dat, zo de plant in Engeland, van wegen het koud climaat, niet slaagde, men dezelve wederom uit Frankryk zou kunnen bekomen, in welks Zuidelyke Provincien het zaad ongetwyfeld wel tot zyne volle rypheid zou geraaken. Wy namen dit geschenk met groote dankbaarheid aan, en ik stelde my voor, om, by myne terugkomst in Frankryk, myne zaaden te verdeelen onder de voornaamste wysgeerige Landbouwers; maar 'er ook vooral van te doen zaaijen in het Zuiden des Ryks. Ik gaf van myne zaaden aan de Heeren, malesherbes; zyn Schoonzoon de rosambo; trudaine; boutin; lavoisier; hell, voor den Elsas; varenne de fenelle, voor Bresse; de buffon, voor zyn Landgoed te Montbard in Bourgogne; thouin, voor den Kruidtuin te Parys; en aan morel, voor Montélimar. Daarenboven bewaarde ik nog vyftig zaadkorrels, om daar mede in het volgend jaar eene proef te neemen in het Departement de la Drome, alwaar ik 'er dan zelve het oog op wilde houden.
De Chineesche Hennip slaagde alomme, zelfs verre boven onze verwagting. De planten hadden in den Kruidtuin te Parys, in Augustus, de hoogte van veertien voeten, en in September van vyftien tot zestien voeten. De Heer hell schreef uit den Elsas, dat de planten, welke uit zyne zaaden waren voortgekomen, den twintigsten van Herfstmaand de hoogte van zeventien voeten bereikt hadden, en dat de zydtakken zo uitgebreid en sterk waren, dat het gewas eerder naar een boom dan naar eene zaaiplant geleek. By den Heer de malesherbes, in Bresse, en elders, slaagde het gewas even volkomen; overal bekwam men de schoonste mannelyke en vrouwelyke planten: doch van Bourg tot aan Parys, en van daar tot in den Elsas, hoopte men te vergeefsch op zaad, om de plant daar uit in een volgend jaar wederom te kunnen doen voortkomen; geene der planten konde zaad geeven vóór de beginnende nachtvorsten, die hen alle deeden omkomen. Uit Engeland schreef men my het zelfde; alles sneuvelde ook aldaar door de koude Herfstnachten, eer 'er iets tot rypheid was gekomen. Anderzins was men overal ten hoogsten over het gewas voldaan, ten opzichte van de sterkte, de fynheid en de lengte, der draaden, in welke gewigtige hoedanigheden dit gewas de gewoone Hennip oneindig veel overtrof. Intusschen had de Heer thouin, om te beletten dat hy niet geheel van een zo kostbaar gewas zou beroofd worden, daar van