Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1798
(1798)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijIets over het verbaazend toeneemen der zedigheidGa naar voetnoot(*).Medeburgers!
In de veelvuldige wisselingen van myn leeven, hoe onrustig zommige ook mogen geweest zyn, hoe stil en vreedzaam andere waren, heb ik altoos geleerd alles van de gunstigste zyde te bezien, in het vormen myner denkbeelden van het Menschdom. 't Zy ik het recht of verkeerd hebbe, heb ik het meeste genoegen en troost gevonden in wél te denken over myne Medemenschen, en, om die reden alleen, moet het u niet verwonderen, indien ik in dezelfde denkwyze volharde, somtyds strydig met het geen daadlyk gebeurt. Wat hier van zy, 'er steekt eenig vermaak, dit zult gy moeten toestaan, in | |
[pagina 36]
| |
het koesteren van gunstige vooroordeelen, en dat een man verschooning mag erlangen, enkel om zyns zelfs wille, als hy een beter gevoelen van het Menschdom koestert, dan het verdient; dewyl hy bevindt dat het tot zyn geluk toebrengt. Maar onlangs heb ik, myns oordeels, een vaster grond gevonden voor myn gunstig gevoelen van de wereld, dan het enkel vooroordeel, ontleend uit myn eigen gemak. In één opzigt, ten minsten, denk ik, dat de wereld allengskens beter wordt. In het stuk van Zedigheid vlei ik my zelven, dat ik een grooten aan was zie, en een algemeene vordering. Godgeleerden en Wysgeeren betreurden voortyds het verval van Zedigheid en den aangroei van trotsheid en hoogmoed, en zy hadden waarschynlyk 'er goede reden voor; maar, in onze dagen, ben ik gelukkig genoeg om waar te neemen, dat wy maar weinig reden hebben, indien eenige, voor wyze grondregelen en ernstige lessen over dit onderwerp. Ik trek dit besluit, zo loflyk voor de Eeuw, in welke wy het geluk hebben van te leeven, uit eene vry algemeene waarneeming van de openbaare zaaken, en algemeene letterkunde, of, met andere woorden, uit den tegenwoordigen staat der Weetenschappen, als zy zich verdeelen in Staatkunde, Regtsgeleerdheid, Geneeskunde en Godgeleerdheid. Indien, in eenige van deeze Beroepen, nog trotsche en met zichzelven ingenomen Menschen gevonden worden, gaat het ontdekken der zodanigen myne vermogens zeer verre te boven. Zy moeten bedekt zyn onder eenig ondoordringbaar kleed, of misschien kwynen in hooplooze duisterheid, bewust dat de aanmaatigingen van trotsheid zouden uitgejouwd worden; en dat men de taal der zelfgenoegzaamheid niet langer met geduld zou aanhooren, of overtuiging ten gevolge hebben. Om een begin te maaken met Lieden van den eersten rang in de Maatschappye, vinden wy onder de Staatslieden iets, 't welk na aanmaatiging of trotsheid zweemt? Onder de beroemdste Redenaars, wier welspreekenheid (zo men my verhaalt) de stoutste voorbeelden van Griekenland en Rome nastreeven, onder onze hedendaagsche demosthenessen en ciceros, treft gy een Man aan, in staat om een uur en meer agtereen voor de vuist te spreeken; en is het die eigenste Man niet, die, in eene overmaat van Zedigheid, zyne Toehoorders verzekert, ‘dat het hem aan woorden mangelt?’ Dit moet, voor een Man, wiens beroep spreeken is, zeker een groot gebrek weezen, en een groote blyk van Zedigheid, zodanig een gebrek te erkennen, ten aanhoore van vrienden en vyanden; van vrienden, die verlangen onderwys te raapen uit zyne bewysredenen, en verrukt worden door zyne welspreekenheid - van vyanden, die hoopten zich te onderscheiden door in redenstryd te treeden met den grootsten der | |
[pagina 37]
| |
Redenaaren; doch die nu, volgens zyne eigene bekentenis, gedaald is tot een nietsbeduidend Man, ‘wien het aan woorden mangelt!’ Neem, wyders, in opmerking, hoe de beroemdste onzer Staatslieden hunne onbekwaamheid openlyk belyden. - Onbekwaamheid in een Staatsman! Hoe, dit, zult gy zeggen, is een Wonderspreuk. Ja, het is een Wonderspreuk, ontstaande uit hunne Zedigheid, die zichzelven wantrouwende en beminnelyke deugd, welke hun aanzet, om, in 't aanschyn van den vollen dag, te verklaaren, ‘dat zy bewust zyn van hunne onbekwaamheid, en dat zy alleen eisch kunnen maaken op de nederige verdienste van het wél te meenen,’ - ‘dat het Onderwerp, waar over men handelt, boven hun kring gaat; dat zy beeven uit hoofde hunner eigene weinigbeduidenheid.’ Nogthans, met dit alles, in weerwil van deeze erkende nietigheid, vinden zy zich opgewekt, uit gevoel van pligt, ‘om eenige wenken te geeven; deeze enkel der Vergadering ter overweeging aan te bieden, en aan derzelver meer verlicht oordeel te onderwerpen.’ Nu, myn Heer! indien dit geene Zedigheid is, weet ik niet wat men met die benaaming bestempelen moet; en nogthans hooren of leezen wy dit alle dagen; en wanneer men ons berigt geeft van hoogloopende twistredenen, onder onze Staatsleden voorgevallen, mogen wy ons gerust verzekerd houden, dat het geschil geene Meerderheid bedoelde; maar rechtstreeks het tegenovergestelde: elk zogt om 't zeerste zyne eigene verdiensten te verkleinen en de toegeeflykheid der toehoorderen te verzoeken. Treeden wy de Pleitzaal in, wy zien hoe de Zedigheid aldaar, van dag tot dag, veld wint. Welk Regtsgeleerde stelt eene zaak voor, zonder zich te beklaagen dat dezelve niet in bekwaamer handen gevallen is, en dat de ongesteldheid van zyn bedreevener Amptsbroeder, ongelukkig, het geheele gewigt der zaake op zyne zwakke schouderen gelaaden heeft. - Hoe genoeglyk is het, te hooren, dat een Man, tegen wiens Beroep het onregtvaardig gedeelte des Menschdoms vooringenomen is, en wien men niet zelden onbeschaamdheid ten laste legt, eene gunstige aandagt verzoekt, en om de toegeeflykheid smeekt van den geleerden Regter, en zich byzonder tot de Jury wendt, ‘als Lieden van verstand, ten vollen in staat om het gebrekkige zyns werks aan te vullen.’ Op den Kansel is de Zedigheid onverbeeldlyk groot, en loopt een ieder, allerwegen, in veele opzigten, in 't ooge. Onnoemlyk veel, oneindig verscheiden, zyn de betuigingen van onbekwaamheid; van de zwaarte der Stoffe, ter hand genomen, in vergelyking met 's Redenaars kragten; van den tyd dien hy aan zyne Redenvoering te koste gelegd heeft, en de onvolmaaktheid zyns werks. Wat is zediger, dan dat een jong Leeraar, op den voorgeleezen Text, by den aanvange, verklaart, dat de- | |
[pagina 38]
| |
zelve duister, en met oneindig veele zwaarigheden omzet is; en daarom onmiddelyk van dit moeilyk werk, waar toe hy betuigt niet opgewassen te zyn, afstapt. In de daad, men moet bekennen, dat een Text, slegt verklaard, ongelukkiger is voor eene Gemeente, dan dat dezelve geheel onverklaard blyft; en in zo verre handelt onze zedige en nederige Leeraar wél. Ten opzigte van de Letterkunde in 't algemeen, vertrouw ik, met de volste gerustheid, dat de Zedigheid grootlyks veld wint. Hier van moeten wy verzekerd weezen, wanneer wy alleen de Voorredens der uitkomende Boeken leezen. Immers in deeze is niets algemeener, dan dat de Schryvers zich beklaagen over hunne onbekwaamheid om regt te laaten wedervaaren aan het onderwerp in het Boek behandeld. - Anderen bejammeren het gemis van verscheidene gelegenheden, om het Werk de aandagt meer waardig te doen te voorschyn komen. - Eenigen betuigen, dat louter toeval hun alleen bewoog, om eenige ruwe trekken, het onderwerp betreffende, op 't papier te brengen; trekken, der aandagt van kiesche oordeelkundigen weinig waardig. - Ook zyn 'er, die ten vollen 'er voor uit komen, dat andere bezigheden, van een erustiger natuur, hun belet hebben, de laatste hand aan dien arbeid te leggen, en daar aan die polysting te geeven, welke het verdiende, en waar voor het vatbaar was. - Ja, men vindt Schryvers, die, met zo veele woorden, verzekeren, dat zy geene bekwaamheid bezitten om onder de Schryveren openlyk te voorschyn te treeden; dat de goedkeuring eeniger met hun ingenomene Vrienden alles is wat zy verlangen; terwyl nog anderen, als 't ware, zweeren, dat zy nooit een enkelen regel in 't licht zouden gegeeven hebben, hadden zy wederstand kunnen bieden aan de veelvuldige en dringende aanzoeken van zekere Persoonen, aan wier oordeel zy gansch nederig zich onderwierpen. - Ook zyn 'er, die de Leezers willen doen gelooven, en hun smeeken dit op hun woord aan te neemen, dat geene beweegredenen, van hoogmoed ontleend, hun aanspoorden om het behandelen eens Onderwerps ter hand te slaan, voorheen reeds behandeld door Schryvers van veel uitsteekender verdiensten; terwyl nog anderen ons verzekeren, dat niets hun zou hebben kunnen beweegen om onder de Schryvers te voorschyn te treeden; doch dat-zekere omstandigheden, voor hun van eene te kiesche natuur om op te haalen, schoon van weinig beduidenis voor het algemeen, hun bewoogen tot dien stap. In deezer voege, Burgers! zou ik de zedige schoonheden van honderden Voorredens, ten bewyze myner stelling, kunnen aanvoeren. Maar ik stap hier van af, om myn Brief niet te lang te doen worden, en ten einde de Persoonen, die ik voorhad te pryzen, zich niet beledigd vinden in het teergevoelig gedeelte 't geen het onderwerp myns geschryfs uitmaakt. | |
[pagina 39]
| |
Ik kan egter van dit myn geliefd onderwerp niet afstappen, zonder het aasje van mynen lof ook in de schaal te leggen van onze hedendaagsche Tooneelstuk-Schryvers. Vroegere Mannen, in dat vak onledig, waren een hoop Trotsaarts. Zy hielden hunne Werken eenige jaaren onder zich, eer zy konden besluiten die in 't licht te geeven. Zy veranderden, verschikten, krabden uit, voegden by; en waarom dit alles? Opdat het stuk te vollediger mogt te voorschyn komen, de aaadagt des Volks meer waardig weezen, en ook de dagen der Naakomelingschap bereiken. De grondslag van dit alles, des mag men zich verzekerd houden, was hunne trotsheid, het tegenovergestelde van die Zedigheid welke met zo kennelyke trekken in hunne naakomelingen heden ten dage doorstraalt. Onze tegenwoordige Vernuften hebben te veel hoogagting voor het tegenwoordig geslacht, verlangen te zeer om 't zelve vermaak en genoegen te verschaffen, dan dat zy hun arbeid tot het derde of vierde geslacht hunner Naneeven wenschen uit te breiden. Zy vernoegen zich nederig met de goedkeuring hunner Tydgenooten. Wilde ik afdaalen om voorbeelden uit het gemeene leeven by te brengen, ten bewyze van deeze onder ons aangroeiende Deugd - spreeken van de blos op de kaaken, op het hooren eener pligtpleeging - van de sterke en ernstige betuigingen, dat ze onverdiend zyn - de veelvuldige verklaaringen van onbekwaamheid, om dat geen te volvoeren, 't welk ons daaglyks werk is - de nederigheid, waar mede Heeren van veel verdiensten zich vervoegen by Dames van groote middelen; en de heuschheid der laatstgemelde, om die nederige verdiensten te beloonen met haare Persoon en Middelen - de opregtheid, het wantrouwen, met welke verzoeken om bystand gedaan worden - dan ik zou myn Brief tot eene ongewoone lengte uitbreiden. Dezelve is misschien reeds te lang. Ik zal derhalven besluiten met u en uwe Leezers geluk te wenschen, dat zy leeven in eene Eeuw die zich zo zeer onderscheidt in deeze beminnelyke Deugd. Ik durf niet zeggen dat ik zelve een zedig en nederig Man ben: want dit zou rechtstreeksche trotsheid weezen; maar ik ben, wanneer ik hun ontmoet, een
bewonderaar van zedige lieden. |
|