| |
Het lot der afbeeldende kunsten, in verschillende tyden, in Nederland.
(Dienende tot een Vervolg op bl. 149.)
Wy beschouwden de afbeeldende Kunsten, van de Tekenkunst af tot aan de Beeldhouwkunst toe, als uitwerkselen van een edel vermogen, door de Wysheid en Goedheid van den Schepper aan het Menschdom verleend, om hem in zyne Werken te kunnen navolgen, het genoegen der Maatschappy te vermeerderen, waarin wy ons zoo zeer van de Dieren onderscheiden, boven alle andere Weezens, die met ons deezen Aardkloot bewoonen, verheffen. Wy maakten daaruit het billyk besluit op, dat indien wy onzen pligt en ons belang kennen, zoo wy eenigen smaak en liefde voor de schoone kunsten bezitten, zoo wy eenige zugt voor ons Vaderland hebben, indien in hetzelve zulke geniën gevonden worden,
| |
| |
welke eene overheerschende neiging en geschiktheid voor de edele kunst bezitten, - dat wy dan ook den Kunstenaar de verschuldigde agting behooren te betoonen, hem het leeven wederkeerig aangenaam te maaken, hem aan het werk en een toereikend bestaan te helpen, om zich zonder belemmering geheel aan de kunst te kunnen overgeeven, en daar in alle mogelyke vorderingen te maaken.
Laaten wy nu overzien het onthaal, dat de Kunsten in ons Nederland genooten hebben en nog genieten. - Dat zy genooten hebben: - hieromtrend kunnen wy niet anders, dan een gunstig berigt geeven. In vroeger tyden maakten onze Voorouders niet alleen voor zich zelven van de Teken- en Schilderkunst, die zelfs op de glasvensters aangebragt wierd, en van de Beitelkunst veel gebruik, waar van de overgebleeve gebouwen, en het aantal Meesters welke toen leefden, ten bewyze kunnen dienen; maar 'er was, vóór de Hervorming, nog een andere ryke bron van aanmoediging en bezigheid voor den Kunstenaar geopend. In den Rooms-Catholyken Godsdienst heeft men zich, gelyk bekend is, van tyd tot tyd, meer en meer toegelegd, om aan de Kerken alle mogelyke verciering te geeven. De eerdienst vorderde daarteboven schilderyen en beelden van Heiligen. De Schilder- en Beitelkunst kwamen daar toe te pas, daardoor ontbrak het de Meesters in beide vakken niet aan gelegenheid om zich te oefenen, en men kan niet ontveinzen, dat de toeleg van de Roomsche Kerk, om op de zinnen zoo wel als op de ziel te werken, en den openbaaren Godsdienst allen luister en staatelykheid by te zetten, veel heeft toegebragt tot aanmoediging van de Tekenkunst zoo wel, als van de Muziek. Het misbruik, dat hier van gemaakt wierd, liep by de Hervorming te zeer in het oog, dan dat daar in ook geene verandering zou gemaakt worden. Evenwel is het te beklaagen, dat hier by door een woesten hoop, van een mogelyk opgeruid gemeen, uit verschillende inzigten zulk eene helsche razerny haare woede heeft uitgeoefend, en met schenzieke handen zoo veele kunststukken in den berugten Beeldenstorm heeft vernield. Terwyl men tot de eerste eenvoudigheid der Christenen wilde wederkeeren, verviel men tot een ander uiterste. Zelfs de Orgels wierden afgekeurd, hoe veel minder kon men dan Beelden en Schilderyen in de Bedehuizen verdraagen. - Wyl de
Hervormde Catholyken schielyk de meerderheid uitmaakten,
| |
| |
en in de bezitting van Kerken en Kloosters bleeven, was het te dugten, dat deeze gebeurtenissen een allernadeeligsten schok aan de kunst zouden toebrengen, en die afkeer ook haaren invloed op de burgerlyke maatschappy zou hebben: maar het tegendeel had plaats. De Roomsgezinden, welke hunne Kerken niet op den ouden voet zagen praalen, schaften zich in hunne huizen, wanneer zy vermogen hadden, de voortbrengselen der kunst meer dan te vooren aan, en de Hervormden scheenen, hetgeen zy met genoegen in hunne Godsdienstige zamenkomsten konden ontbeeren, in hun byzonder leeven niet te willen missen. Alwaar maar eenigzins de Schilder- en Beeldhouwkunst kon te pas gebragt worden, wierden handen in het werk gesteld; en de zuinige, werkzaame aart der Nederlanders, meer op het weezenlyke en duurzaame, min op het wufte gezet, werkte daar toe mede. De benaauwde tyden, waarin men om de vryheid van gewisse en in den burgerstaat met zulk een ongelyken kans te gelyk moest vegten, mogten voor een korten tyd eenige opschorting veroorzaaken; naauwlyks kwam 'er eenige ruimte, naauwlyks begonden Zeevaard en Koophandel zich uit te breiden en de bronnen van magt en welvaard te openen, of men dagt aan de kunst, en de Kunstenaars vonden alle aanmoediging en bezigheid. In andere tyden en Landen mag de Oorlog verderflyk zyn voor Kunsten en Weetenschappen, hier bloeiden zy beide zeer weelig. Eer China ons overlaadde met Porceleinen, leverde de wieg en bakermat van den onsterffelyken huig de groot voor ryk en arm de onderscheide voortbrengselen van zyne hand over hand toeneemende fabrieken. Buiten de dagelyksche en werktuigelyke Schilders, kwamen hier dikwerf verdienstelyke meesters te pas, om pronkstukken kunstig te beschilderen. Hier en daar vindt men nog eenige overblyfselen, welke van kenners geschat worden, en eene geheele uitmuntende verzameling van al wat zeldzaam en schoon van deezen aart was vond men by
den kundigen en braaven Liefhebber maarsseveen. Dit ging het rykste Kabinet van Oost-Indische Porceleinen, dat ik immer zag, te boven. Jammer dat deeze gedenkstukken, geduurende zoo veele jaaren met yver byeenvergaderd, by eene openbaare veiling verstrooid zyn. Voorts bezette men de ruime haardsteden met aardig geschilderde tegeltjes, of men vercierde 'er de muuren van geheele vertrekjes mee. Dat ook hier by de kunst niet te onpas kwam, kunnen alleen de
| |
| |
schetzen en tekeningen van den beroemden ter himpel, welke hy voor zyne fabriek ontwierp, getuigen, die by alle Liefhebbers gekend en gezogt worden. - De wanden van de kamers bestonden uit eikenhouten beschotten, met allerley lyst- en beeldwerk, of uit wit gepleisterde muuren, die met min of meer kunstige schilderyen waren behangen. Deeze trof men overal, in elk huis van eenig belang, aan, en de Schilders vonden daar door rykelyk werk. Hier van daan de verbaazende menigte schilderyen, tekeningen en prenten, welke van tyd tot tyd door een zeer bepaald gedeelte van ons Gemeenebest zyn uitgeleverd. Wanneer men nagaat, hoe veele Kunststukken, uit ons Land gegaan, door gansch Europa verspreid zyn, en daar by voegt de menigte, die 'er van tyd tot tyd op Verkoopingen geveild, en die nog in onze Kabinetten aangetroffen wordt, die meestal in den tyd van eene Eeuw geschilderd zyn, kan men eenig denkbeeld maaken van den buitengemeenen bloei der Schilderkunst in dien tyd. Men trof openbaare en byzondere Teken- en Schilderschoolen in de ruimte overal aan, en derzelver kweekelingen, zoo dra zy op hun eigen wieken begonden te dryven, wierden aan het werk geholpen door kunstlievende burgers of kunsthandelaars; of zoo zy hooger vlugt wilden neemen, en zich door hunnen roem voor de eerste Kabinetten geschikt maaken, begaven zy zich naar Italien, het algemeen kweekschool der kunst, om daar de werken der groote meesters, of de ryke en grootsche natuur, te bestudeeren. Indien zy goede gronden gelegd, indien zy geest en lust hadden om te werken, konden zy die kosten op een goed vooruitzigt veilig onderneemen. Zommigen reisden op hunne kunst, en wierden hier en ginds door Vorstelyke begunstigers uitgenoodigd en aan 't werk gehouden. Welk eene ry van Nederlandsche Kunstenaars zouden wy niet kunnen opnoemen, die elkander zonder tusschenpoozing zyn opgevolgd, of gelyktydig in Nederland
geleefd hebben, - houbraaken geeft, bl. 130 van zyn tweede Deel, eene lyst van zestig voornaame Meesters, welke elkander in den tyd van 1560 tot 1660 onmiddelyk vervangen hebben, of tydgenooten geweest zyn. Hy telt 'er rubbens, jordaans, breugel, snyders, teniers, enz. onder, die eigenlyk Brabandsche Schilders zyn; maar wy kunnen, behalven deezen, zeer veele groote Meesters noemen, welke tot ons Land en de Nederlandsche School behooren: frans hals, poelen- | |
| |
burg, j. davidse de heem, rembrand van rhyn, em de wit, ferd. bol, adriaan en isaak van ostade, corn. bega, gerard dou, gabriel metzu, barth. breenberg, jan both, adam pynaker, jan steen, en zoo veel anderen meer, om van da Glasschilders niet te spreeken. Toen was het inderdaad een gulden eeuw voor de kunst; terwyl het beeldwerk niet vergeeten wierd: overal, waar het maar eenigzins te stade kwam, wierd de beitelkunst gebezigd; in lusthoven en buitenplaatzen, huizen, huisraad, gouden en zilveren vaten, en wat meer van dien aart was. Wy kunnen daar door ook eenige bekwaame kunstenaars in hout, steen en metaalen noemen, schoon derzelver aantal by dat der Schilders niet in vergelyking komt. Deezen hebben zich een onsterflyken naam by alle beschaafde Volken, die eenigen smaak in de kunst hebben, verworven; hunne werken worden op den duur alom gezogt, en duur betaald, hoe zeer de jalouzy van zommige bevooroordeelden, of de waan van misleide napraaters, de Nederlandsche School zoo wel als de Nederlandsche Natie miskennen. - Dan, hoe staan 'er onze Nederlanders in deezen tyd mee? volgen zy de voetstappen van hunne Voorouderen, en vindt de kunst by hun geen minder onthaal? - Wanneer men gelooft dat de ruwheid der zeden merkelyk is verminderd, naar maate de beschaaving van geslagt tot geslagt is toegenomen - dat de Natie meer
verlicht is, dan dezelve in de voorige Eeuw en den aanvang van deeze was, zal men niet dan een gunstig denkbeeld van onze tyden kunnen vormen; en ondertusschen beantwoordt de uitkomst geenszins aan deeze verwagting. By de beschaaving hebben de zeden en leevenswyze van andere Natien meer en meer invloed gekreegen, en die hebben ons geleerd onze deftige en massive wooningen naar de hunne te schikken, onze vertrekken in hunnen smaak te meubileeren, onze verkeering in dezelve, zoo wel als onze kleederdragt, naar hunnen maat in te rigten, en, met één woord, alles, zelfs onze taal, onze denkwyze, in een anderen vorm te gieten. Onze voornaamste en welvaarendste Steden hebben daar door een gansch ander aanzien gekreegen. Kleine en afgelegene behouden de voorige gedaante, die men, met veragting, ouderwetsch noemt. Wat wy daarby in zommige opzigten ook mogen gewonnen hebben, de kunst heeft 'er een aanmerkelyk verlies by geleden. De
| |
| |
Beeldhouwkunst komt in onze huizen zoo min als in de Kerken, zelfs niet in onze hoven, die, hoe klein ook, allen op den zoogenaamden Engelschen trant moeten ingerigt zyn, langer te pas: want ik reken de krul en loofwerken, tot welke zich onze meesters thans verlaagen moeten, niet onder het beeldhouw-werk. Maar onze kunstschilders hebben, naar maate van hun veel grooter aantal, grooter nadeel door de allesbeheerschende mode geleden. Sedert dat onze Chinaas Vaarders het Oost-Indisch Porcelein by geheele laadingen aanvoerden; sedert de Saxische en soortgelyke Fabrieken wierden opgerigt, en het Engelsch Aardewerk in trein raakte, liet men het Inlandsche voor den gemeenen man en den Boer over. In aanzienlyke huizen, op wel ingerigte tavels, dorst men het niet langer gebruiken. De tegeltjes wierden uit de schoorsteenen en van de muuren opgeruimd. De kunst kwam voor beide Fabrieken zoo min te pas als voor de glasvensters. De witte muuren wierden gaandeweg met doek bekleed, en het wierd een noodzaakelyk vereischte in een deftig huis, behangen kamers te hebben. De schilderyen wierden daardoor minder noodig; men verkoos nog wel voor ryke zaalen fraai geborduurde tapyten, of min of meer kunstig geschilderde behangsels; een gedrukt doek rekende men toen daar voor te gemeen: maar ook dit heeft de mode overgeholpen. Men verkoos daarop breede zyden stoffen, in Vrankryk geweeven, waar by niet anders, dan geschilderde Onyxen te passe kwamen; en eindelyk verviel men tot gedrukte papieren, of eenkleurig geverwd doek, met papieren lysten beplakt. Het weinige, dat de Schilderfabrieken leverden, verviel daar door ook, en dezelve konden dus geene bekwaame meesters, welke daarin een maatig bestaan vonden, en somtyds zich tot Kabinetschilders verhieven, meer in het werk stellen. De heerschappy der mode had zoo veel invloed, dat
heerlyke zaalstukken van wenix, hondecoeter, moucheron, dalens, en andere braave meesters, voor zulke arme eentoonige behangsels, die men overal in denzelfden smaak aantreft, moesten plaats maaken. Men besloot wel, tot eenige afwisseling, de ledige vakken met prenten in lysten te behangen; en had men daartoe Nederlandsche prenten, of, dat nog beter was en meer verscheidenheid zou geeven, tekeningen van onze leevende meesters, naar schildery of van eige vinding,
| |
| |
verkozen, de schade was nog eenigzins geboet: dan neen, men bedient zich meestal van Engelsche prenten. Deeze hebben by lieden van den Ton in zoo verre de voorkeur, dat een bekwaam kunstenaar, teffens een kunstkooper, schoon hy een Nederlander is, my verklaard heeft, zes Engelsche prenten tegen een Hollandsche of Fransche te verkoopen: by veelen komen dezelve in geen de minste aanmerking, en hy vindt zich daar door genoodzaakt, om onder alle zyne kunstprenten een Engelsch adres te zetten. Wat dunkt u, zou men de Nederlandsche kunst en kunstenaars wel grooter vernedering kunnen aandoen? Zou men het voorregt, dat men boven veele andere Natien bezit, en de gunstige bedeeling der Voorzienigheid, wel met grooter versmaading kunnen beantwoorden? Kan 'er iets smertelyker voor allen, die de schuldige hoogagting aan onze nationaale kunst toedraagen, en iets smertelyker voor derzelver beoeffenaars, plaats grypen? Zoo trapt men den roem van 't Vaderland, het welk met zoo veel recht op zoo veele uitmuntende meesters, op een rembrant, van den eekhout, miereveld, van der helst, willem en adriaan van der velde, bakhuizen, potter, berchem, wouwerman, melchior hondecoeter, de wenixen, jacob de wit, jan van huissum, de beide moucherons, behalven de reeds genoemden, - alle fenixen in de kunst, en zommigen daarin unicq, boogen kan, met voeten. Hunne werken, wel is waar, worden nog gezogt en hooggeschat, om dat Vreemdelingen dezelve tegen goud opweegen; maar zy zyn nu enkel in de Kabinetten van voornaame liefhebbers beslooten, daar zy te vooren overal, zelfs in burgerhuizen, wierden aangetroffen. En wat uitzigt is 'er, om immer opvolgers van zulke voorgangers te verwagten, om dit vak, dat van jaar tot
jaar door den greetigen trek vermindert, weder aan te vullen? De kunst wordt nog wel in ons Land aangekweekt door de Tekenschoolen, welke in voornaame Steden aangelegd zyn, en door de milde ondersteuningen uit deeze en geene Fondsen: maar wat kan het baaten, zoo men zich van tekeningen, schilderyen noch prenten van Nederlandsche Meesters langer bedienen wil? Een gestadige aftrek is toch de beste aanmoediging. Het getal van bekwaame Kunstenaars, en die hebben wy nog inderdaad, is dan te veel. Wanneer hun arbeid niet ten nutte ge- | |
| |
maakt, of vreemde kunst de hunne voorgetrokken wordt, wat moet dan het gevolg zyn? Zy zullen den moed geheel laaten vallen, in de kunst veragteren, en een kommerlyken ouderdom te gemoet zien; of zy moeten elders hun toevlugt zoeken, daar de kunst beter opgang maakt, met minder onzydigheid behandeld wordt, gelyk sommigen reeds gedaan hebben. Elk een zal van de kunst een afschrik krygen, en zich genoodzaakt vinden die edele zugt in zich of in zyne kinderen geheel te onderdrukken.
Hoe duister is dan het vooruitzigt voor het toekomende! Wy zullen het gemis zien en beklaagen, wanneer het te laat is. Wanneer de kunst naar elders verhuist, zullen wy ons in het zelfde geval bevinden met die Landen, waar de kunst verwaarloosd en vervallen is. Wanneer wy ons iets van dien aart willen aanschaffen, zullen wy met ons geld naar andere Landen moeten te markt gaan: welk een schade, welk een ongemak, zullen wy daar by lyden? - Dan mogelyk denkt men, dat de vrugten der afbeeldende Kunsten alleen tot de Weelde behooren; dat wy zonder dezelve gelukkig kunnen leeven - dat het genoeg is, indien onze Fabrieken maar welvaaren. Ik kan begrypen, dat menschen, welke geen Enthusiasme in 't geheel voor de kunst hebben, zoo spreeken; zy zullen, het geen ik in myn voorgaand Vertoog gezegd heb, niet bevatten, niet gelooven. - Maar laat ik hen dan vraagen, moet alles, wat tot de weelde behoort, afgeschaft en verwaarloosd worden? En wat noemt gy weelde? alles wat niet volstrekt tot behoefte, tot de noodzaakelykheden onzes leevens, behoort? wel wat zou 'er dan al kunnen en behooren afgeschaft te worden! Elk heeft toch iets, daar zyne zinnen op gezet zyn, dat hy niet gaarn zou willen missen, wyl hy 'er aan gewoon is, en het tot genoegen zyns leevens bydraagt. Gy zult toch niet verkiezen in een schamele hut uw intrek te neemen, schoon gy het daar mede des noods zoudt kunnen redden? Een gemakkelyke warme wooning, die wel ingerigt is, maakt toch een groot deel van ons wel-leeven uit. Gy zoudt het in dezelve met eenige stoelen, tavels en banken, kunnen redden: maar een hol, ledig huis is ongevallig; het moet toch gemeubileerd en maatig vercierd zyn. Maar begrypt gy niet, dat tot dit alles de tekenkunde te pas komt, die de grondslag is van alle kunsten? Uwe huizen zouden zonder dezelve ongeschikte kluizen
| |
| |
zyn, uwe hoven wildernissen, en uwe Steden een zeer slegte vertooning maaken, zoo uwe Bouwmeesters niets van de tekenkunst verstonden. - Hoe zouden uwe schepen een vereischt fatsoen krygen, uwe vestingen in een staat van tegenweer gebragt worden, zonder plannen, zonder tekeningen? Wat zou 'er van de Aardrykskunde, zulk eene nutte weetenschap, worden, indien de Landmeeter zyne kaarten niet kon tekenen? - Maar denkt gy dat dit alles met passer en liniaal kan verrigt worden; dat men het handtekenen, gelyk men het noemt, daarom wel zou kunnen ontbeeren? - Gy wilt dan ook nimmer het genoegen hebben, om uwe ouders, uwe vrienden, uwe egtgenooten en kinderen, en veele beroemde mannen en vrouwen, in afbeelding bewaard te zien? Gy wilt dan ook geene aanmerkelyke gebeurtenissen, geene roemryke gevallen, die in en buiten uw Vaderland in zulk eene menigte te land en ter zee voorgevallen zyn, door de kunst vereeuwigd hebben? Gy wilt uwe kinderen het genoegen en het nut beneemen, om gemakkelyk vroege bevattingen te krygen van gevallen en voorwerpen, en al speelende te leeren? want zonder tekenkunst kunnen 'er geene prenten gegraveerd worden. Wat zouden wy weeten van andere gewesten en volken, derzelver kleeding, huisraad en gereedschappen, zoo de graveerkunst de reisbeschryvingen niet ophelderde? Zonder dezelve zou de Oudheidkundige zeer verlegen staan, en hy zou een groot licht missen, zoo hy de ophelderingen van gedenkstukken en penningen missen moest. Welk een steun vindt de Geneeskunst niet in de naauwkeurige aftekening van de in- en uitwendige deelen van 't menschelyke lighaam - in de afbeelding van allerleye kruiden; - wat hulp de Wysbegeerte, en vooral de Natuurlyke Historie? Onmogelyk kan zy alles door de naauwkeurigste beschryving ons aan 't verstand brengen, onmogelyk zich zelf alles verbeelden, zonder dat de Teken- en Graveerkunst het haar gemakkelyk maakt. Zou ik alles opnoemen, waarin de kunst te passe komt, in lang had ik niet afgedaan; maar dit zal
genoeg zyn om de nuttigheid van eene kunst aan te toonen, zonder welkers invloed zelfs veele Fabrieken nooit met eenigen smaak kunnen ingerigt worden: - eene kunst, welke boven alle Fabrieken in evenredigheid het grootste voordeel en eene zuivere winst oplevert, om dat de stoffen, welke zy noodig heeft, in geene aanmerking komen. En kon men het weeten, of berekenen, welke schatten hebben
| |
| |
de tekeningen en tafereelen, die openbaar of uit de hand verkogt zyn, niet aan ons Land, vooral in deeze Eeuw, waarin de kunst zoo gemonteerd is, opgebragt! Een philip wouwerman wist een stukje doek met penceel en weinig verwen, eenige stuivers bedraagende, tot de waarde van tweehonderd gulden te brengen; zelden wierd hem meer betaald: en deeze prys is nu tot vierduizend gulden geklommen. Welk eene winst, welk een interest! Dit heet ik klei in goud veranderen. Het zelfde zou ik van een frans van mieris, van een gabriel metzu, van een gerrit dou, van een adriaan van der velde, van een jan both, en anderen meer, kunnen zeggen. En tot welk eene hoogte zouden de pryzen geklommen zyn, indien een algemeene en verderflyke Oorlog geene stremming, geen schaarschheid van gereed geld, en duurte van leevensmiddelen, veroorzaakt had. Herstelt zich alles door eene algemeene Vrede, dan zal ook de voorige trek wederkeeren, en zelfs hoe langer hoe grooter worden, naar maate de agting voor de kunst zich verder uitbreidt. - Dan wat zullen wy eindelyk leveren, wanneer al onze bronnen van kunst opgedroogd zyn? En dit zullen zy zeker, wanneer men onze Kunstenaars zonder werk en zonder brood laat loopen. Al het voordeel zal dan buiten ons Land gaan; en wy zullen voor den roem, dien wy plagten weg te draagen, het billyk verwyt moeten hooren: ‘De Nederlanders staken boven de meeste andere Volken van Europa in de Teken- en Schilderkunst uit; maar zy hebben hunne Nationaale Kunstenaars zonder aanmoediging laaten zugten. Zy hebben den waaren smaak voor het waare schoon verwisseld met de zugt voor beuzelingen, of hunne winsten alleen over voor zinnelyke genietingen en luidrugte vermaaken. Zy zyn hierin ook van hunne Voorouders verbasterd, en nu missen zy een voordeel, waar andere Natien te
vergeefsch naar getragt hebben, maar het welk hun grond van zelfs opleverde, en met een weinig aankweeking in den grootsten bloei kon behouden zyn.’
H....
E.M.E.
|
|