men zelden kan vooruitzien, dewyl ze van toevallige omstandigheden afhangen, of geheel verdelgd worden, of geheel van geaartheid veranderen. Want op middelwegen kan geen kwaad, dat zoo groot is, een einde neemen. In het byzonder bewyst de ondervinding, dat de voortgang van kunsten en wetenschappen, ten allen tyde, veel minder van de Regeringen, die daarvan zelden iets verstaan, dan wel van de drift, welke schrandere koppen zelve daartoe doorgaands medebrengen, heeft afgehangen.
Onder de Reizigers, die een zoo laag en onverstandig volk, als de Grieken zyn, ten koste eener oneindig betere en vernuftiger Natie, gelyk de Turken zyn, beklaagd hebben, heeft ook de Graaf de Choiseul Gouffier zich verdienstelyk willen maken, op eene wyze, die men hem niet behoeft te benyden.
Ik geloove evenwel, dat hy, geduurende zyn gezantschap in Constantinopolen, gelegenheid genoeg gevonden heeft, om over 't een en ander anders te denken. Maar toen hy voorheen, in zyne zoogenaamde schilderachtige Reis in Griekenland, als een onervaren jongeling, alleen vervuld met denkbeelden die hy uit de boeken gehaald had, zich tot lofredenaar der Grieken opwierp, en de waereld wilde wys maken, dat, (wie zou het geloofd hebben!) Hungaren en Moscoviers de lieden waren, die in staat waren, om het Grieksche Ryk van kunsten en wetenschappen weder op te richten, heeft hy daarvoor zyn loon van den Heer de Paauw ontvangen, die over de Grieken een voortreffelyk boek geschreven heeft, van wien het my maar verwondert, hoe deze man een volk, dat hy zelf niet gezien heeft, zoo naar waarheid heeft kunnen schilderen. Men kan daaruit aan zyn voorbeeld zien, dat een man van verstand en ondervinding altyd verder ziet, dan een ander.’