnen niet wel voor onpartydige en dus bevoegde Regters gehouden worden. Zeker over- | |
[pagina 356]
| |
treffen zy deeze ongunstige beoordeelaars in vlytbetoon, en naarstigheid, verre; en wat den Godsdienst aanbelangt, zullen zy in uiterlyk vertoon, en het inagtneemen van plegtigheden, elkander vry gelyk weezen. Alles ligt 'er in de diepste bygeloovigheid gedompeldGa naar voetnoot(*). In de Stad heeft alles door den Handel en Zeevaart een welvaatend voorkomen; zindelykheid heerscht 'er in de Straaten; overvloed vertoont zich op de Markten; aan Koffyhuizen en Liqueurwinkels is 'er geen gebrek, noch ook aan Goud en Zilversmeden. Het Katoen, 't welk men op Maltha teelt, wordt 'er tot Koussen en andere kleinigheden verwerkt; doch meest niet verder dan tot het spinnen gebragt, en dan na Spanje en Sicilie uitgevoerd. Van Sicilie ontvangt Maltha, behalven Koorn, veele leevensmiddelen. Africa verschaft 'er desgelyks haare voortbrengzels; zo dat 'er op het Eiland overvloed heerscht. De Handel te la Valette gedreeven, en de Ridders van allerlei Taalen daar woonagtig, maaken die Stad als 't ware Europa in 't klein. Alle burgerlyke en lyfstraflyke Regtsgedingen der verschillende Casalen op Maltha worden ter eerste instantie in de Oude Stad beslist; die van la Valette op het Stadhuis te dier Stede, en van Goza op dat afgescheiden Eiland zelve. Men beroept zich van daar op het Conseii d'Appél. Doch de Grootmeester verandert wel eens eenige Vonnissen, naar loutere willekeur. Tegen hem, schoon hy Bezitter is van eene menigte goederen op het Eiland, kan men in geen regtsgeding treeden; buiten dit is men over 't algemeen met de Regeering wel te vrede. De Weetenschappen worden 'er niet sterk aangekweekt. Men vindt 'er Boekeryen; die van den Grootmeester is uitsteekend. Ook eene Boekverzameling, die ter leezing dagelyks eenige uuren lopen staat. Geen een Boekwinkel van betekenis treft men aan in eene Stad, waar een Gymnasium gevestigd is, in 't welk men alle Weetenschappen onderwyst, en zelfs Academische bevorderingen uitdeelt. Dit Gymnasium is deels voor de Maltheezer jeugd bestemd; doch meest voor de Geestlyken die tot | |
[pagina 357]
| |
de Orde behooren, en hier allen moeten gestudeerd hebben. Dan geen uitmuntende Hoogleeraaren schynen hier Lessen te geeven. Liefhebbers van Muntkabinetten, en van Verzamelingen tot de Natuurlyke Historie behoorende, kunnen op Maltha het een en ander van hunnen smaak aantreffen. |
|