Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1798
(1798)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 293]
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.Rede- en schriftmaatige bedenkingen over de pligten en hoedanigheden der bedienaaren van het euangelie; als mede wegens het voeglyk gedrag der leden van de christlyke gemeenschap, ten opzigte van hunne leeraaren.(Volgens het Engelsch van james foster, DD.)
Medeburgers!
‘Uw aanmoedigend antwoordGa naar voetnoot(*), op myn voorstel, om, by de Rede- en Schriftmaatige Bedenkingen, over de Instelling en het Einde van het Burgerlyk Bestuur, of de Pligten van Overheden en Onderzaaten, dusdanige Bedenkingen, uit die zelfde verdienstlyke penne gevloeid, te voegen, over de Pligten en Hoedanigheden der Bedienaaren van het Euangelie; als mede wegens het voeglyk gedrag der Leden van de Christlyke Gemeenschap, ten opzigte van hunne Leeraaren, heeft my bewoogen om onverwyld aan derzelver vertaalinge de hand te slaan, en die Overzetting, by voeglyke Afdeelingen, aan Ul. toe te zenden. - Ik blyf Uw Begunstiger, L.
Ik heb ten oogmerke, in dit Vertoog, te handelen over de wederkeerige Pligten van Christen-Leeraaren en Christen-Gemeenten - Pligten, die geenzins ontstaan uit een dier oorspronglyke en natuurlyke betrekkingen, welke de Schepper des Menschdoms, van den beginne, daar- en vastgesteld heeft; dan, desniettegenstaande, voortkomen uit eene betrekking, die tegenwoordig daad- | |
[pagina 294]
| |
lyk bestaat. De Verpligtingen, daar uit ontstaande, zyn van het hoogste aanbelang; en de volslaagene Verwaarloozing derzelven gaat zwanger van zo heillooze gevolgen voor de Godsvrugt en Maatschappyelyke Deugd, als die van eenige andere betrekking, welke ook. Het Christen-Leeraarampt is, in zichzelve beschouwd, geschikt om het grootst en verhevenst oogmerk, 't welk redelyke Weezens zich kunnen voorstellen, te bereiken; te weeten, om te bevorderen de eigenlyke waardigheid en volmaaking hunner natuure, en dezelve ten hoogsten toppunte van geluk, waar voor dezelve vatbaar is, op te voeren. - En nogthans heeft men, bovenal in deezen laatsten tyd, het Christen-Leeraarampt met de uiterste versmaading bejegend; en is hetzelve, by veelen, een geliefd voorwerp geworden van verguizing en uitlaching. Dit moet zeker by zommigen toegeschreeven worden aan het verderf van hunne eigene Zedelyke Beginzelen; aan eene Zielsgesteltenisse, geheel tot dierlykheid neergezonken, en verduisterd door hebbelyk gewordene ondeugd. - Zy zyn misschien vyanden van het Christen-Leeraarampt en dit Character, hoe waardiglyk ook opgehouden, dewyl zy vyanden zyn van alle regelen, orde en regtheid, en van allen teugel om onbedwonge drift te breidelen. Vreemd, in de daad, zou het weezen, indien de Slegten geenen natuurlyken afkeer zouden hebben van de Leeraaren der strikte Deugd en Braafheid; de Wellustigen en losbandig dartelenden van de zodanigen, wier post en pligt hun roept, om zich daar tegen te verklaaren, de schandelykheid van een leeven, in ydelheid en weelde doorgebragt, ten toon te stellen, en de oordeelen van god aan te kondigen tegen die buitenspoorigheden van zinlyk genot, welke niet alleen onbestaanbaar zyn met de Belydenisse van een Christen, maar ook onteerend voor den Naam en het Character van een Mensch. Nogthans is 'er iets zo beminnelyks in het waare Christendom; zulk eene blykbaare voeglykheid in verootmoedigende betuigingen van eerbied en dankbaarheid aan den Vader en Opperbestuurder des Heelals; zulk eene aangeboorene waarde in Braafheid en Regtvaardigheid; zulk eene zich voordeelig onderscheidende bevalligheid en schoonheid in algemeene Goedwilligheid, Zagtaartigheid, Bescheidenheid en Vergeeflykheid, - en de Schepper zelve | |
[pagina 295]
| |
heeft, goedgunstiglyk, een zo kragtdaadig zich doen geldenden Voorspraak voor deeze noodzaaklyke deugden daargesteld, in 't geen men gewoon is het Natuurlyk Geweeten te noemen, een der eerste beginzelen van onze inwendige zedelyke gesteltenisse, dat de bovengemelde versmaaders van het Christen-Leeraarampt, zelfs dan, wanneer derzelver getal vermeerderd wordt, door de toevoeging van loshoofden en onbedagtzaamen, die zich door de toverzangen van een speelend vernuft, of door eene in de mode gebragte ligtzinnigheid, hebben laaten vervoeren - dat, zeg ik, alle deezen, te gader genomen, zulk eene ontzettende Party niet zouden gevormd hebben, tegen den invloed der Christen-Leeraaren, indien niet maar al te veelen, die dit Character hebben aangenomen, wapenen verschaft hadden tegen hunne eigene zaak, en de sterkte van den vyand vermeerderd, door een onvoorzigtig en ongeregeld gedrag. Der zodanigen onleschbaare Gelddorst; der zodanigen steeds werkend streeven na Grootheid en Voorrang; der zodanigen onbegrensde trots, en begeerte om heerschappye te voeren over het Geloof hunner Medechristenen; der zodanigen luiheid en zelfzoekenheid; der zodanigen betoon van een veel grooter en vuuriger yver voor hunne eigene byzondere voordeelen en gezagtooningen, voor den uitwendigen staat der Kerke, als mede voor louter menschlyke Gewoonten en Plegtigheden, dan voor de eenvoudige en weezenlyke Waarheden en Voorschriften van het Euangelie: en, met één woord, der zodanigen onderlinge Vyandschappen; hunne verdrukking van bezwaarde geweetens; hunne onderlinge strenge berisping, wegens onwillige dwaalingen omtrent stukken van zeer weinig aangelegenheids; hunne beperking des Christendoms, en van de Gemeenschap der Heiligen, tot die van hun eigen Geloofsleuze zyn; en eindelyk hun poogen, om hun Invloed op het Volk vast te stellen, te vermeerderen en uit te breiden, door onregtmaatige vooroordeelen in te boezemen, tegen de Characters en de Leerwyze van anderen. - Deeze zyn eenige der oorzaaken; en de Gesprekken en de Schriften van den tegenwoordigen tyd toonen, dat zy onder de voornaamste oorzaaken te tellen zyn van den aanwas des Ongeloofs en der Ongodsdienstigheid. Het is uit hoofde van deeze tastbaare en onnatuurlyke onbestaanbaarheid van onze handelingen, met die verhevene Zedeleere, met die grondbeginzelen van Edelaartig- | |
[pagina 296]
| |
heid en algemeene Vryheid, welke het Euangelie allerwegen inboezemt, dat het Christen-Leeraarampt tot zulk eene diepe laagte van veragting en versmaadheid gezonken is, dat christus en diens heilige, deugdbevorderende, Godsdienstleer gelasterd worden. In de daad, het strekt ten zekeren en onlochenbaaren blyke van een aan de oppervlakte zweevend oordeel, van eene bekrompenheid van denkwyze en waarneeming, tegen de inwendige uitmuntenheid en heilzaame strekking van eene Leer of Instelling zich op te werpen, ter oorzaake van louter toevallige en bykomende misbruiken, waar aan meest alle dingen in de natuur, en de beginzels van elke weetenschap, in zekere maate, zyn blootgesteld. - Wy zouden, waarlyk, op denzelfden grond, en even gelykaartig, de onvoorzigtigheden en zedenlooze gedraagingen van byzondere Leeraaren der Wysbegeerte tegen de Wysbegeerte zelve kunnen aanvoeren, als dergelyk eene verkeerde gevolgtrekking maaken uit het ongeregeld en onbestaanbaar gedrag der geenen, die zich voor Leeraaren van den Christlyken Godsdienst uitgeeven. Maar desniettegenstaande is het zeer te duchten, dat zommigen, van eene betere geaartheid dan de bovenvermelden, en die over 't geheel genomen opregte oogmerken koesteren, zich door alle die verkeerdheden dermaate hebben laaten voorinneemen, dat zy, op deezen vlotten grond alleen, het Leeraarampt aanzien als ten minsten noodloos, en van eene willekeurige bestemming, indien niet als hinderlyk en nadeelig voor de zaak der Deugd, en de belangen der Menschlyke Maatschappye. Wat staat ons, in dit geval, te doen? De Buitenspoorigheden, waar op de Tegenstanders des Christendoms zo zeer aandringen, welke zy verdubbelen, en al hun vernuft en welspreekenheid te werk stellen, om ze met de haatlykste kleuren te schilderen, zyn, ongetwyfeld, in maar al te veele gevallen, ten hoogsten schandelyk geweest: maar moeten zy, te dier oorzaake, bedekt, vergoelykt, bewimpeld worden? - Dit is, myns bedunkens, geheel niet raadzaam. Veel beter voegt het ons, alle gelegenheden waar te neemen, om zulke bekende overtreeders, die allen gevoel van betaamelykheid verlooren hebben, te verzaaken. Want, door dit middel, zullen wy beletten, dat de schande algemeen worde, en het meestbeduidend hulpmiddel te baate neemen, om, ten minsten, een gedeelte van het nadeel, 't welk onze heilige Gods- | |
[pagina 297]
| |
dienst geleden heeft, te herstellen. Inzonderheid, indien wy 'er by in opmerking neemen, dat de Persoonen, die gelegenheid gegeeven hebben tot deeze schande en aanstoot, de zodanigen zyn, die christus zelve, ten laatsten, zal verlochenen, en plegtig verklaaren, dat zy geen last altoos van hem gehad, of eenige de minste betrekking tot zynen dienst gehad hebben; en dat de ongeregeldheden, waar over men klaagt, nooit zouden gepleegd zyn, indien het Character van Euangelie-Leeraar wel begreepen, en gehandhaafd was op die wyze, waar op het in de Schriften des Nieuwen Verbonds beschreeven wordt. Naardemaal verscheide plaatzen, dit onderwerp betreffende, eenen meer bepaalden zin hebben, welke alleen rechtmaatig kan toegepast worden op de Apostelen en andere Buitengewoone Afgezanten van christus, by de eerste verkondiging der Euangelieleere, en alle de deelen van Pligt, welke behooren tot de Christen-Leeraaren in 't algemeen, gebragt kunnen worden tot het een of ander gedeelte eener vermaaninge van Apostel petrus, zal ik dezelve voor myn regel aanneemen in de verdere behandeling deezes Onderwerps, en naar de orde, die ze aan de hand geeft, myne aanmerkingen inrigten. De vermaaning luidt: De Ouderlingen, die onder u zyn, vermaane ik, die een Mede-Ouderling ben. - Weidt de Kudde Gods, die onder u is, hebbende opzigt daar over, niet uit bedwang, maar gewillig; noch om vuil gewin, maar met een volvaardig gemoed; noch als Heerschappy voerende over het Erfdeel des Heeren, maar als voorbeelden der Kudde geworden zyndeGa naar voetnoot(*). Deeze woorden geeven eene algemeene aanmerking aan de hand, van groote aangelegenheid, en voeglyk hier te maaken, eer ik voortvaare tot het ophelderen der byzonderheden; deeze aanmerking bestaat hier in - dat die Prins der Apostelen (gelyk de Roomschgezinden, om eenige vergoelyking te geeven aan de onbeschaamdheid en dwinglandy der Bisschoppen van Rome, hem ongerymd betytelen) geen anderen tytel dan deeze aanneemt, schryvende aan de Ouderlingen der Kerke, die uw Mede-OuderlingGa naar voetnoot(†) ben. Hy maatigde zich geen voorrang, | |
[pagina 298]
| |
geen Regtsgebied, geen byzondere Eere aan; maar, als of hy geschreeven had onder het onmiddelyk bestuur en den invloed van den Geest der Voorzegginge, en om voor te komen dat zyn naam zou misbruikt worden tot het heiligen en wettigen van buitenspoorige en heerschzugtige eischen, vertoont hy het Character van een Ouderling (hier zo veel betekenende als Priester), als een Character, niet van schitterende Grootheid, maar van Nutheid; niet van Eerzugt en Weelde, maar van Nederigheid en Maatigheid; niet van Gierigheid, maar van Edelmoedigheid, en versmaading van wereldlyk gewin; niet van Traagheid, maar van Werkzaamheid en moeiteneeming ten beste der Christlyke Gemeente. - En strekt zulks niet in het geringste tot vermindering van de Eerwaardigheid der Bedieninge, door den Apostel beschreeven; dewyl het bekend genoeg is, dat Naamen en Tytels van Eere en Onderscheiding toegevoegd kunnen worden aan de onwaardigste en snoodste Characters; en dat, voor de onpartydige reden, de waare en duurzaam byblyvende waardigheid deeze is, welke steunt op, en onderschraagd wordt door, de strikte beginzelen van Deugd, die het uitgebreidste en bestendigste voordeel aan het Menschdom toebrengen. Volgens deeze algemeene en onbetwistbaare Grondregelen der Rede en des Christendoms, kan het Leeraarampt, wanneer het beantwoordt aan het groot oogmerk van deszelfs instelling, niet onwaardig geagt worden eenige maate van toegenegenheid en eere: dewyl, op de veronderstelling van het welslaagen, het Leeraarampt een dienst bewyst, zo groot, dat geen grooter, met betrekking tot tyd en eeuwigheid, kan beweezen worden aan redemagtige Schepzelen, Onderdaanen, het Gezin, of, naar 's Apostels bewoording, aan de Kudde van god. Ik zal nu voortgaan, om eene meer byzondere, doch korte, omschryving te geeven van de natuur en het oogmerk des Leeraarampts, ten opzigte van alle de onderscheidene takken, waar in petrus hetzelve verdeeld heeft.
(Verwagt dit in onze naastvolgende.) |
|