| |
Waarneemingen van Spallanzani, aangaande de eigenschappen des vuurspuwenden bergs op het eiland Stromboli.
(Uit het Fransch.)
Stromboli, het eerste der AEolische Eilanden ten Noord-Oosten van Sicilie, wierd door de Grieken genoemd Strongyle, van wegen deszelfs ronde gedaante. De Poëeten stelden hier de woonplaats van de Godheid der Winden; niet als of uit dit Eiland de onweders te voorschyn kwamen; maar om dat de inwooners, uit de meerdere of mindere werkzaamheid van hun Vulcaan, en uit de streek, in welke de rook opklom, de verandering in den Dampkring konden voorzeggen. Deeze brandende Berg is ongetwyfeld de byzonderste die 'er bestaat. Men ziet den Etna, den Vesuvius, de Hecla, en andere bran- | |
| |
dende Bergen, nu eens met eene groote woede uitbarsten, en brandende vuurstroomen uitstorten; doch zich daarna wederom ter ruste begeeven, geduurende veele jaaren, ja geheele eeuwen; eveneens als of de bron van het onderaardsche vuur geheel was uitgebluscht. Doch de uitbarstingen van den Stromboli zyn steedsduurende, en verschillen in aart van die der overige Vulcaanen. Van alle bekende Reizigers, is de beroemde spallanzani de eenigste, die de eigenschappen van deezen vuurvloed heeft nagegaan, en die 'er onlangs het volgende bericht van heeft gegeeven.
Men rekent dat men ongeveer twee en eene halve myl moet klimmen, om van den oever der Zee op den top van deezen Berg te komen. De kleinste helft der reize is zeer gemaklyk, en als een welgebaand pad; doch het overige is ongemeen bezwaarlyk, door de steile helling van 't gebergte, 't geen men moet beklimmen, door het zand, waar in men met de voeten verzinkt, en door de losse scorien, die den weg puntig en glibberig maaken. Na dat de Waarneemer alle deeze beletzelen had overwonnen, bevond hy zich op eene der beide punten van den Berg, die van verre maar een enkelen kegel vertoonen. De hoogte, die hy beklom, lag tegen het Noord-Oosten: terwyl de andere top naar het Zuid-Westen ligt. De hoogte dier toppen is ten naasten by eene myl boven het waterpas der Zee. Ook kan men van den eenen top tot den anderen gaan, door eene ruime valei, die de aandagt des onderzoekers ten hoogsten waardig is. Men vindt daar in vyf luchtgaten (Soupiraux,) alle naby elkander gelegen, uit welke een witte zwavelachtige damp opgaat, die onverdraaglyk heet is. Deeze vyf luchtgaten zyn omzoomd met kleine kristallen, bestaande uit zwavel en ammoniac-zout; terwyl de grond over 't geheel bestaat uit zand en uitgebrande scorien. Dit zand is vogtig, zo boven als in de diepte, 't geen door twee redenen kan veroorzaakt worden: te weeten, door de onderaardsche wateren, die door het inwendig vuur in damp worden opgeheven; want 'er bestaat geen brandende Berg zonder water: of door het water des Dampkrings, 't geen door het zwavelzuur wordt aangetrokken. Hier ter plaatze is het aardryk zeer heet; overal, waar men met een stok in den grond steekt, komt de zwavelrook voor den dag, en vloeit 'er by aanhoudenheid uit.
| |
| |
Verder Westwaards gaande, ontdekt men nog een verschynzel, 't geen alle aandagt verdient. De twee toppen van den Berg vertoonen niets dat naar een mond van een Vulcaan (Cratere) gelykt; doch men vindt daar van de tekenen ten klaarsten in de valei; deeze vertoont zeer duidelyk eene kom, die, van het Oosten naar het Westen, drie honderd voeten lengte heeft, op twee honderd voeten breedte en honderd zestig voeten diepte. De binnenwanden van deeze kom zyn zamengesteld uit laagen van Lava, die eene zeer hooge oudheid vertoonen. Het is zeer klaarblyklyk, dat deeze mond van den vuurspuwenden Berg de eerste en grootste van geheel het Eiland is geweest; dat de Lavaas den grondslag en den rand daarvan gemaakt hebben, en dat dezelve in vervolg van tyd gevuld is door de aarde, welke het regenwater heeft agtergelaaten, en door de stoffen, die nog heden uit de tegenwoordige opening van den vuurspuwenden Berg geworpen worden; mogelyk ook door het instorten van het bovenste deel van den rand.
Van de voornoemde toppen ziet men ten klaarsten de hagelbui van steenen, welke de vuurmond, die 'er ongeveer maar eene halve myl ten Noorden van verwyderd is, by aanhoudenheid uitwerpt. Duidelyk onderscheidt men van daar de zombere boorden van den vuurspuwenden mond. Beter dan op zee, ziet men ook, tot welke hoogte de steenen worden opgeworpen; het geen in sterke uitwerpingen ongeveer geschiedt ter hoogte eener halve myl. Thans bereikten zy in geenen deele de plaats, op welke de Schryver zich bevond; maar vielen weder neder in den vuurmond, of in deszelfs omtrek. Hoe aanmerklyk hem intusschen deeze uitstortingen toescheenen, waren zy echter gering, in vergelyking van het geen, volgens 't getuigenis zyner geleiders, in geweldiger uitbarstingen plaats had; geduurende welke het, volgens hun zeggen, daar ter plaatze geenzins veilig zou geweest zyn. De menigte oude scorien, die rondsom hun lagen, beweezen dit ook genoegzaam; en de verzekering der gidzen, dat de steenen dikwyls meer dan eene myl verre in de hoogte geworpen wierden, kwam den Waarneemer geenzins onwaarschynlyk voor.
De Schryver nog een vierde van eene myl nader aan de opening nedergedaald zynde, 't geen thans veilig kon geschieden, beklom hy aldaar een heuveltje, van waar
| |
| |
hy een naauwkeuriger gezicht had op de uitbarstingen van den Berg. Hy zag toen zeer overtuigend, dat 'er geenzins zulke aanmerklyke tusschenpoozingen tusschen dezelve plaats hadden, als men voorheen meende. De reden van die dwaaling was deeze: dat men van verre maar alleen de geweldige uitbarstingen kan zien; maar geenzins de geringere, die zich maar tot de hoogte van vyftig voeten, of daaromtrent, verheffen, en die zo menigvuldig zyn, dat ze zelden meer dan drie of vier minuten tusschenruimte hebben.
De Reiziger had nu reeds veel waargenomen; doch zyne nieuwsgierigheid was zo groot, dat hy gaarne het inwendige van den vuurkolk wilde zien. Uit hoofde der nedervallende steenen, was het een allergevaarlykste zaak, nader te komen; doch hy ontdekte eene grot in het gebergte, die derwaards leidde, en waar door hy zeer naby aan den brandenden poel kon komen, zonder iets van de steenen te vreezen te hebben. Dus, zo verre het mogelyk was, genaderd zynde, zag hy, van naby, den omtrek van den brandenden oven, die een omvang had van byna drie honderd veertig voeten: de binnenwanden vernaauwden zich allengskens nederwaards; van het Oosten naar het Zuiden was de helling flaauw, doch voor het overige zeer steil; ook waren zy overal bekleed met eene geele zelfstandigheid, gelykende naar zwavel. De vuurkolk was tot eene zekere hoogte gevuld met eene gloeijende stoffe, ten naasten by gelykende naar gesmolten metaal. Deeze was de gesmolten Lava zelve, die zeer zichtbaar op tweeërley wyze wierd bewoogen, te weeten met eene geduurige draaijing in 't rond, en eene voortwerping van beneden naar boven. De gesmolten stoffe wierd in den kolk, met meer of minder snelheid, opgeheven: tot op den afstand van vyf en twintig of dertig voeten van den bovenrand gekomen, verwekte zy eene uitbarsting, met een slag, als van een geweldigen kort afgebrooken donder; op het zelfde ogenblik wierd de stoffe, met geweld, naar boven geworpen, met eene onbegryplyke snelheid, en met eene uitstorting van rook, vonken, en gloeijend zand.
Eenige ogenblikken vóór iedere uitbarsting zag men de oppervlakte der Lava zwellen, en in groote bellen opryzen, waar van zommigen verscheiden voeten middellyns hadden; straks braken deeze bellen, en op hun barsten volgde de donderende uitbarsting en het uitwerpen der
| |
| |
stoffen. Na iedere uitbarsting zakte de Lava, kwam weder op als vooren, en herhaalde dezelfde verschynzels. De Lava gaf weinig rook uit, wanneer zy zich ophefte, of nederzakte; doch zeer veel wanneer zy uitborst: met den slag verdwynt steeds alles, eveneens als aangestooken buskruid, uitgezonderd echter de nedervallende steenen. Zo men niet wist van waar die steenen kwamen, die met een gedruis, als dat van den donder, nederstortten, zoude men gezegd hebben dat zy uit den Hemel nederdaalden. Teffens zag men boven zich een zeer dikken zwarten rook, die zeer wel naar eene zwaare onweersbui geleek.
Deeze zonderlinge vertooningen, by dag, bewoogen den Wysgeer, om in zyne grot ook den nacht door te brengen. Hy kon toen duidelyk zien, dat de oppervlakte der gesmolten stoffe geen eigentlyke vlam opgeeft; zy was enkel door en door gloeijend, gelyk gesmolten glas; de geheele omtrek wierd tot op een aanmerklyken afstand verlicht door deezen glans, welke nu eens grooter en dan weder kleiner was, naar maate van de beweeging der Lava. By iedere uitbarsting vermeerderde de glans, voornaamelyk door het botzen der gloeijende uitgeworpene steenen, die een ongelooflyk aantal vonken deeden gebooren worden.
Geduurende deeze vertooningen gebeurde 'er iets, 't geen den onderzoeker geen geringen schrik aanjoeg. De uitbarstingen hielden op; de Lava zakte veel dieper als voorheen, en rees niet weder; de oppervlakte verminderde merkelyk in gloed. Op het zelfde oogenblik wierden de zwavelachtige dampen, die voorheen in stilte opklommen, met een geweldig gezuis voortgedreeven uit een groot aantal luchtgaten in de nabuurschap; terwyl 'er teffens eene heldere vlam uit dezelve te voorschyn kwam. Het gedruis wierd veroorzaakt door eene ongemeene hoeveelheid van wind, die uit de luchtgaten wierd uitgedreeven, met een geraas, 't geen veel had van dat der geweldig groote blaasbalgen in de Metaalsmelteryen te Kremnitz en elders, hoewel met dit onderscheid, dat het gedruis in deezen Berg veel heviger was. Deeze aanmerklyke verandering in de werking van den Vulcaan, en de nabyheid der wind- en vuurspuwende gaten, die hem omringden, deed den Reiziger vreezen, dat 'er voor hem nadeelige gevolgen uit zouden voortkomen, vooral van wegen de menigte en het geweld des zwaveldamps, die in zyne na- | |
| |
buurschap ontlast wierd. Doch zyne gidzen stelden hem gerust, door hem te verzekeren, dat deeze omstandigheid maar van korten duur zoude zyn; dat wel ras de uitbarstingen zouden wederkeeren, en dat dan aanstonds de werking der luchtgaten, die zy Respiri noemden, zoude ophouden; gelyk ook eerlang gebeurde.
Uit de vergelyking der onderscheidene verschynzelen van deezen vuurgloed, begreep de Waarneemer zeer duidelyk, dat eene byzondere veerkragtige vloeistoffe, eene soort van Gaz, veel tot derzelver werkzaamheden toebragt. De groote bellen, die op de oppervlakte van de gesmolten Lava verschynen, ontstaan, naamelyk, uit die luchtstoffe, welke de taaije stoffe des gloeds doet uitzetten: van hier het gedruis, door het breeken der bellen veroorzaakt; wanneer, naamelyk, de opgeslootene vloeistoffe zich met geweld ontlast, en den gloed met eene ongelooflyke snelheid in de hoogte voert, van waar zy dan wederom in de gedaante van steenen nederdaalt, die menigvuldig en groot zyn, naar maate de bellen uitgebreid en de uitbarstingen dus geweldig zyn geweest. By iedere uitbarsting ontsnapt de veerkragtige vloeistoffe, en hierom zinkt de Lava; doch, dewyl dezelve, zonder ophouden, op nieuw uit de ingewanden des Bergs opklimt, ryst ook straks de Lava op nieuw; de uitbarsting hervat, en dus gaat alles doorgaans by aanhoudenheid op denzelfden voet. Wanneer, intusschen, door gebrek aan inwendige hitte, de stoffe van den vuurkolk niet tot eene genoegzaame dunheid wordt gesmolten, houden de uitbarstingen op; de Lava bezinkt, en de veerkragtige stoffe, thans niet kunnende uitbreeken uit de oppervlakte van den gloed, wordt zydelings in de zogenaamde luchtgaten gedreeven, komt daar uit te voorschyn met een geweldigen blast, en verwekt in dezelve vuurvlammen, door een gedeelte van den gloed met zich te sleepen.
De Abt spallanzani heeft ook naauwkeurige Proeven genomen, aangaande den aart van de veerkragtige vloeistoffe, welke het groot beweegrad is, niet alleen van den Vulcaan van Stromboli, maar ook van de werkingen van alle andere vuurspuwende Bergen, de daar mede verknogte Aardbeevingen, enz. Mogelyk zullen wy hierna gelegenheid vinden, dienaangaande iets mede te deelen.
|
|