Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1798
(1798)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijUittrekzels uit de brieven van een Hindoo Rajah, over de zeden der Europeaanen. Door Mejuffrouw Eliza Hamilton.(Vervolg van bl. 159.)
‘Naa, in en voorgaand Stukje, onze Leezers ingeleid te hebben tot eenige kennis aan de Geschiedenis, den Godsdienst en Zeden, der Hindoos, volgens het berigt van de Engelsche Schryfster, in het Opschrift vermeld, gaan wy nu voort, om, volgens onze toezeggingGa naar voetnoot(*), eenige Uittrekzels mede te deelen uit de Brieven van een Hindoo Rajah. Deeze Brieven worden verondersteld geschreeven te zyn door zaarmilla, Rajah van Almora, die, by de bemagtiging van zyn Land (thans Rohulcund geheeten) door de Afgans een Volk op de grenzen van Persie, onder het getal behoorde der zodanigen die verlof kreegen om in hun oude Land te blyven. - Zyne Brieven zyn geschreeven aan zyn Vriend maandaara, een anderen Rajah, die blykt uit het Land gebannen te weezen, en de wyk genomen te hebben in de nabuurschap van Agra. | |
[pagina 190]
| |
De Rajah zaarmilla, gelegenheid gehad hebbende om bescherming te verleenen aan Capitein percy, een Engelsch Officier, ontvangt van hem zodanig een berigt van de Engelschen, en byzonder van hun Shaster (de Heilige Schriften der Christenen), dat hy zeer verlangt het Land te gaan zien van dien Officier. - De Rajah maandaara maakte veele tegenwerpingen op dit plan, en tragtte 'er zyn Vriend van af te trekken, zondt hem de Brieven welke hy ontvangen hadt van den Bramin sheermaal (toen in Engeland), die een zeer ongunstig berigt gaf van de Engelsche gewoonten, zeden en denkwyze. Zaarmilla, het verslag des Bramins aan onkunde of vooroordeel toeschryvende, blyft by zyn voorneemen om de Reis na Engeland te doen. Zyn berigt deswegen, en van de onderscheidene gevallen, by welke hy zich tegenwoordig bevondt, maaken de stoffe uit van zyne leerzaame en onderhoudende Brieven - Brieven, waar uit wy een en ander Uittrekzel zullen mededeelen. Het eerste, 't welk wy hier plaats geeven, is ontleend uit eenen Brieve, in welken zaarmilla aan maandaara verslag doet van zyne gesprekken met den jongen Krygsman, zyn Gast.’
Gy weet, ô maandaara! hoe zeer myn geest altoos gedorst heeft na kennisse. Gy weet, met welk een drift ik altoos myn Poojah SeraswateeGa naar voetnoot(*) volvoerd heb, en dat ik, in een' leeftyd, waar in weinig Jongelingen de Beids van den ShasterGa naar voetnoot(†) geleezen hebben, niet alleen de heilige Boeken doorleezen, maar elk Geschrift van naam, in de Shanscrit-Taal geschreeven, geleezen hadt. Het aanleeren der Persische Taale opende my eene deur van kennisse, welke ik, met onvermoeiden vlyt, binnen tradt. De Geschiedenis werd, voor een tyd, myne meestgeliefde Letteroefening. Maar, wat stelde de Historie van Ryken en Staaten my voor oogen? Helaas! wat anders dan de zwakheid en de schuld des Menschdoms? Ik beschouwde de weinigen, ongelukkig geplaatst in | |
[pagina 191]
| |
de hoogste en ligt bedwelmende leevensstanden, de teugels der eerzugt in de bloedige handen der wreedheid geeven, door beeken van trouwloos gestort menschenbloed heenen rennen, tot dat zy, in hunnen loop gestuit, vertreeden werden door anderen, die het zelfde bloedig spoor opdraafden; of, indien zy de doodstraffe, na welke zy, als 't ware, dongen, ontkwamen, leefden om de verveelende lugt van teleurstelling in te ademen, en dan in de zee der vergetelheid weg te zinken. Dusdanig is de geschiedenis der weinigen, wier misdaadige driften en schendige daaden hun tot vermaardheid gebragt hebben, en aan welken de domme menigte, de wilvaardige werktuigen hunner eerzugt, de prooi hunner gierigheid, en de speelbal hunner trotsheid, den naam van Helden gegeeven heeft. Wat het groot lichaam des Volks betreft, kon ik nooit bemerken, dat het eenig onderscheid maakte, wie het was, die den schorpioen-geessel der verdrukking in handen hieldt; dewyl het, in welke hand die ook door 't zelve was toevertrouwd, zich even zeer verzekerd mogt houden van de snerpende slagen te zullen gevoelen. Deeze dingen bepeinzende, slaakte myn boezem een diepe zugt van moedeloosheid. - Kan het zyn, sprak ik by myzelven, kan het zyn, dat de almagtige en eeuwige Regeerder des Heelals zulk eene menigte van Menschen zou scheppen, tot geen ander oogmerk, dan om de zegepraalen van eenen Medesterveling te vergrooten, wiens roem zich verheft naar gelange van de elende die hy over het menschlyk geslacht brengt? Zeker, uit het geen ik leer uit de bedryven van de Vorsten der aarde, is de Deugd eene schaduw, en de liefde tot de Deugd, welke ik voorheen in myn boezem koesterde, niets meer dan een bedrieglyk verschynzel, of een droom! Door de verkeering met myn Engelschen Gast, kreeg ik een ander inzigt van de Menschlyke Natuur. Door de middenstoffe der Persische Letterkunde bezien, kwam dezelve my te vooren als algemeen verdonkerd door bedorvenheid. In de Geschiedenis van Europa nam die Natuur eene milder gedaante aan. In Europa is de Mensch niet altoos, gelyk in Asia, vernederd door Slaaverny, of bedorven door het bezit van willekeurige Oppermagt. Geheele Volken hebben daar de Regten der Menschlyke Natuure erkend, en bereikten, terwyl zy zulks deeden, het toppunt van waaren roem. | |
[pagina 192]
| |
De Romeinen, dien de Persische SchryversGa naar voetnoot(*) afmaalen als rustlooze Invallers en onverschrokken Wereldvermeesteraars, en de Grieken, welken zy met schandvlekken van allerleien aart bekladden, waren, met de daad, Helden-volken. De ketens der Slaaverny versmaadende, dagten zy wyslyk dat de menschlyke natuur te onvolmaakt was om met onbegrensd Gezag bekleed te worden: terwyl zy den Poojah (Eerdienst) toebragten aan de Godinne der Vryheid, breidden hunne harten zich uit in de betragting van alle deugden. Zy leerde hun de kunst van overwinnen, sterkte hunne handen ten dage des stryds; en, wanneer zy uit het veld der overwinninge wederkeerden, schonk zy den behaaglyksten smaak aan de eenvoudigste tafelgeregten, en maakte de armoede eerlyk en lofwaardig door haare toeknikkende lachen. - Eindelyk traden Rykdom en Weelde, de Vyanden dier Godesse, in hunne heerschappyen, en trokken het Volk af van den Eerdienst, der Vryheid toebragt, die, verstoord wegens hunne trouwloosheid, hun Land geheel verzaakte; Geluk en Deugd, in haare vlugt, medevoerende. By eene herleezing van het gedrag dier roemryke Helden (die, terwyl hun Volk den Poojah aan de Vryheid toebragt, het toppunt van vermaardheid beklommen hadden) wees percy my veele gebreken aan, die, toen myne ziel door de eerste drift der bewonderinge bevangen was, myner opmerkinge ontglipt waren. De Liefde tot de Vryheid zelve, die roemryke Plant, gelyk hy ze noemde, die, wanneer zy naar eisch wordt aangekweekt, nimmer mist de vrugten van Deugd voort te brengen, kwam nooit, was zyne taal, in den boezem der Grieken of Romeinen voort uit den zuiveren grond van algemeene Goedwilligheid; maar sproot uit de slegte wortelen van Trotsheid en Zelfzoekenheid. Zy strekte zich derhalven nooit uit om geheel het Menschdom te omvatten. - De volmaaktheid der Deugd was onbekend by de Wereld, tot dat dezelve geleeraard werd door de Godsdienstleere van christus. Deeze laatste verzekering van percy scheen my toe een vooroordeel te weezen, 't welk geen grond altoos in de waarheid hadt. Maar zodanig zyn de overhaaste besluiten der onkunde. My was van voorlange ingeboezemd, | |
[pagina 193]
| |
te gelooven, dat de zuivere Leer van goeddaadigheid en menschlievenheid onbekend was by allen, uitgenomen by den begunstigden Stam van brahma; dat het Christen-geloof, even als dat der Musulmannen, een bekrompen stelzel was van bygeloovige verknogtheid aan de verwilderdste vooroordeelen, geschikt om haat te baaren en meedogenlooze vervolging aan te moedigen tegen allen, die in geloofsbegrippen van hun verschilden. Niets mag men dwaalender aanmerken dan dit denkbeeld van de Christenheid. Door de heuschheid van mynen Engelschen Vriend, werd ik door hem begunstigd met het Boek, 't welk zy voor heilig houden; met der Christenen Shaster. De Voorschriften en Leevensregelen, welke ik daar in aantrof, zyn zuiver, eenvoudig, kragtig, alle geschikt en rechtstreeks ingerigt om op de neigingen van het hart te werken, en berekend om algemeenen vrede en geluk te doen gebooren worden op aarde, welke van daar verbannen waren, zints de dagen van Sottee JogueGa naar voetnoot(*). De Liefde voor de Vryheid, in een Volk, dat door de grond-voorschriften van zyn Shaster geleerd is ‘om anderen te doen gelyk zy wenschten dat anderen omtrent hun handelden,’ verheft zich boven den bekrompen geest van Zelfzoekenheid, en breidt zich uit tot de omvatting van geheel het Menschdom! Weldaadig Volk! 't Is hun verlangen, dat alle Volken deelgenooten zouden weezen van dezelfde zegeningen der Vryheid, welke zy zelve genieten. Het was ongetwyfeld met dit heerlyk vooruitzigt, dat zy Volkplantingen zonden na de wyduitgestrekte Landen van America. Om liefde voor Deugd en Vryheid te ver- | |
[pagina 194]
| |
spreiden, bebouwden zy de overzeesche Eilanden; en om ons Land van de hand des Onderdrukkers te verlossen, bezogt dit braaf en edelmoedig Volk de streeken van Hindostan! Gy kunt u verbeelden hoe zeer begeerig ik was om onderrigt te worden wegens eenige byzonderheden, wegens den Regeeringsvorm, de Wetten en Zeden, van dit hoogbevoorregt Volk. - Verondersteld zynde dat de boven aangeduidde byzonderheden waar zyn, is het, ingevolge daar van, te verwagten, dat zy allen moeten gevormd zyn naar dit modél van volmaaktheid; en zodanig zyn ze, naar myn begrip, uit het berigt van percy opgemaakt, ongetwyfeld. Het aan brahma behaagd hebbende hun allen van één Cast of Stam te doen voortkomen, vindt men by hun geene onderscheidingen, dan die belooningen der Deugd mogen heeten. Het is daar niet als in het bedorven Hof van Delhi, waar groote Rykdommen, eene onderdanige verkleefdheid aan den Staatsdienaar, en eene laage goedkeuring van de genomene maatregelen des Hofs, tot Tytels en Rang-onderscheiding opleiden. In Engeland wordt de Eer des Adeldoms onveranderlyk toegekend naar weezenlyke verdiensten. De Eertytels en Voorregten deezer Helden van den eersten rang daalen af op hunne Kinderen. Wy mogen, met allen regt, veronderstellen, welk eene zorg 'er besteed wordt aan de Opvoeding deezer jonge Edellieden, wier zielen tot wysheid gevormd worden op aanzienlyke Schoolen ten dien einde opgerigt; Schoolen, waar ondeugd en dwaasheid beide even onbekend zyn; en waar de bekwaamheden van een Jongeling zo min gevaar loopen van de roest der onkunde als van het gevaar der verwildering! Uit deeze kweekschoolen der Deugd worden zy opgeroepen tot den Raad des Volks, waar zy spreeken met al de deftigheid en belangneeming, die men mag verwagten van hunne vroegtydige opleiding tot ernstig denken en diep naspeuren. De Zoonen des Konings neemen, zo dra hun verstand rypt, zitting in die Gerechtshoven, van welker beslissing geen beroepen op hooger valt. Naardemaal hun voorbeeld verondersteld mag worden eenen bezielenden invloed op den jeugdigen Adel te hebben, kan men ligt begrypen, hoe geleerd, deftig en godvrugtig, die Vorstlyke Jongelingen moeten weezen: | |
[pagina 195]
| |
hunne daaden zyn buiten twyfel spiegels van het welvoeglyke; en hunne lippen spreeken niets dan wysheid uit! De Gelykheid aller Menschen in het oog van god, door hunnen Godsdienst geleeraard, is het een grondbeginzel hunner Staatkunde, dat geene Wetten verbindend zyn, dan die de toestemming des Volks wegdraagen. Alle Wetten worden, derhalven, uitgegeeven onder de heiligende bekragtiging der Volksvertegenwoordigeren. Ieder onderscheide deel des Ryks, Stad, en Gemeente, kiezen onder zich zelven de Persoonen meest uitsteekende in Godsvrugt, Wysheid, Geleerdheid en Braafheid, en verleenen hun de magt om in aller naam te handelen. Omtrent vierhonderd van deeze uitsteekende Mannen, die by alle de vereischten van een Hindoo Overheids-PersoonGa naar voetnoot(*) de kennis van een Christen-Wysgeer vereenigen, maaken de Regeeringsleden uit. Niet staande onder den invloed van Partyschap, niet besmet met de laage beweegreden van Gierigheid of Eerzugt, streeven zy met een bestendigen tred voort op het pad der billykheid, en neemen niets ernstiger ter harte dan het algemeen Welweezen. Geen Oorlog kan 'er aangevangen, geene Belastingen kunnen 'er opgelegd worden, dan met toestemming dier Vaderlandlievende Volkshoofden. - Oordeel, derhalven, myn Vriend! hoe ligt en weinig drukkend de last moet weezen, die opgelegd wordt door deeze Volksvertegenwoordigers, deeze Broederen des Volks. Nooit kunnen Menschen gelyk deezen de | |
[pagina 196]
| |
werktuigen zyn, om den Oorlog, met alle de daar van onafscheidelyke elende en jammeren, onder de Volken der aarde te verwekken; Volken, welke zy door hun Shaster geleerd worden als hunne Broeders aan te zien. In Asia zien wy dat verslindend monster altoos gereed om met vernielende woede op te donderen op de stem der nooit rustende dwinglandye; maar in Europa zyn de Vorsten Vrienden van den Vrede en Vaders des Volks. Veelen onzer PunditsGa naar voetnoot(*) hebben met verbaazinge beschouwd de hooggaande oneenigheden onder de naavolgers van den Arabischen Propheet gereezen, ter oorzaake van de verschillende verklaaringen, door hunne ImaumsGa naar voetnoot(†) gegeeven aan zekere plaatzen van den Koran; vergeetende dat het Opperweezen genoegen schept in verscheidenheid, en dat de Schepper, die in de groote uitgebreidheid van de werken zyner handen geen twee voorwerpen geheel gelyk aan elkander gemaakt heeft, ongetwyfeld geen minder zorge gedraagen heeft in het vormen van der Menschen Ziel, en met genoegen de verscheidenheden van begrippen onder de Kinderen der Menschen aanschouwt. Zy hebben hunne verwaandheid zo verre laaten gaan, dat de eene Secte tegen de andere haat en kwaadaartigheid heeft opgevat, om dat zy elke duistere plaats in de Schriften van hunnen Propheet niet juist in 't zelfde licht beschouwen! Hoe wydverschillend hier van is het geval by de Christenen! De groote Stichter van dien Godsdienst elk Mensch de vryheid gelaaten hebbende, om die wyze van Godsvereering te verkiezen welke hy best geschikt vindt om gevoelens van Godsdienstigheid op te wekken en uit te drukken, kiezen zy ieder voor zichzelven 't geen zy best keuren, laatende dezelfde vryheid aan anderen, overtuigd dat zy allen even aangenaam zyn in 't oog der Godheid, die berusten in zyn Wet, en gehoorzaamheid toedraagen aan zyne Geboden. Schoon in de Heerschappy der Musulmannen alle Secten toegelaaten woorden, is 'er slegts ééne Secte, de Regtzinnige bygenaamdGa naar voetnoot(‡), die bekleed is met Magt, | |
[pagina 197]
| |
en aan welke men het Gezag toevertrouwt. Maar onder de Christenen, welk eene Secte bestaat 'er by hun, die de voordeeligste onderscheidingen zou aanneemen op gronden zo rechtstreeks strydig met den geest van 't geen zy het Euangelie der Zaligheid noemen? - Neen. - Alle Secten, gelyk in 't oog des Hemels, moeten noodwendig, door de wyze en deugdzaame Wetgeevers van dit gelukkig Volk, toegelaaten worden tot een gelyk genot van elk regt. De Priesters en Bedienaars van hunnen Godsdienst zyn, gelyk hunne Characters ten vollen worden opgegeeven in hun Shaster, Mannen, die de bykomende voordeelen van rang en rykdom versmaaden; die by hunne Gemeenten na geene onderscheiding staan, dan welke voortkomt uit hunne inwendige waarde en weezenlyke goedheid; niet dorstende na wereldlyke Eere; niet overgegeeven aan Weelde; vreemdelingen omtrent alles wat naar Gierigheid of Hoogmoed zweemt. Geen bitterheid voedende tegen de zodanigen die van hun in begrippen verschillen, hoort men nimmer van haat, tweedragt, of wraakzugt, onder deeze heilige Mannen, die, volgens de taal van hun Shaster, ‘de dingen deezer wereld gebruiken, als niet gebruikende; alleen het oog op die der toekomende gevestigd houdende.’ Hoewel myne onvermoeide beoefening der Engelsche Taale my in staat stelt om het een en ander in die Spraake te leezen, is het aan een Arabisch Afschrift deezer Boeken van den Shaster, onder den naam van Euangelien, aan welke ik de naauwkeurigheid myner kundigheden in deezen verschuldigd ben. My niet aanmaatigende den sluier der Verborgenheid, met welke zommige plaatzen bedekt zyn, op te ligten; eene vermetelheid, welke voor eenen Vreemdeling zo onvoeglyk als onverschoonlyk zou weezen; slaa ik over, met diepe eerbiedenis, 't geen my eene Verborgenheid toeschynt. - Maar die Magt, welke my geleerd heeft myn hart van de vuiligheid des vooroordeels te zuiveren, leerde my teffens eerbied te betoonen aan 't geen uitmuntend is, waar ik het ook moge aantreffen. In de geboden van den Shaster der Christenen ontdek ik de grootheid van het verheevene, en de eenvoudigheid der waarheid. Daar in is eene byzonderheid, die my door haare nieuwigheid en strydigheid met de elders aangenomene begrippen des menschdoms ten zeersten trof, en myne ver- | |
[pagina 198]
| |
wondering gaande maakte. - In de Openbaaring, den Christenen verleend, worden de Vrouwen aangemerkt als redemagtige Weezens; als vrywerkende Schepzels! Met één woord, als de helft van het Menschdom, wier Zielen niet min kostlyk zyn in het oog des Alweetenden, dan die van de grootsche Heeren der Schepping! Wat kan zeldzaamer weezen? De minderheid der Vrouwen schynt door de Wetten der Natuure zo zeer vastgesteld, en is zo onveranderlyk ingeboezemd door alle de Wetgeevers van brahma gezonden om de Wereld met de kennis der waarheid te verlichten, dat zulks als eene onlochenbaare zaak voorkomt, 't Is waar, dat onze Godlyke Wetten onvergelyklyk in wysheid!) niet, gelyk de Wetten der Musulmannen, de Vrouwen volstrekt uitsluiten van eenig aandeel aan de gelukzaligheid van eenen Toekomenden Staat; in den Shaster staat geschreeven, ‘dat eene Vrouw, die zich met haaren Man verbrandt, met hem in het Paradys voor langen tyd zal leeven.’ Maar, zelfs in dit geval, wordt door de Pundits beweerd, dat de toelaating der Vrouwe in het Paradys afhangt van haars Mans geregtigdheid om in dien Gelukstaat toegelaaten te worden. Onzekere voorwaarden! hachlyke afhanglykheid, op welke eene Vrouw zich aan de vlamme opoffert! Wyslyk bestemden onze Wetgeevers, dat onkunde en onderwerping de cieraaden der Vrouwen zouden weezen; vooruitziende, hoe zeer het voorregt van onderzoek ten nadeele zou strekken van haare rust! Christen-Vrouwen zyn veel gelukkiger: zy mogen de Hemelsche Gelukzaligheid genieten, zonder het gezelschap haarer Egtgenooten! Door geheel den Christen-Shaster heen, worden zy op eenen volmaakt gelyken voet met de Mannen gesteld; en aangemerkt, als een rang van dezelfde waardigheid met de Mannen in de redelyke Schepping bekleedende, en als even verantwoordelyk wegens het gebruik 't welk zy maaken van haar redelyk vermogen en de aanmaaningen des Geweetens. Welk een zorg, welk eene moeite, moeten wy dan niet veronderstellen dat zy besteeden in het vormen van het vrouwlyk hart! ‘Gelyk het schynzel van de Maan de bloemen van de Oshadi doet ontluiken, zo (zegt de Wysgeer) doet de Opvoeding den bloezem des Verstands zich uitspreiden!’ - Waar de Vrouwen bestemd zyn om onder geen bedwang dan dat der Rede te staan, en niet bepaald wor- | |
[pagina 199]
| |
den dan door de alweetenheid van het alziend oog, van welk een aanbelang moet dan derzelver Opvoeding weezen by alle verstandigen! Overeenkomstig hier mede vinden wy Kost- en Leerschoolen voor de Vrouwen in Engeland overal opgerigt, waar, zo veel ik heb kunnen ontdekken, de beschaaving van het, vrouwlyk verstand eene hoofdzaak uitmaakt, en zy alle nuttige en vercierende Weetenschappen zo wel beoefenen als haare Broeders op de Hoogeschoolen. Wanneer deeze jonge Dogters de loopbaane der oefeninge in deeze zetels van weetenschap hebben afgeloopen, komen zy te voorschyn als de Moeder van krishna; de toorts der Rede verlicht haare zielen, en de staf der kennisse ondersteunt haare schreden op de loopbaane der deugd! In dat verlichte Land is de Vrouw eene Vriendin van haaren Egtgenoot. Beweegredenen van hoogagting werken op de verkiezing van beiden; want daar hebben de Vrouwen de vryheid om de aanzoeken ten Huwelyk aan te neemen of te verwerpen; en, opgevoed gelyk zy opgevoed zyn, mag men vrylyk veronderstellen hoe zy altoos eene wyze keuze doen! - Volgens hun Godsdienst, mogen de Mannen niet meer dan ééne Vrouw teffens hebben. Eene instelling, welke, in den eerste opslage, hard in uwe oogen moet schynen; maar, indien gy overweegt, welk een eindlooze bron van ongenoegen de twisten, de jalousyen en mededingingen, onder onze Vrouwen staag te wege brengen, zult gy misschien toestemmen, dat het getal der Vrouwen te verminderen geen zo groot ongeluk te agten is. 't Geen ik u gezegd heb, wegens het aankweeken van het verstand der Vrouwen, zal misschien belachlyk weegen in uwe oogen; maar neem het volgende ter proeve van de waarheid myner verzekeringe. Op zekeren dag bezig geweest zynde in het leezen van den Shaster van myn Engelschen Gast, zag ik op het eerste blad met zeer leesbaare, ja fraaije letteren geschreeven: ‘De afscheidsgifte van charlotte percy aan haaren geliefdsten Broeder!’ Ik ging met het Boek na myn Vriend, die nog in zyn kamer was, en vroeg hem of charlotte de naam was van zynen Broeder? - Hy gaf my hier op met een glimplach te verstaan, dat charlotte de naam was van zyn dierbeminde Zuster. - ‘Uw Zuster!’ hervatte ik met verwondering, ‘Kan het zyn dat in uw Land eene Vrouw wordt toegelaaten den Shaster aan te | |
[pagina 200]
| |
raaken? of leeren de Vrouwen schryven? 't Kan niet weezen; zulke zaaken voegen aan geen Vrouwen!’ - Hy gaf my hier op te verstaan, dat myne verwondering veroorzaakt werd, doordien ik altoos gewoon geweest was de Sexe in den vernederden staat van onderwerping te zien; een staat, die, waar dezelve plaats grypt, de kragten en vermogens der ziele uitdooft. De Mannen, merkte hy op, ontvingen van de Natuur geene drift, sterker dan die van op overheersching gezet te weezen. De meerderheid zyner lichaamssterkte heeft hem in staat gesteld die uit te oefenen over het zwakker gedeelte zyner soort, met onbedwongen hand. Naar gelange de maatschappy in beschaafdheid toenam, kreegen de voordeelen der Rede den voorrang op lichaamssterkte, en de driften ontvingen door het bedwang eene maate van beschaaving, die, zo zy derzelver natuur niet veranderde, ze althans minder doorsteekend woest maakte. - De Vrouw van een Hindoo, merkte hy wyders op, wordt te deezer oorzaake met meer ontzags bejegend, en geniet eene veel grooter maate van geluk, dan de Vrouw van een onbeschaafden Afgan. Maar het is niet in den aart der Mannen, om afstand te doen van eischen zo streelende voor hun trots; en de ingeschaape zugt, om volstrekt oppergezag te gebruiken, zou voor altoos de Vrouwlyke Sexe in een staat van onderwerping gehouden hebben, indien het veelvermogend bevel van den Godsdienst die banden niet verbrooken hadt. Dit heeft de Godsdienstleer der Christenen ten vollen daargesteld. En, om te toonen, hoe zeer het in de magt der Opvoedinge staat, om den geest der Vrouwen te beschaaven, zal ik, ten uwen gebruike, eenige Brieven vertaalen van die Zuster, wier naam gy in dit Boek geleezen hebt. Overeenkomstig met die toezegging, vertaalde myn Vriend voor my verscheide Stukjes, zo in dicht als in ondicht; my teffens afschriften van het oorspronglyke geevende, op dat ik ze zou kunnen vergelyken. Het bleek my uit dit alles, dat de Zuster van percy niet alleen heeft leeren leezen en schryven, maar zeer verre in denken is gevorderd; ja dat zy op eene bevallige wyze de Dichtkunst oefent.
(Het Vervolg hier naa.) |
|