als hy opzat, had hy meer eene spanning in het middenrif, dan wel pynen. Ook had hy, geduurende dien tyd, rykelyk uitgewaassemd, en ontlasting gehad. Ik bleef by hetzelfde voorschrift, en liet om de 2 uuren 2 lepels vol gebruiken.
Den 17. Alles was beter, daar was maar zomtyds nog een idee van pyn, en eenige trekkingen in den grooten toon van het linkerbeen; de slaap nog min of meer onrustig, echter beter. Dezelfde middelen; alleenlyk voegde ik 'er nog 3β hep. Sulph. by.
Den 18. De Zieke was volkomen beter, en deed zelfs, zonder myn weeten, 's avonds, als het vry koel was, een boodschap, een half uur van zyn huis af, heen en weder, zonder bezwaarnis.
Den 19. Ter gelegenheid van het Constitutie feest, reguleerde hy, zonder eenig onaangenaam gevoel, als Adjudant, zyne Burger Compagnie, op de wapenplaats; en daar hy geen ongemak voelde, woonde hy zelfs op de parade de Festiviteit by, zonder het minste nadeel te gevoelen.
Den 20, was hy volmaakt wel, en ik liet hem maar de rest van zyne nog voorhanden zynde middelen opgebruiken, waarover hy hartelyk blyde was, vermits hem het onaangenaame daarvan reeds lang verveelde. Om echter de veerkracht der ingewanden, die zeer veel geleden hadden, eenigzints te herstellen, liet ik hem een aftreksel van Koorts- en Cascarillenbast gebruiken.
Den 22, hernam hy zyne bezigheden, schoon wat zwakkelyk, echter zonder andere bezwaaren.
Den 24, was de Zieke nog even wel; slaap, appetyt en ontlasting alles behoorlyk, en de krachten namen dagelyks toe. Hy continueerde met dezelfde middelen.
Den 27, was hy zo volmaakt wel, dat ik onnoodig achtte hem iets meer dan een goeden leefregel aan te raaden, en is tot heden, zonder eenigen aanval van deeze Ziekte, wel en gezond gebleven.
De Huisvrouw des Lyders, benevens vier kinderen, en nog andere lieden die van denzelfden regenbak dronken, waren wel, schoon de leden van des Lyders huisgezin een zeer bleek en aardachtig uitzien hadden.
Verdere Proefneemingen van anderen zullen, gelyk ik niet twyffel, deeze Geneeswyze tot het onfeilbaare verheffen. Want, schoon men de eigentlyke werkingsaart, (wegens de tot dus verre nog niet zeer gevorderde kennis in