Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1798
(1798)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 66]
| |
Verscheide weetenswaardige byzonderheden, betreffende de gewoonten en zeden der noorder Indiaanen, aan de oevers van Hudson's baay. Getrokken uit Mr. Hearne's Journey from Prince of Wales' Fort, on Hudson's Bay, to the Northern Ocean.By de Noorder Indiaanen is het de gewoonte, onder de Mannen, van te worstelen, om eene Vrouwe, op welke zy den zin gezet hebben; en, in gevolge hier van, gaat de sterkste Party altoos met den prys stryken. Een zwak Man, of hy moet een by uitstek goed Jaager, en wel bemind zyn, wordt het zelden veroorlofd eene Vrouw te houden die een sterker Man zyner opmerkinge waardig keurt; want, op een tyd wanneer de Vrouwen van deeze sterke Worstelaars zwaar belaaden zyn, met Pelteryen of Leevensmiddelen, maaken zy geene zwaarigheid om eens anderen Mans Vrouwe van diens zyde af te rukken, en haar een gedeelte van zyn last te doen draagen. Deeze gewoonte grypt stand by alle hunne Stammen, en brengt een sterken geest van nayver onder de Jongelingen te wege, die, van hunne kindschheid af, alle gelegenheden waarneemen, om hunne kragten te beproeven, en hunne bedreevenheid in 't worstelen te betoonen. Deeze kunst stelt hun in staat om hun Eigendom te beschermen, en wel byzonder hunne Wyven te vryen van de hand deezer geweldige Rooveren; eenigen van welken bykans geheel bestaan door het geen hun aanstaat van de zwakkere partyen te ontweldigen, zonder immer eenige wedergave te doen. In de daad, het wordt voor een betoon van groote edelmoedigheid gehouden, indien zy zich vernederen, eenige, hoe ongelyke vergoeding ook, te schenken; terwyl, over 't algemeen, mishandeling en bespotting de eenige vergelding is voor het geledene verlies. De wyze, op welke zy de Vrouwen en andere Bezittingen anderen ontweldigen, mag naauwlyks den naam van vegten draagen, schoon zulks het voorkomen hebbe van de grootste beestagtigheid. Ik weet niet dat iemand ooit verminkt werd in deeze ontmoetingen. Het geheel | |
[pagina 67]
| |
bedryf bestaat in elkander by het hoofdhair te vatten; zelden komt het tot slaan. Het is niet vreemd, dat iemand hunner, vóór het gevegt begint, zyn hair afsnydt en zyne ooren vetsmeert. Dit geschiedt egter in 't geheim, en het levert zomtyds een belachlyk vertoon op, als men ziet, dat een deezer Partyen met een verwaaten houding te voorschyn treedt, en roept: ‘Waar is hy? Waarom komt hy niet buiten?’ terwyl de ander te voorschyn komt met een kaal geschooren kruin en vetbesmeerde ooren, op zyn party aanvalt, hem by de hairen grypt, en, schoon misschien een veel sterker Man, welhaast op den grond smyt, dewyl de ander geen vat aan hem vindt. Het gebeurt egter, by die gelegenheden, niet zelden, dat elk der Partyen Spions hebbe, die op de beweegingen agt geeven, 't geen hun op een gelyker voet in 't strydperk doet treeden. By gebrek van hair, om daar in party te vatten, grypen zy elkander om den middel, met wyduitgestrekte beenen, en beproeven hunne sterkte, door te zien, wie eerst den anderen onder den voet kan helpen. Ter gelegenheid dier Worstelpartyen tragten de Omstanders nooit zich in het vegten te mengen. Zelfs de eene Broeder biedt den anderen geenen bystand; of het moet zyn met raadgeeving, welke, daar dit altoos openlyk in 't veld, geduurende het vegten, geschiedt, gezegd mag worden voor beide de Partyen even goed te zyn. Het gebeurt zomtyds, dat een deezer Worstelaaren den ander in sterkte overtreft; en, indien eene Vrouw aanleiding tot dit worstelen gegeeven hebbe, is de zwakste veelal onwillig om haar over te geeven, niettegenstaande hy geheel overmand zy. In dit geval zyn de bloedverwanten, vrienden en andere omstanders, zomtyds gereed om den zwaksten, in het stryden, te raaden en te beweegen om de zaak op te geeven; ten einde hy, door het voortzetten des stryds, niet beschadigd of verminkt worde, zonder eenige de minste waarschynlykheid van in staat te zullen weezen tot bescherming van het voorwerp, ten welks dienste hy zich afslooft. Ik merkte op, dat zeer weinigen van dit Volk te onvrede waren met de Vrouwen hun ten deele gevallen; want, wanneer een vry groot getal hunner byeen was, liep 'er zelden een dag voorby, of men zag eenige aanstalte tot geschillen van deezen aart. Dikwyls was het voor my zeer onaangenaam te zien, dat het voorwerp des ge- | |
[pagina 68]
| |
schils in een lydlyk stilzwygen nederzat, haar lot afwagtende, terwyl haar Egtgenoot en diens Mededinger met elkander om den prys der overwinning streeden. Ik werd, in de daad, te meermaalen niet alleen met medelyden aangedaan over deeze arme slachtoffers, maar met de grootste verontwaardiging, wanneer ik zag dat zy gewonnen wierden door een Man, by haar doodlyk gehaat. By deeze gelegenheden was haar smerte, en wederzin om den nieuwen Heer en Meester te volgen, zo groot, dat de zaak in de beestagtigste onbeschoftheid eindigde; want in het worstelen zag ik te meermaalen de arme Dogters geheel naakt geplukt, en met geweld na haare nieuwe wooningen gesleept. - Op andere tyden was het aartig genoeg om te zien dat eene ten deezen lande bevallige jonge Dogter weggevoerd werd van een Man die haar niet aanstondt; met een traan in 't eene en een vinger op het andere oog: want gewoonte, of kiesheid, indien gy zo wilt, hadt haar geleerd een weinig te veinzen, hoe zeer de staatsverwisseling haar ook mogt behaagen. In dit berigt heb ik den naam van jonge Dogters aan de Vrouwen gegeeven, als daar aan meest voegende: dewyl de voorwerpen van dusdanige twisten, doorgaans, jonge Vrouwen zyn, en zonder eenige Familie: weinige lieden bekreunden zich om voor anderer lieden kinderen zich in de bres te stellen; dit valt slegts in zeer weinige gevallen voor. Eenige hunner oude lieden, die een naam bekomen hebben van wegen hunne veronderstelde bekwaamheid om bezweeringen te doen, hebben grooten invloed om het gemeen te wederhouden van het pleegen dier ongeregeldheden; maar de menschliefde deezer Wyzen strekt zich zelden wyder uit dan tot hunne eigene Familien. Tot derzelver verdediginge zullen zy al hun invloed te werk stellen; doch, wanneer hunne eigene Bloedverwanten zich aan het zelfde misdryf schuldig maaken, stellen zy zich zelden tusschenbeiden. Dat partydig gedrag verwekt eenige heimlyke en ook openbaare vyandschappen; doch de meesten hunner nabuuren worden afgeschrikt door vreeze of bygeloof, om hunne wraak uit te oefenen, en zelfs oneerbiedig van hun te spreeken, of het moet agter hun rug zyn; een misdryf, waar aan elk Indiaan in dit Land, zonder uitzondering, zich schuldig maakt. Niettegenstaande de Noorder Indiaanen zo hebziek zyn, en zo weinig ontzags betoonen voor byzonderen Eigen- | |
[pagina 69]
| |
dom, dat zy van elk voordeel, 't welk lichaamssterkte hun verschaft, zich bedienen, om hunnen Naasten te berooven, niet alleen van hunne Goederen, maar ook van hunne Vrouwen, maaken zy egter, in andere opzigten, het zagtaartigste Volk uit, 't welk aan de oevers van Hudson's Baay gevonden wordt; want, hoe groot de beledigingen of verliezen, hun aangedaan, ook weezen mogen, zy zullen nooit eenige andere wraakneeming, dan het worstelen, zoeken. Wat Moord betreft, welke zo gemeen is by alle Stammen der Zuider Indiaanen, van deezen hoort men onder hun zeldzaam. Een Moordenaar wordt geschuwd, en gevloekt by heel den Stam, en is genoodzaakt herom te zwerven, verzaakt door zyne voorige Vrienden en Bloedverwanten. Ten deezen opzigte mag een Moordenaar vergeleeken worden by cain, naa dat hy zyn Broeder abel hadt doodgeslaagen. De koele en versmaadende bejegening, welke hy ontmoet van allen die hem kennen, doet hem droefgeestig worden; en hy verlaat nimmer eene plaats, of allen zeggen: ‘Daar gaat de Moordenaar!’ - De Vrouwen, 't is waar, ontvangen zomtyds eenen ongelukkigen slag van haare Egtgenooten, wegens wangedrag, 't welk den dood ten gevolge heeft; maar dit wordt niet gerekend. Dat een Man of Vrouw elkander doodt uit wraak of jalousy, of om eenige andere reden, is zo zeldzaam, dat 'er weinigen leeven, hier aan schuldig. Tegenwoordig ken ik 'er geen één, uitgenomen matonabbee, die ooit zich iets dergelyks onderwondt. Deeze matonabbee was een berugt Volksgeleider onder de Noorder Indiaanen, dien Mr. hearne ontmoette by zyne wederkomst aan Prince of Wales' Fort, en dien hy naderhand aannam als zyn Gids, op zyne derde Reize na de Copper-Mine Rivier. Deeze Man hadt gewelddaadig eenen anderen Indiaan van zyne Vrouwe beroofd, die, eenigen tyd daar naa, haaren Schaaker ontvlood, en zich weder by haaren Man vervoegde. Die ongelukkige Man vervoegde zich naderhand by Mr. hearne's gezelschap, op eene plaats, Clowey geheeten. Matonabbee, gehoord hebbende, dat hy smaadlyk van hem gesprooken hadt, wegens het gewelddaadig wegvoeren zyner Vrouwe, besloot hem te vermoorden. Daadlyk gaf hy hem drie steeken in den rug, en zou hem afgemaakt hebben; doch werd hierin verhinderd door eene tydige tusschenkomst. De drie op het schouderblad toegebragte wonden waren niet | |
[pagina 70]
| |
doodlyk. Wanneer matonabbee, schryft Mr. hearne, naa het pleegen van dit schriklyk misdryf, naar zyne tent wederkeerde, ging hy zo bedaard nederzitten als of 'er niets gebeurd ware; hy vroeg om water tot het afwasschen van zyne bloedige handen en mes, rookte zyn pyp naar gewoonte, en scheen geheel te vrede; hy vroeg my zelfs ‘of hy niet wel gedaan hadt?’ Nogthans was die Man, naar hearne's getuigenis, in alle andere opzigten, van zulk een gezond verstand, en zo menschlyk, dat ik geen reden weet te geeven van zyn bedryf eener zo schriklyke gruweldaad, dan dat hy zo langen tyd geleefd hadt onder de Zuider Indiaanen, en daar door hunne bloeddorstige en wraakgierige geaartheid overgenomen. Deeze laatstgemelde omstandigheid wordt niet aangevoerd om het misdryf van matonabbee te verschoonen; maar om reden te geeven van deeze bykans éénige uitzondering in het character van Menschlievenheid, door Mr. hearne aan de Noorder Indiaanen toegekend. 'Er is nogthans eene andere Charactertrek in dat van matonabbee, welke de goedkeurende bewondering der Europische Schoonen zeker niet zal wegdraagen. Hy schreef, naar het getuigenis van Mr. hearne, alle onze ongelukken, op onze voorige Tochten, toe aan het verkeerde beleid myner Gidsen; en het plan 't geen wy volgden, op begeerte van den Gouverneur, om geene Vrouwen met ons te neemen, was, zyns oordeels, de voornaame oorzaak van alle onze behoeften, die zo veel leeds berokkenden; ‘want,’ zeide hy, ‘wanneer alle de Mannen zwaar belaaden zyn, kunnen zy niet jaagen, of reizen van eenige uitgestrektheid afleggen; en als zy op de jagt wel slaagen, wie zal de vrugt huns arbeids medeneemen?’ Hy voegde 'er by: ‘Vrouwen zyn voor den arbeid geschikt; één haarer kan meer draagen of trekken, dan twee Mannen. Zy zetten onze tenten op, zy maaken of verstellen onze kleederen, zy verwarmen ons 's nagts; in de daad, het reizen op eenigen aanmerkelyken afstand, of voor een geruimen tyd, is, in dit land, buiten de hulp der Vrouwen, onmogelyk.’ - Hy liet 'er op volgen: ‘De Vrouwen, schoon zy alle dingen doen, worden voor eene kleinigheid onderhouden: want, daar zy altoos het eeten gereed maaken, is het aflikken haarer vingeren, in schraale tyden, genoeg tot haar leevensonderhoud.’ - Dit, hoe vreemd het klinke, is, naar Mr. hearne's aanmerking, eene maar al te waare | |
[pagina 71]
| |
beschryving van den staat der Vrouwen in deezen oord; althans zo als die zich uiterlyk vertoont; want de Vrouwen draagen altoos den voorraad, en het is meer dan waarschynlyk dat zy zichzelve helpen, als de Mannen zich niet tegenwoordig bevinden. Mr. hearne ontmoette, in zyn derde Tocht na de Copper-Mine Rivier, eene Tent van Noorder Indiaanen, aan de Noordzyde van de Thelewey-aza Rivier; van deeze Indiaanen kogt matonabbee eene Vrouw, zo dat hy 'er nu niet minder dan zeven hadt; de meeste deezer zouden van wegen derzelver grootte wel Grenadiers hebben kunnen weezen. Hy beroemde zich op de grootte en sterkte zyner Wyven, en betuigde meermaalen, dat weinige Vrouwen zwaarder lasten zouden kunnen draagen of trekken dan de zyne; en schoon zy over 't algemeen een zeer manlyk voorkomen hadden, nogthans gaf hy aan deeze de voorkeuze boven die van een kleinder gestalte en een tederer gestel. In een Land gelyk dit, waar eene Deelgenoote te hebben in bovenmaatigen zwaaren arbeid de hoofdbeweegreden is der keuze, en de zagtere aangenaamheden des Huwelyksleevens alleen in den tweeden rang komen, schynt zulk eene keuze zeer welgepast. Maar, indien alle Mannen op deeze wyze dagten, wat zou 'er dan worden van het meerendeel der Vrouwen, die, over 't algemeen, kort van gestalte, en meest van een zwakke gesteldheid zyn, schoon niet in den evenredigsten of schoonsten vorm gegooten? De Vrouwen der Noorder Indiaanen, over 't algemeen genomen, zyn zo zeer ontbloot van schoonheid, als eenig Volk, 't welk ik immer zag, schoon eenige jonge 'er draaglyk wel uit zien; maar de zorg voor het Huisgezin, gevoegd by den bestendigen zwaaren arbeid, maakt dat zy 'er oud en gerimpeld uitzien eer zy dertig jaaren bereikt hebben; en verscheide van de meer gemeene zyn in die jaaren reeds volkomen geneesmiddelen tegen de liefde en galanterie. Dit, nogthans, maakt die Vrouwen niet min dierbaar en geschat by derzelver Bezitteren; 't welk eene gelukkige omstandigheid is voor die Vrouwen; en een voldingend bewys oplevert, dat 'er zulk een ding als een bestendige maatstaf van schoonheid niet bestaat. Vraag een Noorder Indiaan wat eene Schoonheid is? Hy zal u antwoorden, een breed plat aangezigt, kleine oogen, uitsteekende kaakebeenen, drie of vier breede | |
[pagina 72]
| |
zwarte streepen over elke wang, een laag voorhoofd, een breede kin, een dikke haakswyze neus, geel vel, en borsten tot den middel nederhangende. Deeze schoonheden worden grootlyks opgeluisterd, althans veel dierbaarder gemaakt, wanneer de Bezitster bekwaam is om alle soorten van Vellen te bereiden, kleederen van dezelve te maaken, en in staat om acht of tien SteenGa naar voetnoot(*) te draagen in den Zomer, of een veel grooter zwaarte in den Winter te sleepen. Deeze en andere soortgelyke begaafdheden zyn alle die verlangd en gezogt worden by de Noord Indiaansche Vrouwen. Wat derzelver geaartheid aanbelangt, des bekreunen zich de Mannen luttel; want zy hebben de middelen by de hand om de koppigste en ongewilligste met zo veel spoeds te doen gehoorzaamen als de zagtaartigste en gewilligste; het eenig onderscheid bestaat daar in, dat de een gehoorzaamt uit vreeze, de ander uit volvaardigheid om te dienen; beiden weeten zy dat het geen bevolen is geschieden moet. Met de daad worden zy alle op een grooten afstand gehouden; en de rang, welken zy in de gevoelens der Mannen bekleeden, kan niet beter gekend worden, dan door waar te neemen de wyze waar op zy zich door dezelve laaten bedienen by hunne maaltyden, die Europische Vrouwen allervernederendst moet voorkomen, schoon de gewoonte dien last ligt maake voor de Vrouwen wier lot het is denzelven te moeten draagen. - Hieromtrent staat aan te merken, dat, wanneer de Mannen eenig groot Dier dooden, zy de Vrouwen altoos uitzenden om het na de tent te brengen. Daar gebragt zynde, is het openen, stukken hakken, te droogen hangen, enz. alles het werk der Vrouwen. Moet 'er eenig eeten bereid worden, de Vrouwen doen zulks, en wanneer het gereed is, wordt het zelfs aan de Vrouwen en Dogters van de aanzienlyksten niet voorgezet, vóór dat alle de Mannen, zelfs die in den staat van slaaverny zyn, geeeten hebben, zo veel zy lusten; en, in schraale tyden, is het meermaalen der Vrouwen lot, dat 'er geen enkele brok overschiete. Het is egter natuurlyk te denken dat zy de vryheid gebruiken om zichzelve in 't heimlyke te helpen; doch | |
[pagina 73]
| |
dit moet met veel omzigtigheids geschieden, dewyl de hoofdverzamelingen van spyzen en voorraad, in zulke tyden, als zaaken van het grootste belang aangezien en naauwkeurig naagegaan worden; het wegneemen van iets aanmerklyks zou haar aan zwaare straffen blootstellen. Indien dit gedaan werd door eene Vrouwe, wier jeugd en onbedreevenheid in huislyke zaaken niet voor haar pleitte, zou het voor altoos haar character bevlekken, en weinigen zouden verkiezen deeze ter Vrouwe te neemen. Dat de Veelwyvery onder deeze Noorder Indiaanen stand grypt, behoeft niemand te verwonderen; als strookende zo zeer met hunne Leevenswyze. Myns bedunkens heeft geen Volk onder de zon meerder reden voor zulk eene handelwyze. Hunne jaarlyksche Jachttochten, om Pelteryen op te doen, zyn zo verre verwyderd van eenige woonplaats der Europeëren, dat zy de grootste reizigers in de bekende wereld worden: en dewyl zy geene wagens, of schuiten, hebben ter vervoeringe, is elk goed jaager in de noodzaaklykheid om verscheide persoonen te hebben ten zynen bystande, om de Pelteryen naar de verblyfplaatzen der Europeaanen te voeren, en de goederen, welke zy in ruiling daar voor ontvangen, te draagen. Geene Lieden in dit Land zyn zo geschikt tot deezen arbeid als de Vrouwen; zy worden van derzelver vroege kindschheid af gewend tot loopen, en het draagen van zwaare lasten, als mede tot het verrigten der laagste bezigheden; zo dat de Mannen, die in staat zyn om zich drie, vier, vyf, zes of meer, Vrouwen aan te schaffen, doorgaans in dezelve gehoorzaame en getrouwe Slaavinnen en toegenegene Vrouwen vinden, als mede liefhebbende moeders voor hunne kinderen. Schoon de gewoonte deeze leevenswyze de Vrouwen over 't algemeen gemaklyk doet draagen, en hoewel doorgaans de geheele behoefte der Vrouwen schynt te bestaan in voedzel en kleeding, gebeurt het egter zomtyds dat de Natuur de overhand krygt op de gewoonte, en de geest der jalousy zich onder hun vertoont. Daar egter de Man, met zyn hoog gezag, altoos de scheidsman is, brengt hy de zaak welhaast te regt, schoon zeker niet altoos tot genoegen der Partyen. Mr. hearne vermeldt, tot lof der Noorder Indiaansche Vrouwen, dat ze de zagtaartigste en deugdzaamste zyn van alle die hy in Noord America aantrof; schoon zom- | |
[pagina 74]
| |
migen, gelyk hy aanmerkt, denken, dat dit meer moet toegeschreeven worden aan hebbelykheid, gewoonte, en vrees voor haare Egtgenooten, dan aan neiging. Het is welbekend, vervolgt hy, dat niemand de Noord Indiaansche Vrouwen zo wel kan bestuuren als de Noord Indiaansche Mannen. En wanneer men eenige van deeze zomtyds vergund heeft in de Vastigheid der Europeëren te verblyven, heeft men gemaklyk haar kunnen beweegen om van dit Character af te wyken; en eenige weinige zyn zo zeer aan ongeregeldheid overgegeeven geworden als de Zuider Indiaansche Vrouwen, die by alle Stammen bekend staan als de meest aan wellust overgegeevene onder de zonne. In 't algemeen zyn, egter, de Noord Indiaansche Vrouwen zo verre van op de laatstgemelde te gelyken, dat het eene zeldzaamheid is van haar te hooren dat zy zich aan de wellust overgeeven. 't Moge vreemd schynen, dat, daar ik de kuischheid der Noord Indiaansche Vrouwen verhef, ik teffens toestaa, dat het een vry algemeen gebruik is, onder de Mannen deezes Lands, eenen nagt hy de Vrouw van eenen anderen door te brengen. Maar dit is zo verre van by hun als een misdryf te worden aangemerkt, dat zy het voor een der sterkste banden van vriendschap houden tusschen twee Familien; en, in gevalle van den dood van een der Mannen, de ander zich verpligt en gehouden rekent, de Kinderen des overledenen te ondersteunen. - Deeze Volken zyn zo verre van deeze verbintenis als eene enkele pligtpleeging aan te zien, gelyk de meesten die over den Doop der Kinderen by de Christenen staan als Oom en Peet (niettegenstaande zy des de plegtigste geloften afleggen) naauwlyks ooit aan de volbrenging daar van denken, dat 'er geen voorbeeld is, dat een Noorder Indiaan deeze op hem genomene verpligting verzuimt. - De Zuider Indiaanen zyn, ondanks alle hunne overige slegte hoedanigheden, zeer behulpzaam en liefhebbend omtrent de Weduwen en Kinderen hunner afgestorvene Vrienden; en dewyl hun stand en leevenswyze hun in staat stelt om meer liefdeblyken te geeven met minder moeilykheids dan de Noorder Indiaanen, blyven onder hun weinig Weduwen of Kinderen onbezorgd. Schoon de Noorder Indiaanen geene zwaarigheid maaken om twee of drie Zusters tot Vrouwen te hebben, ten zelfden tyde, zyn zy nogthans zeer stipt om een be- | |
[pagina 75]
| |
hoorlyken afstand in Bloedverwantschap waar te neemen, ten opzigte van de zodanigen, die zy tot de bovengemelde gemeenschap met hunne Vrouwen toelaaten. - De Zuider Indiaanen zyn min schroomvallig by die gelegenheden; by hun is het geenzins vreemd, dat de eene Broeder gemeenschap heeft met eens anders Broeders Vrouw of Dogter. Doch dit wordt in afschuw gehouden by de Noorder Indiaanen. Mr. hearne merkt hier by op, dat de meesten der Zuider Indiaanen, zo wel als de Athapuscow en Neheaway Stammen, ten deezen opzigte geene zwaarigheid altoos maaken. 't Is eene bekende zaak, dat veelen nu en dan gemeenschap hebben met hunne eigene Moeders, en dikwyls hunne Zusters, ja Dogters, trouwen. Ik heb 'er verscheidene gekend, die, naa eenigen tyd in dien staat met hunne Dogters geleefd te hebben, die aan hunne Zoonen gaven, en alle de Partyen waren hier mede wel te vrede. In de daad, ondanks de strengheid der Lugtstreek in Noord America op deeze hoogte, kan de wellustigheid der Inwoonderen niet overtroffen worden door eenig Oostersch Volk, wier weelderige Leevenswyze en koesterende Lugtstreek meer geschikt schynt om de dierlyke lusten op te wekken, dan de strenge koude deezer aan de Pool naderende Landstreeken. 't Is waar, dat weinigen, die onder de onmiddelyke bescherming der Engelschen leeven, ooit hunne Zusters of Dogters tot Vrouwen neemen; 't geen waarschynlyk moet toegeschreeven worden aan de vrees van hun ongenoegen zich op den halze te zullen laaden; doch het is eene welbekende zaak, dat Bloedschande maar al te dikwyls onder hun plaats grypt, schoon niet zo algemeen als onder de verder af woonende Indiaanen.
(Het Vervolg en Slot hier naa.) |
|