Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1798
(1798)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBrief eener Americaansche vrouwe, over het schoonmaaken der huizen in de meymaand.‘Ter beantwoording van eenen Brieve over het in 't hoofd vermelde Gebruik, dient deeze, mede gevloeid uit de pen van Dr franklin: wy laaten denzelven, volgens belofte, zo spoedig doenlyk volgenGa naar voetnoot(*).’ | |
[pagina 289]
| |
myn heer!
Ik heb onlangs eenen Brief aangetroffen over het Schoonmaaken, waar in die noodzaaklyke pligt van eene goede Huisvrouw onverdiend in een belachlyk licht gezet wordt. Ik zou het Prulschrift waarschynlyk reeds vergeeten geweest zyn. Maar het Jaargetyde komende, waar op de meeste Vrouwen het voeglyk oordeelen haare vertrekken te zuiveren van den rook en vuiligheid des Winters, bemerk ik, dat deeze spotagtige Schryver, in elk gezin, als 't ware, geleezen, en zyn geschryf aangehaald wordt, wanneer eene zorgvuldige Huismoeder het onderneemt om haar voorregt te handhaaven, en de pligten, aan haaren staat verknogt, te volvoeren. De Vrouwen besteeden haar tyd doorgaans in iets beters dan schryven. De bezorging des Huisgezins, en wat daar aan vast is, rust voornaamlyk op haare schouderen: te deezer oorzaake zyn 'er slegts weinige Schryfsters; en de Mannen, weetende hoe noodig onze huislyke bemoeijingen zyn tot hun en der Huisgenooten geluk, draagen veelal zorge om de Sexe te rugge te houden van zich in Letterbezigheden te verdiepen. Men hoort, uit dien hoofde, allerwegen zeggen: ‘Myne Huisvrouw kan geen Verzen maaken, 't is waar, doch zy weet een smaaklyken Schotel te bereiden; zy kan geen Drukproeven naazien, maar zy houdt het oog op de Kinderen geslaagen, en brengt het werk der Dienstboden te regt; zy kan zich niet uitredden uit het wargaaren der Staatkunde, maar zy breidt nette Koussen.’ Dit noemen zy eene Vrouw pryzen, en regt doen aan haar Character, met veele byvoegzelen van soortgelyken aart. Ik zeg, dat de Vrouwen veelal haar tyd besteeden in iets nuttigers, dan schryven, te verrigten; anderzins zou de Briefschryver, van wien ik sprak, zo lang niet onbeantwoord gebleeven zyn. 'Er zyn egter Vrouwen onder ons, die soms de Naald nederleggen en de Pen opvatten. Ik verwonder my zeer dat niemand deezer Schryfsters zich gezet heeft om den ons begekkenden Man te beantwoorden. Wat my betreft, ik maak geen eisch altoos van tot de classe der Schryfsters te behooren. Nimmer liet ik iets drukken: maar ik kan het niet langer verdraagen, dien Briefschryver onbeantwoord te laaten, en zyne aanvallen op de Sexe niet te wederleggen. Neem, myn Heer! alleen onzen toestand in opmerking. De Mannen zyn, over 't algemeen genomen, natuurlyk onoplettend op alle zindelykheid; doch waar toe die zagte benaaming? ik durf schryven, de Mannen zyn uit den aart morssige schepzels. - Indien het niet ware, dat hunne verbintenis met de zindelyker Sexe hunne zeden beschaafde, en een gelukkigen in- | |
[pagina 290]
| |
vloed hadt op den algemeenen loop huns leevens, die Heeren der Schepping zouden in morssigheid vergaan, en volkryke Steden den dampkring besmetten met de schadelykste uitwaassemingen der ongeredderde morssigheid. 't Is de oplettenheid en zorgvuldigheid der Vrouwen, die voorkomen dat de Mannen niet in volslaagene Zwynen veranderen, of althans op den voet dier door kladdigheid vermaarde Dieren leeven. Hoe belangryk zyn, derhalven, de diensten, welke wy Vrouwen betoonen - en nogthans - worden wy, ter oorzaake van deeze diensten, uitgelachen, en ten schouwspel gesteld van de ongezoutste jokkerny. - Laage ondankbaarheid! Kladdige schepzels! - - Misschien, myn Heer! denkt gy dat ik in driftvervoering schryf. - Neen, myn Heer! ik verzeker u dat ik nooit in myn gansche leeven bedaarder van geest was; en nogthans het is waarlyk genoeg om eene Heilige tot gramschap te vervoeren, als men in aanmerking neemt hoe onwaardig wy door de Mannen behandeld worden. Daar is myn Egtgenoot, een goed soort van een Man evenwel; doch ik wil u eene beschryving van hem geeven. Hy kwam op zekeren dag in onze zydkamer, waar ik bezig was met een stuk Linnen, ten huislyken gebruike, te snyden. ‘Hemel!’ riep hy uit, ‘welk een omslag is hier? Ik kan het niet verdraagen dat 'er de Zydkamer uitziet als een Snyderswinkel; daarenboven moet ik eenige gewigtige Philosophische Proeven doen, en daar toe ruimte van plaats hebben.’ - Gy moet weeten dat myn Man een van die Lieden is die gaarne voor Philosophen gehouden worden. Ik pakte myn Linnen op zo spoedig als ik kon, en zette my aan het breijen van een Kous; dit nam geen plaats weg, dit maakte geen geraas altoos. Onder dit werk wagtte ik af wat myn Heers gewigtige verrigting zou weezen. - Binnen omtrent een half uur waren de tafels bezet met allerlei soort van voddery; vlessen met water, kruiken met droogeryen, bordpapier, ander papier, kaarten, gom, en ik weet niet wat al meer: in gereedheid lagen messen, schaaren, vylen, naalden, zyde, gaaren, wasch, boeken en geschreeven papieren. Het verveelt my eene naauwkeuriger optelling te doen; want ik ben pas ter helft. Hy begon aan 't werk; en hoewel ik niet wist wat hy met alle die werkzaamheden wilde, kon ik nogthans duidelyk genoeg bespeuren dat hy in geen zyner kunstbewerkingen slaagde. Ik verblydde my deswegen, dat beken ik, en had daar toe voldoende reden: want, naa dat myn Man zich zelven dermaate hadt afgesloofd, en zo veel kwaads gedaan als een aap in een porceleinwinkel, en de meiden geroepen om alles op te redderen, ging ik het allerliefst tooneeltje, daar aangerigt, eens met opmerking beschouwen. - Ik zal u niet ophouden met eene stukswyze beschryving; genoeg is het u te melden, dat | |
[pagina 291]
| |
hy door het omstooten van zyn inktkooker myn beste mahonyhouten tafel met groote inktvlekken bezoedeld hadt; veel vitriool was door hem gestort, en een groot gat in myn beste vloerkleed gebrand; de marmeren plaaten om de haard waren besmet met gesmolten pik; daarenboven hadt hy drie porceleine spoelkommen verbryzeld, vier kelken, twee bierglazen, en een van myne beste caraffen - en met dit alles, gelyk ik reeds gemeld heb, zag ik dat hy niet geslaagd was in eenige werking. Zeg ondertusschen aan uwen Vriend, dien lasteraar van het Schoonmaaken, dat het op deeze wyze toekomt, dat onze kassen gevuld zyn met halve porceleine koppen, met gebroken bieren wyn- glazen, met dekzels van theepotten, en glazen stoppen van uit den weg geruimde caraffen. Ik zat dan, gelyk ik zeide, neder in de beschouwing van al de kladdigheid in myn zydkamer, en van de verwoesting door myn Man aangerigt - daar zat ik als het Geduld op een zuil, lachende en vol smerte; het trof my diep. Ik had byna gewenscht, dat al die gesmolten harst, pik en vitriool, in zyn keel gekomen was dan op myn vloerkleed en haard. En het is eene groote onwaarheid, dat de Vrouwen geen magt over haar geest zouden hebben; want, niettegenstaande dit hoogst tergend gedrag, zeide ik niets, of bykans niets; alleen merkte ik, al boertende, op, dat een myner kennissen my eens gezegd hadt, dat de rede, waarom de Philosophen den naam droegen van Literary Men, daar in bestondt, dat zy een groot Litter maaktenGa naar voetnoot(*) - geen enkel woord meer. Een myner dienstboden ruimde alles weg, en de Philosooph zat in stil gepeins te neder. Welhaast kwam 'er een Vriend, een Philosooph van dat slag, binnen treeden. ‘Uw Dienaar, myn Heer! hoe vaart gy?’ - ‘Hemel!’ was het antwoord, ‘ik ben dood moede en afgewerkt; ik heb den geheelen voormiddag bezig geweest met het doen van Proeven; maar alles te vergeefsch!’ - Op het hooren deezer klagte had ik meer werks om myn lachen, dan om voorheen myne gramschap, te bedwingen. Myn kostlyke Vriend ging kort daar op uit, en ik, gelyk gy gereedlyk moogt veronderstellen, verzamelde al myne kragten; schrobbers, boenders, zeep, zand, afschraapschulpen, werden, met allen huishoudelyken yver, ter reiniging gebezigd. - En ik was zeker de grootste Wysgeer van ons beiden: want myne proefneemingen slaagden, daar de zyne mislukten. Alles | |
[pagina 292]
| |
was weder in orde, uitgenomen myn arm vloerkleed - myn door vitriool beschadigd vloerkleed, 't welk tot een gedagtenisteken strekt van deeze Philosophische raazerny, of liever Philosophische dwaasheid. Naauwlyks was deeze arbeid verrigt, of myn proefneemende Wysgeer kwam weder t'huis, en zei my, met de koelste onverschilligheid, als of het niets ter wereld betekende, dat hy tegen drie uuren zes Heeren ten eeten gevraagd hadt. Het was toen over één uuren. - Ik beklaagde my over deeze zo plotslyke kennisgeeving, en de kortheid des tyds. - ‘Gekheid! gekheid!’ voegde hy my toe, ‘gy kunt een groote Schaapenbout neemen, en een Kalfsrib, met wat Aardappelen 'er by, en dit zal ons genoeg weezen.’ Helaas! welk eene verwarring moet 'er plaats hebben in het hoofd van een Philosooph! Een Schaapenbout, een Kalfsrib, en Aardappelen! - Ik wist niet of ik van lachen zou uitschateren of toornig worden; doch ik had geen tyd tot een van beide. In anderhalf uur moest 'er eeten voor den Heer en zyne Gasten gereed weezen. - Myn vloertapyt, 't welk reeds zo veel van de Proefondervindelyke Natuurkunde 's morgens geleden hadt, stondt in den naamiddag door morssige Tabakrookers verder besmuld te worden. Denk, denk eens naa, myn Heer! wat eene Huisvrouw in zulke omstandigheden te verdraagen hebbe; en dan - dan nog - naa dat alles, beschimpt en gehekeld te worden over haare zindelykheid, en wegens het Schoonmaaken in Meymaand op het belachlykst ten toon gesteld - dit is meer dan de geduldigste onzer Sexe kan verdraagen. 't Geen ik u, in deezen haastig geschreeven Brief, vermeld heb, is slegts een flaauwe schets van de beledigingen en onheusche behandelingen, welke wy te verdraagen hebben van de zo zeer geroemde Meerderheid der Mannen. Maar men zal ons door uitlachen niet van onze zindelykheid afbrengen. Eene braave Huisvrouw laat zich liever ik weet niet wat al noemen, dan een Slons, even gelyk de Mannen liever een Guit dan een Gek heeten. Ik zou u nog veel te schryven hebben; maar ik word geroepen: wy zyn juist bezig om ons tot het uitgelachen Meyschoonmaaken toe te rusten, en ik heb het dus zeer druk. - De tobbens, de emmers, de schrobbers, de boenders, het witvat, en de kwasten, staan gereed. - Myn Man is op 't oogenblik uitgegaan - zo veel te beter - wanneer de Vrouwen recht aan 't schoonmaaken zullen gaan, is 't eerste morssige ding dat weg moet - de Man. - Ik moet besluiten, ik word al weder geroepen. Geen letter meer! |
|