Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1798
(1798)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijUittrekzels uit de brieven van een Hindoo Rajah, over de zeden der Europeaanen. Door Mejuffrouw Eliza Hamilton.(Vervolg van bl. 200.)
‘Wy hebben, in een voorgaand Stukje, de gunstige Gevoelens, die de Hindoo Rajah zaarmilla hadt gevormd van Engeland, opgeevende, gevoelens die hem bewoogen om dat Land te gaan zien, opgemerkt, dat de Rajah maandaara dit oogmerk sterk tegenging. Thans zullen wy bybrengen, wat hy daar tegen aanvoerde, in eenen Brieve aan zynen Mede-Rajah ingerigt.’
Ik bemerk, dat gy onder den invloed staat van eene begocheling, en dat de valsche Vreemdeling zich bediend heeft van zeker tovermiddel om uw verstand te verwilderen. Wat zou de geest van uw Vader, wat zou de geleerde PunditGa naar voetnoot(*), aan wiens onderwyzingen wy beiden even veel te danken hebben, zeggen, indien zy konden hooren, dat zaarmilla het noooig oordeelde om zich te onthouden onder de Ongeloovigen, en ongodsdienstige Eeters van bloed, om by hun kennisse op te doen? Kan een Geslacht, afkomstig van het stof, 't geen brahma van zyne voeten schopte, en dat dus minder is dan de ge- | |
[pagina 277]
| |
meenste Sooder, die de eer heeft van uw schoenriem te ontbinden, - een Geslacht, 't welk, schoon minder woest dan dat der Musulmannen, ten opzigte van hun, die eene menschelyke gedaante omdraagen, hun in wreedheid overtreft omtrent alle andere bezielde weezens hier op aarde; - kan iemand uit dat Geslacht in staat weezen om den Afstammeling van duizend Rajahs te onderwyzen? - Dat is onmogelyk. - Van den Mier moogt gy vlytbetoon leeren; van den Hond eene les in getrouwheid neemen; het Paard kan u onderrigten in naarstigheid; de Olyphant u onderwyzen in geduld, grootmoedigheid en wysheid; maar verwagt van de Europeaanen, verwagt van de Engelschen, niet, in Kennis en Deugd te zullen vorderen. Nogthans verwondert het my niet, dat gy u door hun hebt laaten beleezen. Ik weet, in hoe verre de booze Geesten hun bystaan in die kunst; van hunne vergevorderdheid in dezelve had ik eens eene zeer beslissende proeve. Toen de Engelsche SaibGa naar voetnoot(*), by wien rursha bedwan voor Mounshi [Tolk] diende, zich te Agra onthieldt, schiep hy vermaak- in de zodanigen, die hem bezogten, te verbaazen met de ten toon spreiding van zyne Toverkunst. - Onder andere kunstenaaryen, deedt hy het geheele gezelschap, bestaande uit meer dan dan twintig Persoonen, hand aan hand, in de rondte staan. Hierop draaide hy de kruk om van een klein werktuig, enkel bestaande uit Metaal en Glas, (doch 't geen ik veronderstel dat de booze Geesten insloot, die op zyn bevel gereed stonden;) dit bragt te wege, dat wy allen, ten zelfden tyde, door de armen heen, een slag voelden, als of elks armen door een zwaaren stok waren stukken geslaagen; terwyl egter niemands arm in 't minst verzeerd was. Dewyl wy allen den stoot voelden juist op het zelfde oogenblik, was het onmogelyk dat hy ieder van ons kon aanraaken: het is derhalven blykbaar, dat het niet anders dan Tovery kon weezen, die zulk eene zeldzaame uitwerking te wege bragt. - Op eenen anderen tyd hadt hy het doordringend daglicht uitgeslooten, 't welk altoos ongunstig is voor zulke bedryven. Hy liet ons zien, hoe geheele Legers van Menschen, van Olyphanten, van Paarden, langs den muur voor ons heenen gin- | |
[pagina 278]
| |
gen. Als zy verdweenen werden ze opgevolgd door een ontstelde Zee, vuur uitgeevende, en schuimende met allen vertoon van een geweldigen storm. Schepen zeilden op de golven des diepen Oceaans; menschen vertoonden zich, verwilderd door de ongelegenheid, waar in zy zich bevonden, steiden alles in 't werk om de schepen van de scherpe rotzen, welke hun dreigend omringden, af te houden, of het leeven aan de overzwalpende zeegolven te onttrekken. Het gezigt dier elendigen perste ons de traanen uit de oogen, en wy borsten uit in jammerklagten. - Maar ziet, op het eigen oogenblik liet men het licht in de kamer schynen, de vertooning verdween, en wy zagen niets dan het gewoon behangzel der kamer. Zou de Zoon van coashhind het Land zyner Vaderen verzaaken, en ommewandelen in streeken, waar het glansryk Hemellicht der Zonne de Inwoonders schaars verwaardigt met zyne gulden straalen, om hunne kunstenaaryen als de even verhaalde uit te oefenen? Zeker, 'er zyn Gochelaars genoeg in Hindostan, die hem, voor eene geringe belooning, zouden onderwyzen in de Toverkunst en in haare verborgenheden; en daar de Duivels, door welken zy hunne kunstenaaryen pleegen, Duivels van ons eigen Land zyn, moeten ze van eenen min schadelyken aart weezen dan die der Vreemdelingen. Zo verre zyn ze van door Wysheid bestuurd te worden, dat de Wetten, door welke die Volken zich laaten beheerschen, verfoeilyk zyn, en ongerymd. Dit zal ik u bewyzen door de volgende spreekende daaden, van welke ik zelve ooggetuigen was, geduurende myn kort verblyf in hunne Legerplaatze. Even gelyk gy, had ik toegelaaten dat myn geest ingenomen wierd met een gunstig vooroordeel ten aanziene van een Volk, welks gedrag zo zeer ten voordeele van onze Natie gestrekt heeft. De orde en geregeldheid, welke onder hun heerschte, vervulde my, in den aanvange, met een zeer hoog gevoelen van hunne deugd en wysheid. Ik had nog geen blyk gezien van eenige Godsdienstplegtigheid door hun waargenomen, wanneer, op den derden dag naa myne komst, myne aandagt getrokken werd door een' optogt, welken ik veronderstelde ter eere te zullen strekken van hunnen DewtahGa naar voetnoot(*). - Nieuwsgierig om den aart hun- | |
[pagina 279]
| |
ner Godsdienstplegtigheden te zien, volgde ik, te deezer gelegenheid, dien stoet, na het gedeelte der Legerplaatze, werwaards dezelve den weg nam. Wanneer ik, zo zeer tot myne verwondering als schrik, een armen Soldaat op het felst zag geesselen. Dat een onzer Priesteren, vrywillig, alle die slagen als eene boetedoening leedt, zou my niet bevreemd hebben. Wy zien dagelyks voorbeelden van grooter lichaamssmerten, die onze Fakeers zichzelven aandoen. Maar ik kon my van de uiterste verbaasdheid niet wederhouden, toen ik berigt ontving, dat deeze wreede Plegtigheid eenen Krygsman werd aangedaan, wegens de beuzelagtige misdaad, dat hy eenige weinige Roepyen eenen zyner Officieren ontvreemd hadt. - Ongetwyfeld, dagt ik, de Zeden deezes Volks moeten wel zeer zuiver zyn, in welks oogen zo gering een Misdryf met zo zwaar eene straffe wordt t'huis gezogt. Terwyl ik nog peinsde op het tooneel door my aanschouwd, werd ik genoodigd in de Tent van eenen Officier, die my, naa myne komst in de Legerplaatze, met zeer veel beleefdheids bejegend hadt. Niet lang hadden wy zamen gesprooken, (want hy wist zich in het Mhors zeer wel uit te drukken,) of verscheide zyner Mede-Officieren kwamen hem een bezoek geeven. Zy spraken in hunne Landtaale, en het bleek, uit de hevige vlaagen van lachen, waar in zy uitborsten, dat zy een zeer genoeglyk onderwerp behandelden. Ik begeerde te weeten wat de stoffe was van hun gesprek, 't welk zo veel vreugde en gelach verwekte, en verzogt myn Tolk om opheldering. Hy vermeldde my het onderwerp van hunne vrolykheid. - En waar in bestondt het? De Oneer van een hunner eigene Landgenooten, een Oversten van hoogaanzienlyken rang, wiens Egtgenoote hadt toegelaaten dat de fakkel haarer kuischheid uitgeblaazen wierd door den vuilen adem eens verleiders! Hoe groot, riep ik uit, en zwaar moet de straffe niet weezen, welke den snooden bedryver van zulk een verschriklyk misdryf wagt? Indien de ontvreemder van eenige weinige Roepyen eene zo geduchte geesseling moest ondergaan, wat zal hem wedervaaren, die laag en booshartig het bedde van zynen vriend bevlekte, diens eer schondt, diens huislyken vrede verwoestte? Indien het gewigt der straffe geëvenredigd is aan de misdaad, en de snoodheid des bedryfs, dan kan de verbeelding zich naauwlyks iets voorstellen, zo schriklyk als het lyden waartoe die mis- | |
[pagina 280]
| |
daadiger zal verweezen worden! - Deeze myne aanmerking, door den mond myns Tolks aan het gezelschap medegedeeld, verdubbelde de luidruchtige vreugde van het gezelschap. Vervolgens hoorde ik, te myner uiterste verbaazinge, dat de Oneere, een deezer aanzienlyke Europeaanen aangedaan, geboet wierd, niet door straffe aan den Misdaadiger, niet door hem aan 't leeven te komen, niet door schande, hem of zyn Geslacht aangedaan: maar door het betaalen van eene somme Gelds! - Kan 'er Deugd bestaan onder een Volk, dat meer prys stelt op eenige weinige stukjes Zilver, dan op zyne Eer? Deeze byzonderheid kon niet nalaaten het hoog gevoelen, 't welk ik van dit Volk gekoesterd hadt, veele graaden te doen daalen op de schaale myns oordeels. Maar ik zou my misschien langer onder hun opgehouden hebben, was ik geen ooggetuigen geweest van een allerschriklykst bedryf, 't welk myne ziel met verontwaardiging en afkeer vervulde. - Ja, myn misleide Vriend! ik zag deeze Helden, die gy u voorstelt als zo zuiver, zo onbeschadigend, zo vol goedaartigheid - ik zag hun, (myn hart yst, myne hand beeft!) met een gelaad 't welk de hoogste voldoening vertoonde, een heilig afstammeling van een gevlekte Koe verslinden! Ja, zaarmilla, dit ongelukkig Kalf, waar voor duizend heilige Fakeers hun leeven zouden gewaagd hebben, werd geslacht op het bevel van deeze onmenschlyke Europeërs, en zonder eenige de allerminste knaaging opgeëeten! ‘Naa eenige verdere waarneemingen van gelyken stempel, ontmoeten wy den Brief, waar in de Bramin sheermaal zyne waarneemingen mededeelt, gedaan geduurende zyn verblyf in Engeland, en welke maandaara aan zaarmilla zendt, om hem de beoogde Reis na Engeland te ontraaden.’
(Deeze Brief in 't volgend Stukje.) |
|