| |
De teken- en schilderkunst beschouwd als een vermogen dat ons in staat stelt om de godheid in haare werken naar te bootzen, en ook daarin ons boven de dieren verheft.
Onder alle de fraaije Kunsten is 'er zeker geene, welke van uitgebreider nuttigheid is, en grooter, stiller, duurzaamer en onschuldiger genoegen aanbrengt, dan de Tekenkunst en de onmiddelyk daar mee verbonde Schilderkunst. Men mag elkander verhaalen, dat eene Grieksche Herderin, welke de schaduwe van heuren Coridon in het zand aftekende, de eerste Schilderes was; de oorspronk van de Tekenkunde is veel ouder, - zoo oud als de waereld. Wy maaken van zelfs, eer wy het weeten, aftekeningen met onze denkbeelden. Ons zien, wat is het anders, dan eene afbeelding der voorwerpen als in eene duistere kamer. Het zon- en maan- en kunstlicht lichtte den eersten mensch al aanstonds voor, en tekende schaduwbeelden en omtrekken van allerleye voorwerpen voor zyne oogen, en hy had niet meer noodig, dan dezelve te volgen en Silhouettes te maaken; en hier van hebben de Grieken, gelyk in meer andere gevallen, zich de eer toegeëigend. De spiegelingen in het water voltooiden deeze afbeeldingen, en moesten den mensch van zelfs doen bevatten de mogelykheid, om dezelve na te bootzen, hoe eenvoudig en ruw zy ook zyn mogten. De wyze Schepper heeft den mensch niet alleen het vermogen, maar ook de zugt, om hem na te volgen, natuurlyk ingegeeven. Hy gevoelt zyne minderheid, wanneer hy een groeijend, een leevend, zelfswerkend weezen zou willen voortbrengen; geen enkel grasje, geen myt, geen ongefatzoeneerden worm kan hy scheppen. Hy mag al de vermogens der uitvinding, berekening en kunstbewerking, by elkander vereenigen, - hy mag ons een herder
| |
| |
die op de fluit blaast, een meisje dat op het clavier speelt, een eend die zwemt, met de wieken klapt, voedsel schynt in te neemen, te verteeren en uit te werpen, vertoonen, het is enkel begoocheling, zonder leeven, zonder ademhaaling, zonder groei, gevoel, en kragt van voortteeling - oneindig minder, dan in het minste Moschgewas, of de geringste Polyp. - Neen - die raderen door den adem des leevens in beweeging te brengen en te houden, welke tot het groeijend en dierlyk leeven vereischt worden, is alleen het werk van een scheppende Almagt en onderhoudende Voorzienigheid. - Ons onvermogen in deezen opzigte strekt zoo zeer tot onze vernedering, als tot verhooging, tot verheerlyking, van dat Weezen, dat millioenen myriaden, zoo in het groeijend, als in het dierenryk, door een enkelen wenk voortbrengt, en duizend zonnenstelzels door één almagtig woord in orde en beweeging houdt. - Dan wy hebben egter eene onweerstaanbaare neiging, om den Schepper na te volgen. - Wy mogen dit doen, en zyn het verpligt te doen in onze zedelyke verrigtingen, - in de Werken van Liefde, Weldaadigheid, Billykheid, Regtvaardigheid en alles, wat de deugd ons voorschryft; de verhevenheid van onzen geest, de edelheid van onze bestemming, betoont zich daarin op eene uitneemende wyze. Wy zyn vatbaar en in de mogelykheid om goed te doen, en de Goddelyke voetstappen van onzen Hemelschen Vader na te volgen: daar in zyn wy boven de dieren zeer verre verheven, die niet anders kunnen, dan in hun bepaalden kring van natuurlyke werkzaamheden zich beweegen, en werken. - Wy kunnen zedelyk goed doen, en mogen daarom op die belooningen hoopen, welke het goeddoen noodwendig agtervolgen, welke wy uit de goedheid van den Opperbestierder, uit de bestemming van den redenlyken mensch, mogen afleiden, en, zoo wy aan eene Goddelyke Openbaaring gelooven, zekerlyk kunnen verwagten: - belooningen, welke deeze waereld niet altoos oplevert; maar die wy daarom
in eene toekomende betere waereld mogen te gemoet zien, en daarom een voortduurend bestaan op zekere gronden vooronderstellen. Het een noch het ander heeft in de dieren plaats, hoe zeer zy kunstig bewerktuigde lighaamen hebben, een vrywillig gebruik van dezelve bezitten, en nevens ons bewooners van deezen aardkloot zyn. Zy kunnen hunnen en onzen Maaker in het zedelyk goede niet navol- | |
| |
gen, zyn onvatbaar voor alle voorschriften, en daarom ook voor die uitzigten en belooningen, welke de toekomstige eeuwe oplevert.
Maar wy zullen meer zeggen. - Onze bewerktuigde lighaamen gaan zoo wel, als onze zielsvermogens de redenlooze schepselen onbegrypelyk verre te boven. Alle hunne werkzaamheden bepaalen zich tot het voedsel, tot het beveiligen van hun bestaan, en tot de voortplanting van hun geslagt. Alles bepaalt zich tot deezen kring. Zy werken volgens hun instinct, en de uitwerkingen zyn dezelfde in den eersten beginne geweest, als zy aan den afloop der Eeuwen zullen bevonden worden. Zy zyn voor vorderingen onvatbaar. Het eerste net, dat de vader en moeder der Spinnen maakten, was zoo kunstig, als het geen wy thans door dit geslagt zien vervaardigen. Met moeite en geweld worden zy een weinig buiten hun kring gebragt, om ons tot ons gemak, voordeel of vermaak, dienstbaar te zyn: maar deeze kring kan maar zoo ver en niet verder uitgezet worden. Voor geduurige vordering zyn zy niet vatbaar. - Wy neemen van tyd tot tyd in volkomenheden toe, en zoo het menschdom zorgvuldig genoeg geweest was, om van alles eene naauwkeurige aantekening te houden; zoo de tyd, de geduurige omwentelingen der Eeuwen, de verwoestingen door aardbeevingen, vuurbraaken, overstroomingen, oorlogen en brandstigtingen, niet telkens het spoor van de schoonste kunstgewrogten hadden uitgewischt; zoo de menschen altoos getrouwelyk hunne ontdekkingen en vorderingen hadden opgegeeven, zonder zich met geheimen op te houden; - zoo wy niet, met één woord, in verscheide opzigten genoodzaakt waren telkens van vooren af te beginnen, tot welk eene hoogte zouden wy het van geslagte tot geslagte gebragt hebben!
‘De Dieren kunnen hunnen Schepper in het verrigten van zedelyk goed, gelyk de menschen, niet navolgen. Zy hebben een zeer bepaalden kring van natuurlyke werkzaamheden, - zy maaken in dezelve geene vorderingen, maar werken de ingeevingen van hun instinct alleen uit.’ - Doch de menschlyke werkzaamheden bepaalen zich in 't geheel niet, maar strekken zich uit tot in het oneindige; alleen dat geene uitgezonderd, gelyk wy boven aanmerkten, waar toe een Goddelyk scheppend vermogen vereischt wordt. Indien men de eerste hut, die Vader Adam bouwde, vergelykt by de gebouwen, die zyne kinderen
| |
| |
in Ninive, in Babylon, in Persepolis, in Peking, in Athene, in Rome, hebben opgerigt, welk een onderscheid! De mensch durft alles onderneemen. Zyne veruitziende denkbeelden maaken telkens nieuwe plannen, en zyne vingeren, zoo wel tot het allerfynste werk, als tot den grootsten arbeid, tot het maaken van Pyramiden, geschikt, voeren het uit. Hy maakt kleinigheden, waar van de kunst niet, dan door het vergrootend glas kan nagegaan worden, en hy stigt gevaarten, die tot in de wolken reiken, die de eeuwen verduuren. Ook daarin volgt hy zynen Schepper zoo veel mogelyk na. Zyn vernuft denkt daartoe werktuigen uit, zyne handen bereiden ze, op dat dezelve de zwakheid van zyn vermogen te hulp komen. Hierin is hy weder zoo ver beneden zyn Schepper, die geene werktuigen behoeft, die door zyne Almagt werkt, als hy verheven is boven zyne redenlooze medeschepselen, die geene werktuigen kennen noch bezigen kunnen tot de weinige eenvoudige verrigtingen, welke onder hun bereik vallen.
De mensch denkt en werkt niet alleen, vooral wanneer hy in een beschaafde Maatschappy zich bevindt, op het geen tot de noodzaakelyke behoeften vereischt wordt, en tot zyne beveiliging strekt tegen den aanval van menschen en beesten, voor welke hy dikwerf zou moeten zwigten, zoo zyn vernuft hem geene middelen ter verdediging aan de hand gaf, waar door hy de overhand krygt boven de grootste en sterkste dieren, welke zich alleen van hunne natuurlyke kragten, van hunne hoornen, muil en klaauwen, bedienen: - maar de mensch denkt en werkt ook tot zyn gemak, tot zyn genoegen en vermaak; hy legt zich toe op alles, wat tot alle mogelyke verciering en verlustiging der oogen strekken kan. - De Goedheid en Wysheid van den Schepper blinkt ook daarin uit, dat hy niet alleen alles, wat tot nooddruft, maar alles, wat tot genoegen en vermaak van den mensch, tot vermindering of verzagting van zyne rampen, strekken kan, heeft voortgebragt, en met even dezelfde zorg als het volstrekt noodige onderhoudt. - Beschouw in den morgenstond, of in den avond, de opgaande of ondergaande zon! - zie in de lente, of in den zomer, het wyduitgestrekte landgezigt, of den lommer van weelig groeijende boomen! geef agt op de mengeling en het maaksel der bloemen, en hoor het verrukkelyk verschillend gezang der vogelen; en kunt gy aan
| |
| |
deeze goedheid twyffelen? Kon ze niet dikwerf uwe zorgen leenigen, uw hart een onuitspreeklyk gevoel van kalmte en genoegen verschaffen? - Ook hierin kan de mensch zynen Schepper navolgen, en zich boven de dieren verheffen. De Godheid heeft hem daartoe met een vernuft, eene neiging, een vermogen, boven de andere aardbewooners, begiftigd; hy geeft hem de stoffen aan de hand, op dat hy de vakken zou kunnen aanvullen, en zich door zyn eigen kunstgewrogten eene aangenaame bezigheid, een stil genoegen, verschaffen zou, om de verdrietelykheid voor te komen, de eenzelvigheid en verveeling te verminderen, - vooral dan, wanneer de natuur zich van allen luister heeft beroofd, of wanneer de duisternis een floers werpt op alle de schoone veldtooneelen. - Zoo heeft hy den mensch, voor zoo ver het in deszelfs vermogen stond, in zynen dienst willen gebruiken, en tot zyn medewerker willen aanstellen: hoe zeer hy dikwerf deeze goede oogmerken overschrydt, in het overtollige vervalt, de natuur niet te hulp komt, maar verbastert, wanneer hy van het eenvoudig schoone te ver afwykt, en valsche vonden zoekt. Ja, de Vader der menschen heeft meer gedaan, hy heeft den mensch niet alleen tot zyn medehelper, tot zyn navolger, verkozen; maar hem eene neiging gegeeven en het vermogen geschonken, om de schepping door eene tweede schepping te vermenigvuldigen, om door zyn vernuft een andere waereld daar te stellen, en dezelve met nieuwe weezens aan te vullen. Hy kan wel geen groeijende, leevende, bezielde, schepselen voortbrengen; dit heeft God voor zich zelven behouden: maar hy schept landschappen en gebouwen, en stoffeert dezelve met menschen, koeijen, paarden, ezels, schaapen, geiten, af met gevogelte. Hy dóet de Zeeën en Rivieren zich met onstuimige baaren verheffen, met effenbaare golfjes vloeijen, of in een stille kalmte zich in een spiegel veranderen, en de schepen daarop hunnen cours vervorderen. Of hy vereeuwigt ons de gedaante van perzoonen, ons aandenken of
onze liefde waardig. Hy ontrukt gedenkwaardige bedryven aan de vergeetelheid. Of hy onthaalt ons op de keurigste bloemen en kruiden, en discht ons tafels aan met uitgeleezen visch, of fruiten, welke teffens onze oogen en onzen smaak kittelen. Alles wat daar toe vereischt wordt levert de schepping rykelyk op; Parkemente vellen, hout en koper tot tafereelen, of de kunst bereidt papier en doek van lynwaat. De bergen leveren
| |
| |
drooge verwen en mineraalen; de aarde zelve is somtyds in eene nuttige verf- of tekenstoffe verkeerd, en de boomen zweeten gommen tot het zelfde gebruik. Alles werkt dus mede; de kunstenaar behoeft niet verleegen te staan. 'Er is overvloedige zorg gedraagen om zyne heerschende genie op te volgen. Of verkiest hy dezelve en masse uit te oeffenen: hy vindt ook ryke stof; geschikte aarde om te boetseeren; koper of lood om te gieten - terwyl de steengroeven hem keur van marmers opleveren, en de mynen hem gereedschappen bezorgen, omze te bewerken tot kunstige beelden of basrelieven.
Aan allen is ondertusschen deeze genie, die scheppende gave, niet medegedeeld, zelfs niet aan alle Natien. - Niet aan alle menschen; want daar door zou de aarde met kunstgewrogten opgevuld worden, en dezelve zouden, door den overtolligen overvloed, veel van hunne agting verliezen. 'Er waren onder Israël maar twee uitsteekende Kunstenaars, welken die geest was ingegeeven, en door hun en onder hun opzigt wierd alles, wat tot toestel en opciering van het eerste Israèlitisch heiligdom verstrekken kon, vervaardigd. Gelyk in alle opzigten, bezielt de wyze Voorzienigheid ook in dit geval de onderscheide individus met verschillende neigingen: anders zouden zy elkander in den weg loopen; nu hebben zy de een den anderen noodig, en de band der zamenleeving wordt des te naauwer toegehaald. - Niet onder alle Natien is deeze natuurlyke geschiktheid, om den Schepper met juistheid en bevalligheid zoo van naby in zyne werken na te volgen, dat het oog 'er menigmaal door bedrogen wierd: schoon de poogingen daartoe vry algemeen zyn van het verafgelegen Indiën af tot aan het kille Noorden. De Egyptenaars, de Chaldeën, de Chineezen, de Japonneezen en Mogollers, de Phoeniciërs, de Israëliten, hadden onder de oude Volken hunne Schilders en Beeldhouwers; maar van hunne wyze van uitvoeren kunnen wy geen grooten denk maaken uit de geringe spooren, die 'er van hunne vorderingen zyn overgebleeven. De Indische Volken zyn in hunne uitoeffeningen, even als wy van de kunstbewerkingen der dieren hebben aangemerkt; zy blyven dezelfde, en schoon zy al voorbeelden uit Europa ontvangen, zy gaan hun ouden tred, en kunnen of willen geene regelen van perspectief, van licht en
bruin, in agt neemen; hunne figuuren blyven plat, en hunne schilderingen zender houding, zonder behoor- | |
| |
lyke mengeling en schakeering van koleuren. - In de Grieksche Steden en Gemeenebesten, en zommige van derzelver Volkplantingen, - in Italien, wierden de Schilder- en Beeldhouwkunde in derzelver kragt en vollen luister alleen aangetroffen. En hoe weinige Natien hebben in de nieuwe waereld aanmerkelyke vorderingen gemaakt! Lang leed het, eer de waare kunst uit het Oosten in het Westen wierd overgebragt, en zich alleen in Rome, Florence, Bologne, Padua, Venetien, en weinig andere Steden, vestigde; - lang eer zy zich verder uitstrekte. Hoe weinig Landen zyn 'er mee bedeeld! De Turksche Godsdienst onderdrukt de kunst in alle landen, waar zy haaren invloed heeft. Hoe uitgestrekt en onderscheiden het Russische gebied ook zy, noch belooningen noch dwang hebben 'er draagelyke Schilders kunnen voortbrengen. Hoe groot en ryk in onderscheide Natien Duitschland ook zyn moge, evenwel was het nimmer en is het nog niet ryk in groote Schilders of Beeldhouwers. Van de Noordsche Ryken vernam men niets. Wat zullen wy van Spanje en Portugal zeggen? dat de kunst daar, in evenredigheid van de schatten uit het Oosten en Westen aangevoerd, niet heeft opgenomen. In Vrankryk is het 'er anders mee gelegen. Egter maakt het charakter der Inwooneren het zeer bezwaarlyk, om een doorwerkt stuk, in den regten toon, met een bevallig licht en bruin te leveren. Zekerlyk zou men het van eene Natie, welke de wet stelt aan Europa in smaak en mode, die de weelde ten hoogsten top heeft opgevoerd, en waar alle kunsten in de Eeuw van lodewyk de Veertiende
zoo veel aanmoediging vonden, nog beter verwagten: - anders zou dat groote Volk zoo veel opgeleverd hebben, dat zy onze stukken wel ontbeeren konden. Engeland heeft zedert langen tyd in fabrieken van Wol en Staal uitgemunt. Het leverde ons lang de naauwkeurigste en schoonste werktuigen: maar het leverde geene Schilders, dan eenige Vreemdelingen, welke zich daar nedergezet hadden, tot aan de helft van deeze Eeuw. Zoo hebben de Natien even als in de onderscheide producten elkander noodig. Hoe gelukkig is het dan, dat ons klein hoekje lands, voor een groot gedeelte uit het water opgehaald, en naauwlyks tegen de golven tot dus ver boven gehouden, dat zoo veel behoeften van elders haalen moet, door de Voorzienigheid dermaate in deezen opzigte begunstigd is, dat wy, indien men alleen Italien
| |
| |
uitzondert, voor geene Natien behoeven onder te doen: ja de meesten, - zelfs ook Italien, in zommige vakken verre te boven streeven. Onze oogen kunnen zich dus met de voortbrengselen van onze Landgenooten verlustigen. Wy behoeven de navolgers der schepping niet van elders op te zoeken, noch hunne kunststukken voor ons zuurgewonnen goud in te ruilen. Wy behouden den roem, welke hier mee billyk verknogt is, voor ons zelven, en hebben het genoegen, dat de stukken van onze nabootzers der eenvoudige of der schoone Natuur, maar de eerste vooral, alomme gezogt en ten duursten betaald worden.
Hoe billyk is het dan niet, dat men dit uitzonderend voorrecht met dankbaarheid erkenne, hetzelve bewaare, en op alle mogelyke wyzen handhaave. De Kunsten trekken toch zoo wel, als de Weetenschappen, de Koopvaard, de Rykdommen, de Magt van het eene Volk naar het andere. Wat is Italien, de wieg en bakermat der hedendaagsche Schilderkunst, by het geen Italien van te vooren was, toen de michael angelos, de raphaels, de guido rhenis, de correggios, de carraccis, en andere reuzen in de kunst, in hetzelve leefden! Indien men een enkelen uitzondert, is 'er wel iemand in Braband, die in de schaduwe van rubbens, van dyk, gaspar de Kraayer, breugel, teniers, staan kan? Hoe zeer moet ons dit op onze hoede doen zyn! De kunsten zyn edel en kiesch, en vestigen zich daar, waar zy een goed onthaal vinden, waar overvloed en welvaard heerscht, en agting en belooning beide te vinden zyn. Deeze geeven den Kunstenaar moed, en doen hem geduldig alle de menigvuldige en moeijelyke trappen beklimmen, zonder welke men niet zeggen kan, hy is het te boven! - En hoe veelen nog, die halverweg steeken blyven! - Wy behooren, dan, indien wy onzen pligt en ons belang kennen, - zoo wy een waaren smaak en liefde voor de kunst bezitten, zoo wy eenige zugt voor ons Vaderland hebben: - dan behooren wy den Kunstenaar de verschuldigde agting te betoonen, hem het leeven aangenaam te maaken, en aan het werk te helpen, op dat wy het ons niet te laat beklaagen.
|
|