Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1798
(1798)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 150]
| |
Overzetting der brieven van een Hindoo Rajah: voorafgegaan van een berigt, wegens de geschiedenis, den godsdienst en de zeden, der hindoos. Door Eliza Hamilton.‘Schetsen en tafereelen van de Gewoonten, Zeden en Gebruiken, der Europeaanen, door veronderstelde Oosterlingen, zyn niet zeldzaam. Welgeschreeven bevallen zy natuurlyk, en door de berispingen daar in voorkomende, by de waarneeming van treffende beeldtenissen, wordt de Dwaasheid verbeterd zonder hardheid, en de lessen der Wysheid en Braafheid, van de lippen der Welwillendheid vloeijende, maaken eenen diepen indruk. - Van zodanig eenen aart en strekking zyn, onzes bedunkens, de Brieven van eliza hamilton, in het Opschrift vermeld. Voor deeze Brieven gaat eene Inleidende Verhandeling, over de Geschiedenis, den Godsdienst en de Zeden, van de Hindoos. Uit deeze zo wel als uit de Brieven zelve, zullen wy het voornaamste, het meest treffende, mededeelen; en schoon de waarneemingen, op de Europeesche Zeden gemaakt, meest die der Engelschen betreffen, zullen anderen ze niet, zonder toepasselyke leering, leezen kunnen. Voor het tegenwoordige bepaalen wy ons tot het geen de Schryfster, in de Inleidende Verhandeling, vermeldt van de Geschiedenis, den Godsdienst en de Zeden, der Hindoos.’
Dat gedeelte van Asia, den Europeaanen bekend onder den naam van Hindostan, strekt zich van het Gebergte van Thibet, ten Noorden, uit, tot de Zee ten Zuiden; en van de Rivier den Indus aan 't Westen, tot de Burampooter in 't Oosten; bevattende dit Landschap in zynen ommekreits eene menigte van Landschappen, onder welke veele beroemd zyn, van de oudste tyden her, wegens de gezondheid der Lugtsgesteltenisse, de rykheid der voortbrengzelen, en de vrugtbaarheid van den grond. Van deeze Landstreeke zyn de HindoosGa naar voetnoot(*) de oor- | |
[pagina 151]
| |
spronglyke Bewooners. Over de herkomst deezes Volks, in 't Oosten zo beroemd, heeft de tyd den dekmantel der vergetelnisse uitgespreid. De eigen Jaarboeken der Hindoos brengen die terugge tot een tydperk zo verre verwyderd, zo veel vroeger dan de Jaartelling der Europeaanen, dat de Europische trots dezelve verwerpt. De heerlyke blyken van oude grootheid, egter, die men nog heden ten dage aantreft, en die met den onaflaatendsten vlyt door veele Engelschen zyn opgespeurd, leveren het onwederspreeklykst blyk op van de oudheid deezes Ryks, en schynen de verzekering te onderschraagen van de Hindoosche Geschiedboekeren, ‘dat de duur van het Hindostansche Ryk niet geëvenaard wordt door de Geschiedenis van eenig ander deel des Menschlyken Geslachts.’ Om reden te geeven van deeze buitengewoone duurzaamheid, moeten wy onze aandagt vestigen, niet op de grensscheidingen door de Natuur gevormd rondsom de Landen deezes Gebieds; maar op de inwendige oorzaaken, ontstaande uit den aart huns Staatsbestuurs, uit hunne Wetten, Godsdienst en Volksvooroordeelen, en standhoudende Zeden. Het oude Staatsbestuur in Hindostan schynt eene Bondgenootschaplyke vereeniging geweest te zyn van verscheide Staaten, elk bestuurd door deszelfs eigen Rajah, of Opperhoofd; maar, door eene soort van Bondgenootschaplyke Leenhoorigheid, onderworpen aan de Opperheerschappy van den Keizer, het Opperhoofd van alle. De wyze, op welke de Rajahs het Regt van Heer- | |
[pagina 152]
| |
schappy over de Hindoos uitoefenen, heeft zo weinig overeenkomsts met die welke plaats grypt by de kleine Souverainen van zulke Staaten in Europa, als in eene bykans gelyke omstandigheid geplaatst zyn, dat men het grootste onregt zou doen aan het beminnelyk en goeddaadig character der Hindoos, wanneer men deeze met geene wilde vergelyken. - Daar te lande heeft het Regt van Oppermagt het zagte voorkomen van Vaderlyk Gezag. De Vorst merkt het Volk aan als zyne Kinderen, om welke te beschermen en te bevoordeelen hy van den Hemel bestemd is; en de genegenheid van den Onderzaat voor den Vorst, onder wiens toevoorzigt hy de zegeningen der Vryheid en Ruste geniet, groeit aan, door de agting voor zyne Deugden, tot eene onlosmaakelyke verknogtheidGa naar voetnoot(*). De Verdeeling der Hindoos in vier Casten of Stammen, aan ieder van welken een byzonderen stand is toegeschikt, en byzondere pligten voorgeschreeven zyn, is, buiten twyfel, eene andere oorzaak, die ter algemeene overeenstemming medewerkt. Die verdeeling moet ge- | |
[pagina 153]
| |
maakt weezen in een tydperk voor de naspeuring te verre afgelegen, en dat zelf de gissing verbiedt een stoute vlugt te neemen. Dezelve wordt door de Hindoosche Schryvers, met het kleed der Allegorie omzwagteld, voorgesteld. Zy zeggen, dat brahma, de magt van den Allerhoogsten ontvangen hebbende om het Menschdom te scheppen, de Hindoos op de volgende wyze hervoortbragt. Uit zyn Mond kwam te voorschyn de Bramin, en hy schikte deezen Rang om de voortreflykste te zyn; hy gaf deezen ter bezigheid, de Godsdienstplegtigheden te volvoeren, en het Menschdom in de paden van pligt te onderwyzen. De volgende Stam, door brahma geschaapen, was de Khettrie, of Oorlogsstam; dezelve kwam voort uit zyne Armen; de pligt van deezen is, het Volk te verdeedigen, te bestuuren, en te beveelen; van deezen Stam kwamen de oude Rajahs voort. Voorts schiep hy de Bice, of Banyan, uit zyne Dyen en Buik, en bestemde deezen tot de bezigheid des Landbouws en des Koophandels. En eindelyk bragt hy van zyne Voeten voort den Stam van Sooder, en lag deezen toe de pligten van Onderwerping, Arbeid en Gehoorzaamheid. De pligten en deugden, aan elk deezer Casten opgelegd, worden niet onaartig beschreeven in de volgende plaats van de Bhagvat Geeta; een Episode van het groot Heldendicht, in 't Engelsch vertaald door Mr. wilkins. ‘De natuurlyke pligt van den Bramin is vrede, zelfbedwang, geduld, opregtheid, wysheid en geleerdheid. - De natuurlyke pligten van de Khettrie zyn dapperheid, roembejag, en uit het veld niet te vlieden; opregtheid, edelmoedigheid, en een Vorstlyk gedrag. - De natuurlyke pligten van de Bice zyn het Land te bouwen, het vee op te passen, te koopen en te verkoopen. - De natuurlyke pligt van de Sooder is dienstbaarheid. - Een Mensch, de pligten volbrengende, hem door zyn geboortelot opgelegd, kan niet kwalyk handelen. Een Mensch, te vrede met zyn eigen byzonderen Stand, komt tot volkomenheidGa naar voetnoot(*).’ | |
[pagina 154]
| |
Schoon alle Bramins geen Priesters zyn, kan niemand, dan die van deeze Caste is, iets verrigten dat het Priesterdom toekomt. De Leden van elke andere Caste hebben voor hunne eigene den diepsten eerbied; en een geest van partytrekking voor elk derzelven straalt door in hunne Wetten, zo wel als in hunne Godsdienstige inrigtingen. Zy die vermaak scheppen in de pylen van smaad tegen de orde der Priesteren aan te leggen en af te schieten, (zonder te bedenken dat het uitvaaren tegen eenige byzondere klasse van Menschen 't zelfde is als een Satyre op het Menschdom te maaken), zullen gereedlyk aan de Bramins zelve toeschryven het maaken van Wetten, die bevorderlyk zyn voor hunne belangen, en zulks aanvoeren als een bykomend bewys van Priester-bedrog en Priester-eerzugt; maar een oogenblik bedenkens en overweegens, zo op de pligten als op de voordeelen van deeze Caste, zal een einde maaken aan deeze haatlyke zegepraal. Een afkeer van bloedvergieten is een beginzel, 't welk door den geheelen Hindoo-Godsdienst heenen werkt; maar de Bramins neemen dit in de striktste maate in agt. Zy eeten niets 't geen leeven ontvangen heeft. Hun voedzel bestaat geheel uit vrugten en moeskruiden: hun eenige weelde is het drinken van Koemelk; een Dier waar voor zy eene byzondere hoogagting hebben. Niet alleen is hun elke daad van vyandlykheid, maar ook van zelfverdeediging, strikt verboden. Aan geweld zich met het gelaatendst geduld onderwerpende, laaten zy aan god en aan hunne Rajahs de wraak over van alle de beledigingen, welke zy moeten lyden. De scheiding der onderscheidene Casten van elkander is volstrekt en onveranderlyk: deeze maakt den grondslag uit van hunne Wetten, en de minste verbreeking daar van mist niet eene algemeene afkeuring te ondergaan. Uit deezen hoofde zyn die bronnen van onrust, welke de meeste Ryken op aarde in eenen staat van gestaage onrust houden, onbekend aan de stil leevende Kinderen | |
[pagina 155]
| |
van brahma. De oproerigheid der eerzugt, de werkzaamheden des nyds, en de morrende klagten van misnoegen, zyn even onbekend by een Volk, waar elk Lid de bezigheid volgt en de voetstappen zyns Voorvaders betreedt; het als een eerste en hoofdpligt aanmerkende, zich in dien kring te houden, welke hy vast gelooft dat hem door de hand der Voorzienigheid is toegeschikt. In den geest van den Godsdienst der Hindoos doet zich eene nog kragtdaadiger werkende oorzaak op van de duurzaamheid huns Staats. Oorspronglyk in zynen aart, en volstrekt in zyne bepaalingen, brengen de Voorschriften van den Godsdienst eene geheele afzondering van de rest des Menschdoms mede. Verre egter van de zodanigen te ontrusten, die van eene andere Godsdienstbelydenisse zyn, door dezulken tot de hunne over te haalen, laaten zy geen aankomelingen tot hun eigen toe. Schoon allervasthoudendst aan hunne eigene Leerbegrippen, zelfs in eene maate dat men 'er te vergeefsch eene wedergade van zal zoeken by menschen van eenige andere Godsdienstbelydenisse, spoort de yver van de Godsdienstigste Hindoos hun niet aan, om Menschen van andere Godsdienstbegrippen te haaten, te veragten, of met een medelydend oog te beschouwen; noch doet hun anderen aanmerken als min dan zy door den Almagtigen begunstigd. Deeze geest van onbepaalde Verdraagzaamheid ontstaat natuurlyk uit de hoogverhevene denkbeelden, welke zy koesteren van de Godheid, hun geleeraard door de Bramins, en allerwegen in hunne Schriften voorkomende; en die alleen geëvenaard worden in dat Euangelie, 't welk ‘het Leeven en de Onsterflykheid aan het licht bragt.’ Dat Weezen, 't welk zy onderscheiden door de verschillende naamen van het Beginzel der Waarheid! den Geest der Wysheid! den Opperste! die het Heelal vormde, wiens Volmaaktheden niemand kan bevatten binnen den engen kring der menschlyke denkbeelden, ziet, zeggen zy, met het zelfde welgevallen allen, die zich bevlytigen om zynen wil te doen, in het ontelbaar geslacht der redelyke Scheppinge. Zy oordeelen het onteerend voor dat Weezen, te stellen, dat het den eenen Godsdienst boven den anderen keurt. ‘Zulk eene voorkeuze te veronderstellen, houden zy voor de hoogste godloosheid; dewyl dezelve eene onregtvaardigheid insluit, ten opzigte van de zodanigen, die hy onkundig laat van zynen wil.’ | |
[pagina 156]
| |
Zy besluiten daar uit, dat elke Godsdienst byzonder geschikt is naar het Land of het Volk, dat denzelven belydt. De Bramins, die het Wetboek der Gentoos zamenstelden, door Mr. halhed vertaald, geeven hun gevoelen, dit stuk betreffende, met zeer ronde woorden te verstaan. ‘De waarlyk kundigen,’ dus luidt hunne taal, ‘weeten wel, dat de verschillendheden en verscheidenheden der geschaapene dingen een straal zyn van des Scheppers heerlyk weezen, en dat de strydigheden van geaartheden afbeeldzels zyn van zyne wonderbaare eigenschappen. Hy beschikte voor ieder Stam zyn eigen Geloof, en voor elken Aanhang zyn eigen Godsdienst, en ziet, in elke byzondere plaats, de wyze van Godsdienstoefening daar bestemd. Zomtyds is hy met die, in de Mosquees, de heilige koraalen van het bidsnoer tellen; zomtyds in de tempelen by de aanbidding der Afgoden: hy is de Vriend van den Musulman, de Vriend van den Hindoo, de Medgezel van den Christen, de Vertrouweling van den Jood.’ Eene Verdraagzaamheid, gebouwd op dusdanige beginzelen, sluit noodwendig buiten, die Godgeleerde bittere twisten, die verregaande en wreede haatlykheden, welke, helaas! onder eene bedeeling, welks hoofdeigenschap Liefde is, zo vaak de rust der Maatschappye verstoord hebben. Daar is de bittere berisping, de wrange wederspraak, het geweldig uitvaaren tegen verschillenddenkenden, geheel onbekend. Onder de banieren van den Hindoo - Godsdienst rangschikten zich nimmer de verbitterende driften. ‘Hy, myn Dienaar,’ zegt krishna, spreekende in de persoon van de Godheid, ‘Hy, myn Dienaar, is my dierbaar, die vry is van vyandschap, medelydend, vry van trotsheid en zelfzoekenheid, die zich dezelfde beroont in smerte en vermaak, die geduldig ongelyken verdraagt, wel te vrede is, en zyn ziel op my alleen gevestigd houdt.’ Eene verdere bespiegeling van den Godsdienst der Hindoos is noodig, en zal misschien genoegzaam weezen om eene andere charactertrek der Hindoos te ontvouwen, welke zeer sterk allen getroffen heeft, die gelegenheid hadden om dezelve waar te neemen. Het geduld, betoond door dit geslachte, onder het zwaarstdrukkend lyden, en de onverschilligheid, met welke zy de aannadering des Doods zien, welke zommigen toegeschreeven | |
[pagina 157]
| |
hebben aan eene hun eigene gevoelloosheid, aan hunne leevenswyze, en het teder maakzel hunner lichaamen, kan even zeer afgeleid worden uit hun vast en onwankelbaar geloof in eenen Toekomenden Staat. - Dit geloof is met veele duisterheden omgeeven, met veele dwaalingen vermengd. Zy gelooven, dat 's Menschen Ziel door lyden moet gezuiverd worden, en dat dezelve niet, dan naa deeze zuivering in een reeks van lichaamen ondergaan te hebben, waardig wordt om ter eeuwige gelukzaligheid te worden toegelaaten. De kwaalen, die den schynbaar onschuldigen overkomen, worden door hun toegeschreeven aan eene straffe wegens misdryven in een voorig bestaan gepleegd. - Eenen afkeer hebbende van het denkbeeld van eeuwigduurende Straffen, als onbestaanbaar met het denkbeeld van de Regtvaardigheid en Goedheid huns Scheppers, gelooven zy, dat de Zielen der boozen, naa eenigen tyd geplaatst te zyn in Narekha, (zo noemen zy de onderaardsche Gewesten) weder op het tooneel deezes leevens gezonden worden, om de Lichaamen te bezielen van laagere schepzelen, tot dat zy, door verscheide tuchtigingen en verhuizingen, in die opeenvolgende proefstaaten, elke kwaade neiging genoegzaam verbeterd hebben, om toegelaaten en ontvangen te worden in de woonsteden van volmaaktheid en gelukzaligheid. - ‘Aangevuurd door het verlangen om dit hoogste goed te verkrygen,’ zegt de Heer maurice, ‘en opgewekt door de heilryke beloften van hunnen Godsdienst, lacht de Hindoo te midden van onuitspreeklyke elenden, en verheugt zich in eene verscheidenheid van vrywillig zich aangedaane pynigingGa naar voetnoot(*).’ Niettegenstaande de verhevene begrippen van den Hindoo wegens de Godheid, en ondanks de sterke verzekeringen van de best onderrigte Bramins, zelfs heden ten dage, dat hun Godsdienst alleen gerigt is tot één Godlyk Bestaan, en dat de veelvuldige mindere Godheden, wier beeldtenissen hunne Tempels vervullen, slegts zo veele Zinnebeelden zyn van gods onderscheiden Eigenschappen, moet men bekennen, dat de Godsdienst des gemeenen Volks verbasterd is tot de grofste Afgodery. - Hier van kan men reden geeven, als men in aanmerking neemt de verregaande bezorgdheid, met welke de Stam van | |
[pagina 158]
| |
brahma voorkomt, dat de menigte niet indringe in die plaatzen van weetenschap en waarheid, van welke zy de byzondere Bewaarders zynGa naar voetnoot(*). Onkunde baant natuurlyk den weg tot Bygeloof; en het Gemeen van alle rangen, de aandagt vestigende op het uitwendig voorwerp 't zelve aangeboden, verliest geheel uit het ooge de verder afgelegene en geestlyke zinspeeling, en brengt welhaast dien eerbied over, welke eerst bestemd was voor het verbeeldde, tot de beeldtenis zelve. Dan het is in den Godsdienst van Hindostan alleen niet, dat dergelyke uitwerkzels voortgebragt zyn door oorzaaken van gelyke natuur. Naa dit alles, 't welk wy met de woorden van Mejuffrouw hamilton voorgedraagen hebben, gaat zy voort om reden te geeven van de Hindoo-Mythology, waar in hunne mindere Godheden blyken gelyk te zyn aan die van Griekenland; en op eene wyze, welke toont dat zy geheel meester is van haar onderwerp. Zy brengt verscheide bedenkingen te berde, om aan te toonen, dat het Staatsbestuur van de Hindoos, en de Voorschriften van hun Geloof, schoon wonder geschikt om hun Ryk in welstand te houden en in rust te bewaaren, niet zo gunstig zyn tot het aankweeken en ontwikkelen der Zielsvermogens, en derzelver vordering op de paden van nutte kundigheden. - Zy verdiept zich ook in de geschiedenis van de Mahommedaansche vermeestering, en de verwoestende uitwerkzels huns onverdraagzaamen Bestuurs. Zy besluit haar berigt met een tafereel van den tegenwoordigen staat van Hindostan onder het Bestuur van Groot-Brittanje, waaromtrent zy zich in deezer voege laat hooren. In die Landschappen, welke, door een zamenloop van omstandigheden, geheel vreemd van ons ontwerp om onderscheiden op te haalen, onder de Heerschappy van Groot-Brittanje gekomen zyn, is het te hoopen, dat de lang geleden hebbende Hindoos eene gelukkige verwisseling ondergaan hebben. En hier aan kunnen wy niet wel twyfelen, wanneer wy in aanmerking neemen, dat, in die Landschappen, de schriklyke wyzen van strafoefening, door de Mahommedaanen ingevoerd, geheel afgeschaft zyn; dat de banden, die hunnen Koophan- | |
[pagina 159]
| |
del bonden, werden losgemaakt; dat de schattingen niet langer geheeven worden door de willekeurige vorderingen van een Krygsopperhoofd, maar op eenen voet zyn ingerigt, die, aan den eenen kant, de opbrenging verzekert, en den Onderzaat voor verdrukking beveiligt. - De Banditi van het gebergte, die, door hunne roofzugtige strooperyen, de schuldlooze inwoonders beroofden, zyn te ondergebragt. - De niet aflaatende vervolging, welke voor een pligt gerekend werd door het domme bygeloof hunner Musulmannische Regeerders, is, door den zagteren geest des Christendoms, veranderd in de tederste toegeevenheid. - Hunne oude Wetten zyn hun wedergegeeven: eene Vertaaling van dezelve, in de Persische en Engelsche Taale gemaakt, is thans het Rigtsnoer in de Gerigtshoven, onder hun opgerigt. - De Landbouw is aangemoedigd door de zekerstgaandste van alle middelen - de zekerheid van Eigendom; en alle deeze zegeningen zyn van eene dubbele waarde geworden, door het genot van eenen zegen, gelyk, indien niet hooger, te schatten, dan eenige andere - den zegen des Vredes; een zegen, welken zy een reeks van jaaren derfdenGa naar voetnoot(*). Die heilzaame schikkingen, den oorsprong neemende met Mr. hastings, en steeds voortgezet door Sir john m'pherson en Lord cornwallis, thans agtervolgd door den tegenwoordigen Gouverneur-GeneraalGa naar voetnoot(†), zullen de lachen van voorspoed en geluk verwekken over de beste Landschappen van Hindostan, langen tyd naa dat de heesche stem der partyschappe verdoofd en tot een eeuwig zwygen zal verweezen zyn; en de bittere misduidingen van nyd en wangunst even zeer vergeeten zyn, als de opgesmukte aanspraaken en zwellende uitvaaringen, die dezelve overbragten tot de kortleevende kennisneeming der wereld.
(Het Vervolg hier naa.) |
|