Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1798
(1798)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sen in de Natuurlyke Wysgeerte. Deeze begeerte gaf aanleiding tot de Brieven aan eene Duitsche Prinses, over de voornaamste onderwerpen daar toe betrekkelyk. Brieven, die in 't Fransch overgezet werden door de Heeren condorcet en de la croix, en naar die Overzetting eene Engelsche Vertaaling kreegen, van henry hunter, D.D. onlangs in Twee Deelen uitgegeeven; verrykt met eenige Aantekeningen, zo die in de Paryssche Uitgave voorkwamen, als die hy zelve vervaardigde, en hem door twee Vrienden werden ter hand gesteld. Aantekeningen, die niet voor overbodig mogen gehouden worden, aangemerkt een verloop van vier en dertig jaaren, die zints de oorspronglyke uitgave verstreeken zyn, niet kon missen een overvloed van nieuwe Waarneemingen en Proeven, strekkende om die zelfs van eenen euler op te helderen en te verbeteren, op te leveren. Wy plaatzen uit dit Werk 's Wysgeers Aanmerkingen over de Koude, gevoeld op hooge Bergen en in groote Diepten, gepaard met de daar op gemaakte Aantekeningen.’
Het is zeer verbaazend, dat wy denzelfden Graad van Koude voelen in alle Gewesten, naa dat wy tot zekere hoogte zyn opgeklommen, naamlyk die van 24,000 Voeten; daar de veranderingen, ten opzigte van de Hette op Aarde, niet alleen in onderscheidene Lugtstreeken, maar in hetzelfde Jaar, in de verschillende Jaarsaisoenen, zo zeer merkbaar zyn. Deeze verscheidenheid, welke plaats grypt by 's Aardryks oppervlakte, wordt ongetwyfeld door de Zon veroorzaakt. Het blykt, by den eersten opslage, dat de invloed der Zonne dezelfde moet weezen boven en beneden, inzonderheid wanneer wy in aanmerking neemen, dat eene hoogte van 24,000 Voeten, of eene Myl, schoon vry groot ten onzen opzigte, en zelfs ver boven de hoogte der hoogste bergtoppen, als een enkel niet is aan te merken, vergeleeken by den afstand der Zonne, op omtrent dertig millioenen mylen berekendGa naar voetnoot(*). Dit baart, derhalven, eene zwaarigheid van aanbelang, welke wy moeten tragten uit den weg te ruimen. Ten dien | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
einde maak ik een aanvang met op te merken, dat de straalen der Zonne geene hette aan eenige Lichaamen mededeelen, dan aan de zodanige, die 'er geen vryen doorgang aan verleenen. Gy weet, dat de Lichaamen, doorheen welke wy voorwerpen kunnen beschouwen, den naam draagen van doorschynbaar en doorzigtbaar. Deeze Lichaamen zyn Glas, Crystal, Diamant, Water, en verscheide andere vloeibaare stoffen, schoon eenige doorzigtbaarder zyn dan andere. Een van deeze doorzigtbaare Lichaamen, aan de Zon blootgesteld, wordt niet in dezelfde maate verwarmd als een niet doorschynend Lichaam, Hout, Yzer, en dergelyke. De niet doorzigtbaare Lichaamen hebben den naam van donkere. Een Brandglas, by voorbeeld, de Zonnestraalen doorlaatende, steekt donkere Lichaamen in brand, terwyl het Glas zelve niet merkbaar verwarmd wordt. Water, aan de Zon blootgesteld, wordt eenigermaate warm, enkel omdat het niet volkomen doorschynend is: wanneer wy waarneemen, dat het, in eene groote maate, verwarmd wordt door de Zon op de oevers der rivieren, ontstaat zulks daar uit, dat de bodem, een duister lichaam zynde, verwarmd wordt, door de straalen, welke het water doorlaat. Elk verwarmd Lichaam nu deelt die Hette aan alle lichaamen, daar omheenen, mede; het Water krygt dus Hette van den bodem. Indien het Water vry diep is, zo dat de Zonnestraalen niet tot den bodem kunnen doordringen, heeft het geene merkbaare hette, schoon de Zon daar op bestendig schyne. Naardemaal de Lugt een zeer doorschynend lichaam is, veel doorschynender dan Glas of Water, zo volgt, dat dezelve door de Zon niet kan verhit worden; de Lugt laat de Zonnestraalen onbelemmerd door. De Hette, welke wy in de lugt dikwyls gevoelen, wordt aan dezelve medegedeeld door de donkere Lichaamen, welke de Zonnestraalen verhit hebben; en ware het mogelyk alle deeze Lichaamen uit den weg te ruimen, de Lugt zou naauwlyks eenige verandering in hette of koude ondergaan door de Zonnestraalen; daar aan blootgesteld of niet blootgesteld, zy zou even koud blyven. Maar de Dampkring is niet geheel doorzigtig; dezelve is zomtyds dermaate met dampen belaaden, dat de doorschynenheid te eenemaale verdwynt, en zich alleen een dikke nevel voordoet. Wanneer de Lugt in dien staat is, hebben de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zonnestraalen daar op een kragtiger werkenden invloed, en Hette is 'er het onmiddelyk gevolg van. Maar de dampen ryzen tot geene groote hoogte op; op de hoogte van 24,000 Voeten, en hooger, is de Lugt zo fyn en zo zuiver, dat ze geheel doorschynend mag heeten; en te deezer oorzaake kan de Zon 'er geen onmiddelyke uitwerking op baaren. Deeze Lugt is desgelyks al te verre verwyderd van aardsche Lichaamen, om van dezelve eenige mededeeling van Hette te ontvangen; zy werkt alleen op de digt by liggende. Hier uit zult gy gereedlyk begrypen, dat de Straalen der Zonne geene uitwerking kunnen baaren in Lugtgewesten verre boven 's Aardryks Oppervlakte verheven; als mede dat dezelfde Graad van Koude altoos en algemeen moet heerschen in zulke streeken; naardemaal de Zon 'er geen invloed heeft, en de Hette der aardsche lichaamen zo verre niet kan medegedeeld worden. Dit is bykans het geval op de toppen van zeer hooge Bergen, waar het altoos veel kouder is dan op vlakten en in valeienGa naar voetnoot(*). De Stad Quito, in Peru, ligt bykans onder de Evennagtslyn; en vormden wy ons oordeel uit de ligging dier Stad op de Globe, wy zouden daar uit opmaaken, dat dezelve geplaagd werd met eene ondraaglyke Hette; de Lugtsgesteltenisse is 'er nogthans zeer gemaatigd, en verschilt weinig van die te Parys. - Quito ligt op eene groote hoogte boven de weezenlyke Oppervlakte der Aarde. Van den Zeeoever na die Stad gaande, klimt men verscheide dagen agter den anderen opwaards. Die Stad is, derhalven, gebouwd op eene hoogte gelyk aan die onzer hoogste | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bergen, schoon omringd door andere nog veel hooger, onder den naam van de Cordeliers bekend. - Deeze laatstgemelde omstandigheid zou eene reden opgeeven, om te denken, dat de Lugt aldaar zo heet moest weezen als aan de Oppervlakte der Aarde, dewyl dezelve zich aan alle kanten met donkere lichaamen omzet vindt, op welke Lichaamen de Zonnestraalen vallen. De tegenwerping is gegrond; en 'er kan geene oplossing van gegeeven worden dan deeze: dat de Lugt te Quito, zeer hoog zynde, ook veel fynder moet weezen, en min zwaarte hebben dan by ons; en de Barometer, die altoos veel laager staat, bewyst zulks onbetwistbaar. Lugt van zodanig eene hoedanigheid is niet zo vatbaar voor Hette als gewoone Lugt; dewyl dezelve minder Dampen en andere deelen, die doorgaans in den Dampkring zich onthouden, in zich bevat; en wy weeten, by ondervinding, dat de lugt, daar mede belaaden, in evenredigheid vatbaar is voor Hette. Kortlyk moet ik hier nog byvoegen een ander Verschynzel, niet min verbaazend. In zeer diepe Putten, en nog laager, indien het mogelyk was nog dieper te daalen, heeft dezelfde maate van Hette altoos en algemeen plaats, en bykans om dezelfde reden. Naardemaal de Zonnestraalen alleen haare kragt oefenen op de Oppervlakte der Aarde, en de Hette, welke zy aldaar verwekken, op- en nederwaards mededeelen, is de uitwerking, op groote diepten, bykans onmerkbaar. Op deeze Stellingen des Heeren euler vinden wy aangemerkt, dat de reden, door hem aangevoerd voor de Koude in de hoogere Gewesten des Dampkrings, zeer aanneemlyk schynt; doch geene strikte proeve kan doorstaan. Het Licht wordt zeer verzwakt in den doorgang door den Dampkring, en de medegedeelde Hette is, in elk geval, geëvenredigd aan de hoeveelheid van het ingedronkene. Het blykt uit eenige vernuftige Proeven, door den Heere bouger genomen, dat wy alleen vier vyfde van de straalen eener rechtstandig schynende Zonne ontvangen; en wanneer dat Hemellicht den gezigteinder nadert, is de hoeveelheid des lichts, 't welk de Oppervlakte der Aarde raakt, veel kleinder. Dus is dezelve op de hoogte van 20 Gr. een half; op die van 10 Gr. een derde; op die van 5 Gr. een achtste. Te deezer oorzaake zyn de Zonnestraalen allersterkst op de toppen van hooge Bergen; want zy ondergaan de grootste vermindering als zy door de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dikke lugt van de laagere Gewesten heen gaan. Indien de Lugt haare Hette ontving van 's Aardryks oppervlakte, dan moesten die Landen, welke de grootste hoeveelheid van Zonneschyn hebben, de warmste weezen. De Groot-Brittannische Eilanden zyn negen maanden van 't jaar als met wolken omgeeven; en nogthans is onze Lugtsgesteltenisse zagter dan die der Gewesten, op gelyke breedte aan het Vasteland, waar de Hemel doorgaans helder is. De hoogliggende Stad Quito, aan een helschynende Zon blootgesteld, geniet eene gemaatigde Lugtsgesteltenisse; terwyl de Peruviaansche Vlakten, bedekt met dikke wolken, door Hette verschroeijen. Moest men de redekaveling van euler toestemmen, wy zouden besluiten, dat de toppen der Bergen warmer waren dan derzelver voetstukken. Te zeggen, dat de Lugt, zeer veel verdund, niet vatbaar is voor Hette, is eene zeer vreemde stelling; dewyl wy geene zelfstandigheid kennen, of dezelve is voor verhitting vatbaar. Daarenboven kan men eene kunstkoude verwekken, die zwaarder is dan die heerscht in de hoogere Gewesten des Dampkrings. Wy moeten, ter opheldering van dit Verschynzel, tot andere beginzels onze toevlugt neemen. Het is onverschillig, welk gedeelte van de Lugt het eerst de Hette ontvangt; het uitwerkzel hangt geheel en al af van den aart der verdeeling van dezelve. Indien de Dampkring overal van eene gelyke digtheid ware, de Hette zou dan op alle Hoogten desgelyks dezelfde zyn. Maar, dewyl de digtheid verandert naar de hoogte, wordt de verdeeling der Hette aangedaan door die omstandigheid, en volgt zekere daaraan beantwoordende Wet. - 't Is hier de plaats niet om de beginzels te ontvouwen, op welke deeze Theorie gegrond is. Ik vergenoeg my met de opgave van de volgende Tafel der vermindering van Hette op verschillende hoogten.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De vermindering der Hette, in de opklimming, is niet volslagen zo groot in uitgebreide Landschappen; want de gemeenschap tusschen de yldere en digtere deelen des Dampkrings is, in dit geval, noodwendig langzaam; en de Hette, welke voornaamlyk op de oppervlakte gevormd wordt, wordt alleen gedeeltlyk verstrooid. Het is een algemeen misbegrip, te veronderstellen, dat dezelfde Hette, op eene zekere diepte, in elk gedeelte van den Aardbol plaats heeft. De waarheid der zaake is, dat de Hette, oorspronglyk van de Zon ontleend, zeer traaglyk medegedeeld wordt aan de stoffe beneden de oppervlakte, die derhalven de veranderingen der Jaarsaisoenen niet gevoelt, maar de gemiddelde gesteldheid van lugtstreeke veele eeuwen behoudt. Van hier de nutheid om de Hette der Bronnen te onderzoeken, welke dezelfde is met de zelfstandigheden, door welke zy heen vloeijen. - De volgende Tafel stelt voor oogen de gemiddelde Hette van Plaatzen, waterpas met de Zee, berekend door den beroemden Sterrekundige, den Hoogleeraar meyer, voor elke vyf Graaden Breedte.
Door deeze Tafel met de voorgaande te vergelyken, valt het gemaklyk, voor eenige Breedte te ontdekken de hoogte der Lyn van Bevriezing; of waar de gemiddelde Gesteldheid der Lugt 32o is. |
|