vermeerderen, indien niet te scheppen. - Van deezen aart zyn de onheilen, welke uit angstvallige Bekommerdheid ontstaan; eene aandoening, die, schoon dezelve zamengesteld schyne uit Hoop en Vrees, de uiterste paalen van beide te buiten gaat, en de ziel laat in eenen toestand, geheel onderscheiden van alle voorige aandoeningen, hebbelykheden en neigingen.
Angstvalligheid, wanneer dezelve werkt op plans om groot in de wereld te worden, en dus alleen dienstbaar is aan Trotsheid of Weelde, voorwerpen enkel gezogt om de genietingen, welke de mensch zich daar uit belooft, levert een voorwerp op, 't geen bestraft of belacht mag worden, zonder eenige schennis van den pligt der Menschlievenheid. - Indien, in het bejag van zulke oogmerken, iemand geene andere middelen aanwendt dan die wettig zyn, en hy egter zich geen hooger dan 't gemelde einde voorstelt, mag zyne Angstvalligheid gerangschikt worden onder die eigenschappen van een Gierigaart, waar van zeker Schryver zeg: ‘dat zo hoogstbelachlyk zyn, dat noch verwantschap, noch verpligting, dezelve kan wederstaan; dat zy liefde, belang en eerbied, verbannen; een afhangeling, een kind, dwingen om zich in lachen toe te geeven.’ Maar, indien hy onverschillig is omtrent de middelen, waar door hy zich in hooger rang verheffe, of zyne rykdommen vermeerdere, dan wordt het slaagen een misdaad, om welke te hekelen geene te scherpe woorden kunnen uitgedagt worden. De Angstvalligheid van zulk een Man is eene vermeerdering zyns misdryfs; dewyl dezelve ten bewyze strekt van zyn bepaald oogmerk.
'Er zyn andere gevallen, in welke de angstvallige Bekommerdheid der daar in betrokkenen beschouwd kan worden zonder eenig gevoel van teder deelneemend medelyden; gevallen, die, in eenen zedelyken zin beschouwd, misschien onverschillig zyn, of zy slaagen, dan niet; en waar in rede- en raadgeeving misschien niet geheel vrugtloos verspild worden. Veele der teleurstellingen van de vrolyken, van de jeugdigen, zyn van deezen aart. Zy mogen weggenomen worden zonder vrees van aanstoot, of botgevierd zonder verdenking van wreedheid.
Maar 'er is eene andere soort van angstvallige Bekommerdheid, welke onze opmerkzaame aandagt trekt, en ons medelyden in eene veel hooger maate; schoon wy, ten allen dage, de overtuigendste bewyzen ontmoeten, van hoe weinig beduidenisse alle onze poogingen zyn om het geweld dier boezemverscheurende Aandoening te leenigen.
Het is de Angstvalligheid, welke ons aangrypt als wy een Vriend zien, wiens leeven, door ziekte, op den oever des grafs is. Van alle onmaatige driftsaandoeningen staat deeze allerminst onder het bedwang der Rede. Zy heeft de overhand