Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1798
(1798)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 333]
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.Rede- en schriftmaatige bedenkingen over de pligten en hoedanigheden der bedienaaren van het euangelie; als mede wegens het voeglyk gedrag der leden van de christlyke gemeenschap, ten opzigte van hunne leeraaren.(Volgens het Engelsch van james foster, DD.)
(Vervolg van bl. 298.)
't Is de korte opheldering des vermaans van Apostel petrus: De Ouderlingen, die onder u zyn, vermaane ik, die een Mede-Ouderling ben. - Weidt de Kudde Gods, die onder u is, hebbende opzigt daar over, niet uit bedwang, maar gewillig; noch om vuil gewin, maar met een volvaardig gemoed; noch als Heerschappy voerende over het Erfdeel des Heeren, maar als voorbeelden der Kudde geworden zyndeGa naar voetnoot(*), die ik voorheb te ontvouwen. Het eerste, waar van ik hier spreeken moet, is het vermaan, Weidt de Kudde gods. - Eenige van de spreekwyzen, hier gebezigd, zyn duidelyk zinnebeeldig; maar de algemeene zin is: Onderwyst de zodanigen, die aan uwe zorge toevertrouwd zyn, in de groote en belangryke beginzelen van den Christlyken Godsdienst; verklaart hun den geheelen raad van god, met betrekking tot hunne eeuwige behoudenis; pryst hun de Pligten aan, welke de Euangelieleer afvordert, en dringt de Betragting daar van aan, door alle de edelaartige, aanmoedigende, en ontzaglyke beweegredenen; tragt hun oordeel te overtuigen, als de eenige rechtmaatige grond om hunne aandoeningen over te haalen. Kweekt, door deeze | |
[pagina 334]
| |
handelwyze, Godsdienstkennis aan; bevordert hunne inwendige regtheid, en die hebbelykheden van algemeene Goedwilligheid, die het leeven, de sterkte, en het hoofdcieraad, uitmaakt van 's Menschen Ziel. Maar, behalven deeze algemeene opvatting der woorden des Apostels, behelzen dezelve eenige meer byzondere onderrigtingen, noodig onderscheidener te ontvouwen. In de eerste plaatze, is het hoogst noodig, dat de Leeraars, als Herders van gods Kudde, de Gemeente bekend maalyen met de gronden, de redenen, en de algemeene blykbaarheden van den Godsdienst, zo den Natuurlyken als den Geopenbaarden. Zy moeten eenen aanvang maaken met het ontvouwen en bewyzen van de Grondbeginzelen des Natuurlyken Godsdiensts, als van welke niet alleen de zekerheid, maar zelfs de mogelykheid, eener Godlyke Openbaaring noodwendig afhangt. Deeze belangryke Stukken zyn, het Bestaan van god, zyne algemeene Voorzienigheid, zyn Zedelyk Bestuur, en een Toekomende Staat van Belooning of Straffe. Wanneer die grondslag in deezer voege te regt gelegd is, bestaat de volgende natuurlyke stap in voort, te gaan tot het geen daar op gebouwd wordt. Dewyl, indien zy agtloos zyn in het vaststellen van de eerste Beginzelen des Christendoms, de een of ander hunner Toehoorderen, in deeze Eeuwe van onbezonne Twyfelaary, groot gevaar loopen, om, eenslags de Belydenis des Christendoms verzaakende, tot de volslaagenste Godlochening te, vervallen. - Waarby ik mag voegen, dat een redelyk Geloof in god, en rechtmaatige begrippen wegens Hem, daar het Euangelie van Godlyke Herkomst is, eene onmiddelyke strekking moeten hebben om onzen eerbied voor zyn Gezag te versterken, en een dieper eerbied in te boezemen voor de Wetten en Leerstellingen daar in begreepen. En, indien het Volk desgelyks zorgvuldig onderweezen wordt in de eigenlyke baarblyklykheden van den Geopenbaarden Godsdienst, ten einde zy geen ingewikkelde, maar redelyke, Geloovers zyn, op vaste gronden, en overtuiging des verstands, moet hun Geloof eigenaartig een vaster en werkzaamer beginzel weezen van algemeene Godsvrugt en Deugd. Een andere Regel, door Christen-Leeraars in agt te neemen, bestaat hier in, dat zy, by het ontvouwen van de byzondere Leeringen en Pligten des Christendoms, hun- | |
[pagina 335]
| |
ne Toehoorders tragten te overtuigen, dat dezelve een wys en met zichzelven bestaanbaar Stelzel vormen, en alle eene tot daadlyke beoefening opleidende en hartheiligende strekking hebben. Wel sterk behooren zy in te boezemen de ondergeschiktheid van de Middelen des Godsdiensts aan het Einde; van Bespiegelingen en Plegtigheden aan onveranderlyke Zedelyke Pligten. Want Geloof en Rede tegen elkander over te stellen, en als in tweestryd te vertoonen, is, en zal altoos niets anders weezen, dan een vrugtbaare wortel van onberekenbaar verregaand Bygeloof planten. Indien men de Christlyke Beginzels en Voorregten, als mede de Instellingen van Doop en Avondmaal, op eene andere wyze aandringt, dan als opwekkingen en aanspooringen ter Deugd, is het zo verre van christus te prediken, of het eigenlyk einde van diens Godlyke Zending te bevorderen, dat het ter omkeering daar van moet strekken, en niets anders dan een zeer verkeerd gebruik te maaken van den Geopenbaarden Godsdienst, om allen Godsdienst te ondermynen en het onderst boven te werpen. Zodanige Leeraars volbrengen, derhalven, myns bedunkens, hunnen Pligt met de grootse getrouwheid en zorge, wier hoofdbedoeling strekt om de weezenlyke en onmisbaare Deugden eens heiligen leevenswandels in te scherpen - wier onderwys doorgaande daar heenen strekt, om hunnen Onderwyzelingen in te boezemen Eerbied voor, en Liefde tot, god; zugt tot billykheid, waarheid, algemeene goedwilligheid, en vredelievenheid - maatigheid, kuischheid, en alle andere pligten van Zelfbestuur; - die de beginzelen van Christlyke Vryheid inboezemen, en allen (hoe zeer zy ook in bespiegelende stukken dwaalen) voor hunne Broederen erkennen, die Godzalig, Regtvaardig en Maatig leevenGa naar voetnoot(*); die eene yverige beoefening der Heilige Schriften, en vryheid van Godsdienstig Onderzoek, aanpryzen. - Zodanige Leeraars, zeg ik, dunken my hun pligt met de grootste getrouwheid en zorge te volbrengen, om dat zy overeenkomstig handelen met de volgende eenvoudige Regelen, te nedergesteld door de eerste Verkondigers van het Euangelie; te weeten: Onderzoekt de SchriftenGa naar voetnoot(†). Oordeelt gy voor u zelven wat regt is. Schoon ik al het Geloof had, | |
[pagina 336]
| |
dat ik bergen kon verzetten, en de Liefde derfde, ik ware nietsGa naar voetnoot(*). Dit is een getrouw woord, en deeze dingen wil ik dat gy ernstig bevestigt, op dat zy, die in god gelooven, goede werken mogen voorstaan: want deeze dingen zyn den Menschen goed en nuttigGa naar voetnoot(†). Vraagt men, meer byzonder, in welk een licht het algemeen plan der Christlyke Leere het eigenaartigst kan worden voorgedraagen? Indien men my niet schuldig oordeele aan eene te groote aanmaatiging, met uitspraak te doen in eene zaak zo zeer betwist, ik zou als de hoofdsom voordraagen: ‘Dat de algemeene inhoud van deeze Godlyke Instelling niets anders is dan de herleeving van den Natuurlyken Godsdienst en Deugd, wanneer Ondeugd en verwilderende Geestdryvery de kennis daar van bykans in de gemoederen der menschen hadt doen versterven; met de byvoeging van twee of drie eenvoudige stellige Bevelen, by welker invoering op het sterkst gewaakt was tegen Bygeloovige Misbruiken, en geschikt om de eeuwige Wetten van Deugd en Braasheid aan te dringen.’ Meer byzonder komen de beginzels, daar by aangepreezen, hier op neder: dat 'er is één god, de VaderGa naar voetnoot(‡) en Opperheer van allen, die alle dingen schiep door jesus christusGa naar voetnoot(§); dat het Menschdom by dit oneindig Weezen aangenomen is door de Regtvaardiging des GeloofsGa naar voetnoot(**), instemmende, in het eindelyk doel daar van, met de algemeene wet der opregtheid, die, ten zelfden tyde dat zy elke daad van moedwillige Ondeugd verbiedt, toegeevend is ten opzigte van de onwillige zwakheden der Menschlyke Natuure. Dat de gunst van god zich tot alle Menschen uistrekt, en zyne vergisnis schenkende Genade tot alle waare en opregte Boetvaardigen; doch betoond op zulk eene wyze, [dat is door het Middelaarschap van christus] die de Rede noch kon ontdekken, noch met grond berispen; - een middel, wyslyk uitgekoozen, om de Bekeering aan te moedigen door de hoop van Genade; om zondige menschen, der Godlyke gunste onwaardig, met byblyvende gevoelens van Nederigheid te vervullen, en Bygeloof uit te rooijen. Dat de Vader des Menschdoms altoos gereed is om | |
[pagina 337]
| |
hun bystand te bieden in het streeven na zuiverheid des harten en gelukzaligheid. Dat hy, naamaals, de wereld in regtmaatigheid zal oordeelen, door jesus christusGa naar voetnoot(*); aan wiens bestuur hy de wereld onderworpen, en de Menschen, wegens hun gedrag, verantwoordelyk gemaakt heeft. Dat, gelyk hy aan alle onboetvaardige Zondaaren, onpartydig, naar gelange hunner onderscheidene maate van schuld, straffe zal toewyzen, hy ook zyne geloovige en getrouwe Dienaaren zal beloonen met nimmerëindigend geluk en onsterflyke eere, ter oorzaake van het onveranderlyk genoegen, 't geen hy schept in de Deugd, en om deeze, in 't einde, overwinnend en zegevierend te maaken over boosheid en ondeugd. Eindelyk, dat, wanneer het lot des geheelen Menschdoms dus regterlyk zal beslist weezen, en gevolglyk de einden van christus Middelaarschap geheel bereikt, het Koningryk gode den Vader zal overgegeeven worden - opdat de Zoon zelve zal onderworpen worden aan Hem, (aan god) die hem alle dingen onderworpen heeft, en god alles in allen zyGa naar voetnoot(†). Een Stelzel als dit, over 't geheel, van dien aart, dat elk bedagtzaam, elk Godsdienstig, elk waarlyk Zedelyk, Mensch moet hoogagten en eerbieden; terwyl het allen, die 't zelve van geheelen harte gelooven, en toelaaten dat het deszelfs natuurlyken en regtmaatigen invloed op hun hart hebbe, waarschynlyk, hier op aarde, in vrede en gerustheid van ziel zal doen leeven, en volstrekt zeker de nimmerïindigende gunst van god, hier naamaals, doen smaaken. De volgende tak van 's Leeraars Pligt, tot welks ontvouwing ik gevorderd ben, bestaat hier in: dat hy het opzigt over de Kudde gods hebbe. In dit algemeene voorschrift zyn de volgende byzonderheden begreepen. Vooreerst, dat hy den staat en gesteltenisse der Gemeente onderzoeke, en toezie (zo verre als zyn magt en invloed, die enkel overreedend en niet dwingend zyn, zich uitstrekken,) dat alle dingen, betrekking hebbende tot de openbaare Godsdienstpligten, met ernst en welvoeglykheid worden waargenomen, agtervolgens de voorschriften des Nieuwen Verbonds. - Het voegt hem ook, toe te zien, dat geene gevaarlyke Dwaalingen, die het | |
[pagina 338]
| |
oogmerk des Christendoms omverstooten, of onbestaanbaar zyn met deszelfs weezenlyke beginzelen, tot Losbandigheid en Zedeloosheid strekkende, ter Kerke worden ingevoerd. - En, schoon verschil in begrippen, omtrent stukken van minder aangelegenheids, slegts weinig opmerkings vordere, zyn, egter, begrippen, rechtdraads strekkende om losbandigheid en ondeugd te begunstigen, wanneer zy zich opdoen, streng tegen te staan. - Maar hoe? Enkel door kragt van bewysredenen, door zagtmoedige en bedaarde overtuiging; want de Dienstknegt des Heeren moet niet twisten, maar vriendlyk zyn jegens allenGa naar voetnoot(*). Ten anderen, is het de pligt eens Onderlings of Opzienders, de Onkundigen, naar maate van hunne verschillende omstandigheden, te onderwyzen; troost te verschaffen aan de kleinmoedigen, ondersteuning te verleenen aan den zwakken, versterking aan den onvasten, uit den weg te ruimen alle ongegronde vermoedens en twyfelingen, als mede de ligt buiten spoor slaande opwellingen der Jeugd te bedwingen, en eene vroege wending ter Deugd en Godsvrugt te geeven. Bovenal heeft hy zich toe te leggen om Deugd en Godsvrugt hun voor te draagen in het meest bekoorlyk licht, niet in eene treurige en afschrikwekkende gedaante. Eindelyk voegt het hem, de ongeregeld wandelenden te vermaanen en te bestraffen, daar zy door hunne ondeugden de eer van het Christen-character bevlekken. Maar, om dit laatstgemelde gedeelte van zynen pligt met den verlangden uitslag te volbrengen, staat hem wel naauwkeurig agt te geeven op voeglyke omstandigheden van tyd en plaats, als mede op de byzondere characters en geaartheden der Persoonen, welke hy vermaant of bestraft. Die vermaaningen en bestraffingen moeten toegediend worden met alle blyken van tedere belangneeming en vriendschap; met volslaagene verwydering van allen trotsch, heerschzugt en drift. - 'Er kunnen Zondaars weezen, zo geheel van alle braafheid ontbloot, zo ongevoelig voor allen bezef van het onderscheid tusschen goed en kwaad, dat hun te vermaanen, of te bestraffen, alleen strekt om ons ten voorwerp te stellen van hunne versmaading en haat. Onze Zaligmaaker heeft daarom, en | |
[pagina 339]
| |
de Leeraars, en de Christenen in 't algemeen, ontslaagen van zich met dezen te bemoeijen. Geeft, is zyn woord, het heilige den honden niet, werpt uwe paarlen niet voor de zwynen; op dat zy dezelve niet ten eenigen tyde met de voeten vertreeden, en zich omkeerende u verscheurenGa naar voetnoot(*). In deezer voege heb ik een kort verslag gegeeven van de natuur en het oogmerk des Leeraarampts, en hoofdzaaklyk aangetoond wat 'er ligt opgeslooten in de woorden van Apostel petrus, weidt de Kudde gods, en hebt het opzigt daar over. - Ons staat nu voorts te onderzoeken, met welke Gemoedsgesteltenisse, en op welk eene wyze, deeze aangelegene pligt moet volbragt worden. Ten deezen aanziene betuigt de Apostel, in de eerste plaats, dat een Leeraar zyn post te volbrengen hebbe, niet uit bedwang, maar gewilliglyk; dat is, niet als een opgelegde last of taak, niet enkel uit vreeze voor straffe, indien hy verwaarloozend of ontrouw? is in het werk zyner bedieninge; maar van harten tot den dienst geneigd, en die zich gewillig en vry daar toe heeft overgegeeven. In de tweede plaats, niet uit vuil gewin; dat is, niet om winst te doen als het voornaam en heerschend beginzel, niet uit Geldgierigheid, welke eene zo laage, en schandelyke drift is, dat dezelve iemand ongeschikt maakt tot eenige post van aangelegenheid, en buiten staat stelt om eerlyk ea onpartydig te weezen in de volbrenging daar van, en inzonderheid onbevoegd maakt tot een Ampt van eenen Godsdienstigen en zedelyken aart, als geheel onbestaanbaar zynde met de Liefde tot god, en de verbanning van alle Deugd. - Niet om vuil gewin, maar met een volvaardig gemoed; dat is, een onbaatzugtige en edelmoedige gesteltenisse, welke vermaak schept in goed te doen, en in zichzelven eene neiging en inwendige begeerte voelt, om de eer van god en de zaligheid der onsterflyke Zielen te bevorderen. Noch ook als Heerschappy voerende over het Erfdeel des Heeren; dit wil zeggen, zich niet aanmaatigende dat Regtsgebied over het Geweeten, die heerschappye ever het | |
[pagina 340]
| |
Geloof der Christenen, 't welk de Apostels zelve weigerden, niet streevende na grootheid en praalenden voorrang; maar als voorbeelden der Kudde geworden zynde, van nederigheid en gemaatigdheid; zichzelven gelukkig agtende van in de gelegenheid gesteld te weezen om hunne Christen-Broederen, in dien zo nuttigen stand, nuttig te weezen: drukkende de voetstappen van hunnen grooten Meester, die niet kwam om gediend te worden; maar om te dienenGa naar voetnoot(*). - Teffens Voorbeelden zynde van een blaakende, doch te gelyk veeglyke en bedaarde, Godsvrugt; van Liefde tot alle Menschen; van gemeenzaamheid en meewaarigheid; van deftigheid, zonder stuurschheid; van zelfbedwang, zonder bygeloovige gestrengheden; van yver, zonder bedilzugt of geweldige driftvervoering; van openhartigheid en eenvoudigheid des harten, ver afgescheiden van vooroordeel en list; van naarstigheid, voorzigtigheid, en welbestuurde driften; van een vuurige begeerte tot kennis voor zichzelven, en eene gereedheid om dezelve vrylyk aan anderen mede te deelen; van weltevredenheid, opgeruimdheid, en eene bedaarde onderwerping aan de schikkingen der Voorzienigheid; en van eene standvastige en onbuigzaame braafheid, die zich egter voor onvoorzigtigheden wagt; welke, schoon zy gevaar vermydt, wanneer het met eere kan ontgaan worden, en met behoud van een goed geweeten, en in zo verre 's Volks vooroordeelen inwilligt als strekken kan om de gereedste en onschadelyke middelen te gebruiken om de rechte beginzels van den Godsdienst hun in te boezemen, egter nimmer eenige Kunstenaaryen bezigt om hun verkeerde denkbeelden in te boezemen; nooit, door vooraf overlegde dubbelzinnigheden in de voordragt, hun in dwaalingen styft, of in 't minst hunne ondeugden streelt; en, tot zulk eene harde proeve opgeroepen zynde, allen wereldlyk belang opoffert, om de zaak der Christenheid en der Deugd, welke de zaak van god is, te handhaaven. Ik zal hier alleen nog byvoegen, dat de Christen-Leeraars de sterkst mogelyke aanmoediging hebben, om dus onbesmet, yverig en getrouw, te weezen in het werk hunner bedieninge, en het vercieren van de Godsdienstleer, welke zy prediken, door den veelvermogen- | |
[pagina 341]
| |
genden glans van een Godvrugtig en voorbeeldlyk leevensgedrag: naardemaal zy, zich in deezer voege gedraagende, de volstrekte verzekering hebben, dat zy, wanneer de Overste Herder verscheenen zal zyn, de onverwelklyke kroone der heerlykheid behaalen zullenGa naar voetnoot(*).
(Het Vervolg hier naa.) |
|