Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1798
(1798)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 99]
| |
Natuurlyke historie der pinguins en manchots, of de vogelen zonder vleugelen.(Volgens de buffon.)
Een Vogel zonder Vleugelen is buiten twyfel de geringste Vogel, in de Natuur mogelyk; de verbeelding scheidt niet gaarne het denkbeeld van vliegen en den naam van Vogel van elkanderen: niettemin is het vliegen slegts eene hoedanigheid, en geene weezenlyke eigenschap, dewyl 'er Viervoetige Dieren met Vleugelen bestaan, en Vogelen die ze derven: het schynt overzulks, dat men, den Vogelen de Vleugels ontzeggende, spreekt van een Monster, voortgebragt door eene dwaaling of een verzuim der Natuure; maar 't geen ons toeschynt eene verwarring in haare plans, of eene opschorting in haaren loop, te weezen, is, voor haar, orde en voortzetting, en dient om haare oogmerken in al derzelver uitgestrektheid te volvoeren. Gelyk zy het Viervoetig Dier van Pooten berooft, ontzegt zy den Vogel de Vleugels; en, 't geen ten deezen opzigte zeer opmerkenswaardig is, zy schynt eenen aanvang gemaakt te hebben in de Land- en een einde in de Watervogelen, met deeze zelfde gebreklykheid of ontbeering. De Struisvogel is, als 't ware, zonder Vleugels; de Kasuaris des geheel verstooken en veeleer met hair dan met vederen gedekt; en schynen deeze twee groote Vogels, in veele opzigten, aan de Landdieren te naderen; terwyl de Pinguins en Manchots geschikt schynen om den overgang op te leveren tusschen de Vogelen en de Visschen; in de daad, zy hebben, in plaats van Vleugelen, kleine Wiekjes, die men eer zou zeggen met schubben dan met vederen bedekt te zyn, en hun tot zwemmen dienenGa naar voetnoot(*), met een groot, effen en cylindervor- | |
[pagina 100]
| |
mig, lichaam, aan welks agterste veeleer twee lange riemen dan pooten zyn: de onmogelykheid om op den grond verre voort te komen; de moeilykheid zelve om 'er zich anders dan liggende te onthoudenGa naar voetnoot(*); de behoefte, de hebbelykheid, van bykans altoos in Zee te weezen, dit alles schynt tot de leevenswyze der Zeedieren te brengen deeze Vogels van een zo zonderling maakzel, vreemd in het lugtgewest, waar toe zy zich niet kunnen opheffen, en bykans even zeer van de aarde verbannen, en eeniglyk tot het bewoonen der Zee verweezen. In deezer voege heeft de Natuur, tusschen elk van haare groote Gezinnen, tusschen de Viervoetige Dieren, de Vogelen en Visschen, punten van vereeniging vastgesteld, lynen van verlenging getrokken, door welke alles nadert, alles zich verbindt, en alles zich vasthoudt. De Natuur laat de Vledermuis onder de Vogelen vliegen, terwyl zy den Armadil onder een Schild verbergt. Walvischaartige Dieren werpen zich van den grond, op welken zy gebooren worden, in Zee, om zich te vervoegen by hunne soortgenooten; eindelyk heeft zy Vogels voortgebragt, die in de vlugt veel minder zyn dan de Vliegende Visschen, ook als Visschen leeven. Van deezen aart zyn de twee Geslachten, de Pinguins en de Manchots, die men egter van elkander te onderscheiden hebbe; gelyk zy in de daad door de Natuur van elkander onderscheiden zyn; niet alleen in maakzel; maar ook door de verschillende lugtstreeken, onder welke men dezelve aantreft. Men heeft den naam van Pingouin, of Pinguin, aan alle soorten van deeze beide Gezinnen gegeeven. Men kan by ray zienGa naar voetnoot(†), hoe groot de verlegenheid was der Vogelbeschryveren, om de eigenschappen, door clusius gegeeven aan zyn Pinguin van Magellan, te vereenigen met de characters, die zich opdeeden in de Pinguins van 't Noorden. Edwards heeft eerst getragt deeze strydigheden overeen te brengen; hy zegt, met reden, dat, wel verre van met willughby te gelooven, dat de Pinguin van 't Noorden dezelfde is met den Pinguin van 't Zuiden, men veel meer reden vindt om ze in twee soorten te onderschei- | |
[pagina 101]
| |
den; daar de laatstgemelde vier vingeren heeft, en de eerstgenoemde zelfs geen zweemzel van een agtervinger, en de vleugels niet bedekt met het geen men vederen kan noemen; terwyl de Pinguin van 't Noorden kleine vleugels heeft, met weezenlyke pennen. By deeze verscheidenheden voegen wy een nog veel weezenlyker, naamlyk, dat in die soort van Vogelen, in 't Noorden, de Bek plat is, aan de zyden gegroefd, en opgewipt; terwyl de Bek, by die in 't Zuiden, rond, scherp en puntig, is. Dus zyn alle Pinguins der Reizigeren na het Zuiden Manchots, daadlyk onderscheiden van de weezenlyke Pinguins in 't Noorden, zo zeer door daadelyke verschillendheden in hun maakzel, als door de onderscheide lugtstreeken, waar in zy zich onthouden. Wy zullen dit bewyzen door de vergelyking der getuigenissen der Reisbeschryveren, en door het onderzoeken der plaatzen in welke onze Manchots onder den naam van Pinguins voorkomen. Alle Reizigers na het Zuiden, zints narborough, den Admiraal anson, den Commandeur byron, den Heer de bougainville, de Heeren cook en forster, komen overeen met deeze Manchots op dezelfde wyze te beschryven, geheel verschillende van de Pinguins in 't NoordenGa naar voetnoot(*). | |
[pagina 102]
| |
‘Het Geslacht der Pinguins, (Manchots)’ schryft de Heer forster, ‘heeft men zeer verkeerdlyk verward met dat der Diomedes Vogelen (Albatrossen) en met de Phaëtons (Paille en Queue); schoon de dikte van den Bek verschilt, heeft dezelve het zelfde character in beide; zynde by alle (rond en gepunt), uitgenomen by eenige soorten, waar de punt van den benedensnavel geknot isGa naar voetnoot(*); de neusgaten hebben altoos spleetswyze openingen; 't welk een nieuw bewys oplevert, dat zy van de Diomedes-Vogelen verschillenGa naar voetnoot(†); alle hebben zy Pooten van dezelfde gedaante (drie vingeren van vooren, zonder eenig zweemzel van een agtervinger;) de vleugels als zwemvinnen uitgespreid door een vlies, en bedekt met Pluimen zo digt aan elkander geplaatst, dat ze schubben gelyken, en door dit merkteken, als mede door de gedaante van den Bek en der Pooten, zyn ze onderscheiden van het geslacht der Alcae (de waare Pinguins) die buiten staat zyn om te kunnen vliegen; niet dewyl zy volstrekt vederen aan de vleugels ontbreeken; maar om dat die vederen veel te kort zynGa naar voetnoot(‡).’ Het is, derhalven, de Manchot, aan welke men in 't byzonder den naam kan geeven van Vogel zonder vederen; en, in de daad, zyne vlerkswyze byhangzels schynen niet alleen met schubben bedekt; maar geheel het lyf is bekleed met een digt dons, 't welk geheel en al het voorkomen heeft van een digtbezette geschooren huid, waar uit kleine schitterende schachtjes komen, die als 't ware een gemaliden kolder vormen, voor het water ondoordringbaarGa naar voetnoot(§). Niet te min dezelve van naderby beschouwende, ontdekt men in deeze Pluimpjes, en zelfs in de schaalen der vlerken, het maakzel van vederen, een schacht en baar- | |
[pagina 103]
| |
denGa naar voetnoot(*). Weshalven feuillée reden heeft om frezier te berispen, dewyl deeze zonder eenige maatiging geschreeven hadt, dat de Manchots bedekt waren met een hair volkomen gelyk aan dat der ZeewolvenGa naar voetnoot(†). In tegendeel is het Lichaam der Pinguins van 't Noorden bekleed met weezenlyke vederen, in de daad wel kort, en bovenal zeer kort op de twee Vleugelen; doch die, zonder eenigen twyfel, vederen zyn, geen hair, geen dons, geen schubben. Zie daar, derhalven, eene wel vastgestelde onderscheiding, en gegrond op weezenlyke onderscheidingen in het uitwendig maakzel van den Bek en der Pluimadie, tusschen de Manchots, of de vermeende Pinguins van het Zuiden, en de waare Pinguins van het Noorden; en teffens dat deeze in de Noordlykste streeken der Zeeën zich onthouden, zonder ooit of zeer zelden onder de gemaatigde Lugtstreek te komen; de Manchots vervullen de groote Zeeën in 't Zuiden, en worden gevonden op de meeste Eilanden in die onmeetlyke Zee verspreid; zy onthouden zich, als in een verste wykplaatze, omstreeks die vervaarlyke Ysklompen, die, naa het geheele gewest van de Zuidpool bezet te hebben, zich uitstrekken tot de zestigste en vyftigste graad. ‘Het Lichaam der ManchotsGa naar voetnoot(‡),’ schryft de Heer forster, ‘is geheel bezet met langwerpige, digte, harde en blinkende, Pluimen ... zo digt op elkander geplaatst als de schubben der Visschen ... dit bekleed- | |
[pagina 104]
| |
zel is deezen Vogelen noodig, als mede het dikke vet, waar mede zy als overstreeken zyn, om hun in staat te stellen tot het wederstaan der koude; want zy onthouden zich steeds in Zee, en zyn als 't ware bepaald tot de koude ongemaatigde hemelstreeken; althans ik heb ze onder de gemaatigde niet aangetroffenGa naar voetnoot(*).’ Volgens deezen Waarneemer en den beroemden cook, te midden van het Zuid-ys, waar in zy zyn doorgedrongen, veel verder en met meer stoutmoedigheids dan eenig Reiziger vóór hun, vonden zy overal Manchots, en wel in zo veel grooter aantal, als de Breedte hooger en de Lugtstreek yskouder werdGa naar voetnoot(†); tot aan den Zuidpoolkring, op de randen van het vaste YsGa naar voetnoot(‡), te midden van de dryvende YsschotzenGa naar voetnoot(§), op het Staaten Ei- | |
[pagina 105]
| |
landGa naar voetnoot(*), op Sandwich Eiland, woeste oorden, zonder groente, begraaven onder eeuwigduurende Sneeuw, zagen zy Pinguins, met eenige Petrellen, deeze oorden bewoonen, ontoeganglyk geworden voor alle andere soorten van Dieren, en waar deeze Vogels alleen schynen overgebleeven, terwyl de leevende Natuur voorts haar graf vindt in oorden van welke men met plinius mag zeggen: Pars mundi damnata a rerum natura, aetérna mersa calligine. Wanneer de Ysschotzen, op welken de Manchots gezeten zyn, beginnen te dryven, reizen zy met dezelve voort, en worden op onmeetelyke afstanden van alle landen weggevoerdGa naar voetnoot(†). ‘Wy zagen,’ schryft cook, ‘op den top van een Ys-eiland, 't welk ons voorby dreef, zes en tachtig Pinguins (Manchots); dit Ys-eiland hadt omtrent een halve myl in den omtrek, was honderd voeten en meer hoog; want het ontnam ons den wind voor eenige minuuten, zo dat de Zeilen vlak vielen. De kant, waar op die Vogelen zaten, verhief zich hangende over de ZeeGa naar voetnoot(‡).’ Waar uit die groote Zeereiziger besluit, en met rede, dat het ontmoeten van Manchots op Zee geen vast teken is, gelyk men wel gedagt heeft, van nabyheid des lands, als het niet is in streeken waar men geen dryvend Ys vindt. Ook blykt het, dat deeze Vogels zwemmende zeer verre kunnen komen, en de nagten zo wel als de dagen op Zee doorbrengenGa naar voetnoot(§). Het water voegt meer dan het | |
[pagina 106]
| |
land aan hunne natuur en hun maakzel; aan land is hun tred log en langzaam; om voort te komen en zich overeinde te houden, op hunne korte pooten, geheel achter aan het lyf geplaatst, moeten zy het zwaare lyf met hals en kop in een rechtstandigen stand brengen; in die houding, gelyk narborough het niet onaartig uitdrukt, zou men ze van verre voor kleine kinderen met witte voorschootjes aanzienGa naar voetnoot(*). Maar zo log en onbekwaam deeze Vogels op 't land zyn, zo leevendig en vaardig betoonen zy zich in 't water. ‘Zy duiken,’ schryft forster, ‘en blyven langen tyd onder 't water, en, wanneer zy boven komen, verheffen zy zich in een rechte lyn boven de oppervlakte des waters, met eene zo verbaazende snelheid, dat het moeilyk valt ze te schieten.’ Behalven dit is het soort van schild, de schitterende en als geschalide huid, waar mede zy bekleed zyn, niet zelden bestand tegen een schotGa naar voetnoot(†).
(Het Vervolg en Slot hier na.) |
|