Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1798
(1798)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 40]
| |
Hun nederig verblyf stondt, eenzaam, op een ryzenden grond; een hooggetopt bosch beschutte 't zelve voor guure winden, en eene klaare stroom kronkelde door de Valei beneden. Huislyk ongenoegen bezogt nimmer deeze wooning des Vredes, en Jalousy, de vergiftigster van Huwlyksgeluk, tradt nooit over hunnen dorpel. De tyd deezer Egtgenooten zweefde weg op vlugge vleugelen; want Onschuld met Genoegen, haare getrouwe gezellinne, opende, met den morgen, de deur des huizes; terwyl uit den hemel nedergedaalde Weltevredenheid die alle avonden sloot. De uitzigten van dit Paar bepaalden zich tot voorwerpen binnen hun bereik; geene teleurstellingen verbitterden overzulks het genot. Klein was het getal hunner Vrienden, doch zy waren opregt; middelmaatig waren hunne bezittingen, doch hunne verlangens daar aan geëvenredigd. Shymal, die in den derden Hemel woont, aan wien de Beschermgeesten, die over de kinderen der Menschen de wagt houden, gehoorzaamheid bewyzen, riep tot zich de Beschermgeest phyla, en sprak - ‘phyla! het gelukkig Paar, 't welk in de Valei van Arlin woont, in 't welk voor gevaar te beschutten gy uwen wellust vindt, moet scheiden. Het is zo bestemd. Haast u na beneden, en leen hun uwe onzigtbaare ondersteuning tot schraaging van hunne Deugd. Welhaast nadert hun de hand der verdrukking.’ - Phyla voerde daar op hem dit woord te gemoete: ‘ô Shymal! Ik ken uwe magt op aarde; want gy moet den wil des Hemels volbrengen. Staa my egter toe te spreeken voor dit gezegend Paar. ô Shymal! scheid hetzelve niet! Hunne zielen zyn zamengestrengeld als de Wynstok om den Olm; hun te scheiden ware voor hun erger dan de dood!’ - Shymal hervatte: ‘Zwyg ô phyla! gy weet niet wat gy vraagt. 's Hemels weg is altoos regtvaardig. Laagere Geesten zien, gelyk de Stervelingen, over welke zy de wagt houden, de dingen slegts duisterlyk. Aardsch geluk is veeltyds gevaarlyk. Wederspoed is de eenige waare toetssteen der deugd. Indien het Paar, voor 't welk gy pleit, deugdzaam is, gelyk zy schynen, hunne dagen mogen vermenigvuldigd, en hun geluk nog grooter worden. De groote beschikking der dingen vordert hunne scheiding. Indien zy, met heilige aandagt, om bystand aanhouden, onderschraag hunne Deugd.’ - Phyla boog zich op het diepste, en vertrok. De Keizer van het Oosten voerde in deeze dagen kryg tegen zyne Vyanden. Op den twintigsten dag der derde Maan verscheen 'er een Bode aan de vreedzaame wooning van zilim, met dit woord in den monde: ‘De Vyanden van den grooten Koning zyn tegen hem opgestaan, en alle de Magten van het Oosten rusten zich ren kryge toe. Hoor, zilim! gord het zwaard aan uwe heupe, en verlaat deeze Valei der stille ruste; dit beveelt de groote Koning!’ - Zilim boog zich | |
[pagina 41]
| |
ter aarde; zeggende: ‘'s Hemels wil geschiede! ô Myne selena! dierstbeminde van myne Ziel! Ik zie uwe ontroering. Uwe heldere oogen staan met een wolk van droefenisse overtrokken. Uw boezemleed gaat reeds alle uitdrukking te boven. Maar, ô myn Schoone! laaten wy, door onze klagten, die goede Voorzienigheid, aan welke wy zo veel geluks te danken hebben, niet beledigen; die Voorzienigheid, welker bevelen onherroeplyk, en wier bedeelingen voorzeker regtvaardig zyn!’ De bekoorlyke selena viel hem om den hals, en spraakloos in zyne armen. Hy kuschte de traanen van haare doodbleeke kaaken, en bezigde al de taal der tederste Liefde om haar boezemleed te verzagten; maar al zyne tederheid diende slegts om haare treurigheid, wegens zyn heenengaan, te vermeerderen, en haaren angst over zyne behoudenis te vergrooten. Helaas! zy zonk als leevenloos op een zetel neder. - Zilim, door wanhoop vervoerd, riep de getrouwe Slavinnen tot haaren bystand. Zy zagen haare geliefde Meestresse niet bleek, beweegloos, zitten, of zy baadden zich in traanen van opregte deelneeming; want zy aanbaden haar van ween haare algemeene goeddaadigheid en de zagte behandeling, by aanhouden, van haar ondervonden. Zy deeden wat zy konden, om haar weder tot zichzelve te brengen; dan, niettegenstaande alle haare poogingen, verliep 'er een langvallend uur, eer zy haar tot zichzelve konden brengen. - In 't einde begon de wederkeerende zon haars leevens weder heen te breeken door de donkere wolken welke dezelve bedekt hadden - zy sloeg de oogen open - zy zag haaren dierbaaren zilim, met de oogen ten Hemel geslaagen, dankende voor haare wederkeering ten leeven. Selena rees op van haaren zetel, greep zyn regter hand, zeggende: ‘ô, Myn tedergeliefde zilim! de wegen des Hemels zyn altoos regt; ze zyn het met de daad. Ik heb een schoonen Hemelschen Geest gezien; deeze noemde zich onze Bescherm-Engel. Hy sprak, 't is als of ik hem nog hoor: “Selena! wees getroost: uw zilim zal wederkeeren, en gy zult wederom gelukkig zyn in elkanders omhelzingen; maar bedenk, ô bedenk, dat gy uwen Schepper niet beledigt door wantrouwen aan zyne Magt, en belofte om de Deugdzaamen te beschermen.” - ô, Beminde myner Ziele, wy zullen elkander wederzien! Neen! neen! ik wil door myne klagten geen vloek over ons beiden haalen. Vertrek, myn dierbaare zilim. Het is de wil des Almagtigen, en ik hen des getroost.’ - Zilim vatte het woord: ‘Myne altoos geliefde selenan, uwe woorden doen myne ziel meer herleeven dan de morgendaauw des Hemels de van dorst hygende Natuur. Ja, wy zullen elkander wederzien in vrede en duurzaam geluksgenot. Vaarwel, meestbeminde | |
[pagina 42]
| |
van myne Ziel! Dat de groote allah u gezondheid en bedaardheid van geest schenke!’ Zy omhelsden elkander met eene onbeschryfbaare tederheid, en zilim ving zyne reis na het Oosten aan. Selena, niet willende blyven op eene plaats waar elk voorwerp haar dagelyks ter vernieuwing van hartzeer zou strekken, verliet het aangenaam Landgoed, en toog westwaards na het Huis van haaren Vader. Mustapha, de groote Koning van het Oosten, hadt thans zyn ontzaglyke Krygsmagt zamengeschaard; eene onmeetlyke vlakte glinsterde van het wapentuig. De talryke vyand drong nader en nader aan. Geheel de omtrek dreigde een tooneel te worden van slachting en verderf. De slag begon; de overwinning hing in twyfel. Veele duizenden verlooren het leeven op het slagveld; groot was het getal der Gevangenen. In 't einde zegepraalden de wapenen van mustapha, en de vyand nam, in groote verwarring, de vlugt. De Faam verkondigde met duizend monden het nieuws der Overwinninge door 't geheele land. Selena hoorde die juichstemme, en beefde. ‘ô Zilim!’ sprak zy, ‘Hoe! geen kundschap van zilim? Geen tyding dat zilim leeft? - Eeuwige God! - Wees bedaard, myn kloppend hart!’ - Zy zweeg, en opende haare lippen niet tot zonneondergang. Haare oogen sloeg zy vaak en vaak ten hemel met stille verzugtingen. - Zy ging ter ruste. De Slaap, de eenige Vriend der Ongelukkigen, bragt eindelyk haare angst- en kommervolle ziel in eene aangenaame ongevoeligheid. Toen de morgenstond aanbrak, rees zy op, boog zich ter aarde, hief de handen ten hemel, en boezemde deeze Bede uit: - ‘ô, Groot en eeuwig Weezen! Schepper en Onderhouder der geheele Wereld! Gy, magtige Vader, gaaft my het leeven, en Gy, Gy alleen, kunt my gelukkig maaken. Ontvang, ô God der waarheid! myne nederige, myne onvolmaakte, dankerkentenisse, voor alle zegeningen over my uitgestort; en ô! beziel mynen geest met gevoelens u hoogstwelgevallig, en meest voegende aan een schepzel, 't geen Gy allergunstrykst met rede begaafd hebt. ô Almagtige! Indien immer uwe geringe Dienaaresse genade gevonden heeft in uwe oogen, bewaar, bewaar myn zilim! Geef hem aan my weder, en, ten tyde dat zulks met uw welbehaagen overeenkomt. Vrede aan het Menschdom!’ - Op deezen trant badt de engelagtige Schoone, en haare gebeden werden op de vleugelen van den Seraph na boven gevoerd. Zy wandelde toen, met een vasten tred, voort; want een welovertnigd geloof op de Hemelsche Voorzienigheid deedt haare kaaken gloeijen; Godsdienst verlichtte haare ziel, en alles was van binnen vrede. Zo wandelt de lieve Herderin door het veld, geheel bedaard, geens kwaads vreezende; wanneer, op het onverwagtst, de lugt betrekt, en een onverwagte storm breekt met geweld over haar hoofd uit. Selena zag den naderenden | |
[pagina 43]
| |
Bode, en las, uit diens gelaad, het schriklyk nieuws. In de eene hand droeg hy den welbekenden Tulband, en in de andere het Zwaard van zilim. - ‘Spreek!’ riep zy, ‘myn zilim is niet meer. Ach! zeide ik, hy is niet meer? Regtvaardige Hemel! By alle Hemelsche Magten, myn zilim leeft!’ De Bode boog zich, en begon te spreeken: ‘Heil! schoonste der Sexe! Deeze Tulband, en dit Zwaard, vond ik verstrooid op het slagveld. Ik weet niets meer. Ik zag hem niet; maar ik vrees dat uw zilim viel.’ - Zy riep: ‘Myn zilim leeft! by den Hemel! myn zilim leeft!’ Selena's Beschermengel hoorde haar wonder sterk geloof, en vloog vrolyk heen, om zilim te zoeken. Deeze vondt hem in de gevangenisse. In 't midden van den slag werd zyn Zwaard door een werpspiets, met eene ongelooflyke snelheid, uit zyne hand geworpen. De Krygshelden, hun Aanvoerder ontwapend ziende, vlooden; en zilim, slaaverny boven een schandlyke vlugt stellende, werd door den vyand gevangen genomen. Thans daalde de onzigtbaare phyla in de tent van zilim neder, en zag hem peinzend alleen zitten. - 't Was in het diepste van den nagt, wanneer de schoone sarcasta, in een los en onopgebonden gewaad, zagtlyk het gordyn opligtte; zeggende: ‘Met reden staat gy verbaasd, ô gevangen Vreemdeling! dat, in dit stille nagtuur, eene Vrouw, gelyk gy ziet van geen gemeenen rang, in deezer voege uwe rust komt stooren. Ik kom u uwe vryheid geeven.’ - ‘Ach! vryheid!’ riep zilim. - ‘Ja, Vreemdeling, vryheid. Ik zag u, wanneer gy eerst gevangen gebragt werd in onze legerplaats. Ik zag u, en wenschte u heil. Wanneer onlangs onze Koning, de groote barossa, u alleen verzogt te spreeken, zag ik u door het voorhangzel, 't welk tusschen den Koning en my hangt. Ik zag u met eene aandoening sterker dan die des medelydens. Ja, edele Vreemdeling, gy hebt een gevoel in my verwekt, 't geen my doet wenschen u gelukkig te maaken. My dunkt ik lees in uw gelaad een teder hart. - Zeg, hebt gy ooit bemind?’ Zilim, gelyk iemand die een Engel ziet, of droomt dien te zien (want sarcasta was bovengemeen schoon) stondt eenigen tyd van verbaasdheid stom. Hy zag om, en twyfelde of hy zyne zinnen gelooven mogt. In 't einde antwoorde hy: ‘Schoone Sterveling! of schoone Geest! want dus eene agt ik u te weezen, my dunkt gy spreekt van vryheid. Eene edele hemelsche magt heeft myne gebeden verhoord, en gelukkig u gezonden om een Slaaf te verlossen.’ - Zy kwam toen nader by zilim, en greep zyn hand; vestte toen haar wellustig oog op hem, zette zich neder, en zeide: ‘Ja, gy zult, binnen kort, vry weezen!’ Zy ligtte zyn hand op, en drukte die aan haare lippen. Zilim beefde, en was geheel verwondering. Zy stelde alle vrouwlyke kunstenaryen te werk om hem tot haaren wil te brengen. | |
[pagina 44]
| |
De Geest phyla zag, en schrikte voor de uitkomst. Helaas! welke deugd was in staat zulk eene betoverende Schoonheid te wederstaan? Wat wonder, indien zilim, voor een oogenblik, zyne heilige geloften vergeeten hadt? - Maar phyla schreef op den wand den naam Selena. Zilim hief zyne oogen op, en las de van goud blinkende letters. Hier op hieldt hy de oogen gevestigd; rees overeinde, en zeide: ‘Gaa heen, gaa heen, trouwlooze Schoonheid! Wie gy zyt weet ik niet, Genoeg, ik weet dat gy de myne niet zyt.’ Zy rees overeinde, met al de woede, die immer den boezem van eene te leur gestelde Vrouwe deedt zwellen. - ‘Laage Slaaf!’ riep zy uit, ‘dit uur zal uw laatste uur weezen!’ Zo als zy dit woord sprak, stoof de Koning barossa de tent in, vatte haar by de keel, en stootte den ponjaard in haar hart. - ‘Sterf, snoode!’ riep hy uit. ‘Ik heb uwe trouwloosheid gehoord, en ik ben nu gewrooken. Gy gevangene, hadt gy gehoor gegeeven aan haare aanzoeken, aan dit Staal zou uw hart tot schede gestrekt hebben.’ Naauwlyks hadt hy de tent verlaaten, of 'er werd een krygsgeschrei door de geheele Legerplaats gehoord. Mustapha hadt middel gevonden, om met tien dui er uitgeleezene Mannen het Leger des Vyands te overrompelen. Hy drong, zonder tegenstand, door tot de tent van Koning barossa, die zich door den vyand niet omringd vondt, of hy viel in zyn eigen Zwaard, en zyn dood maakte een einde aan den Oorlog. Nu klom phyla ten hemel, en riep den geest van shymal aan. Hy zegende den grooten God, dat zilim en selena zich zyner bescherming verdiend gemaakt hadden. - ‘Gy ziet,’ sprak shymal, ‘dat de Voorzienigheid altoos den Menschen genadig is. De wooning, waar het Paar, over 't welk gy waakt, woonde, is, in dien tusschentyd, door eene aardbeeving ingezwolgen. Hier uit ziet gy, dat hunne verplaatzing van daar genade was; zy waren anderzins onder de puinhoopen begraaven geweest. Daarenboven was het bestemd, dat de Oorlog door het Oosten zou woeden, tot straffe der overtreedingen, tot dat de geloovigste en deugdzaamste Persoon op aarde om den Vrede zou bidden. Dat Gebed zondt selena onlangs ten Hemel op, en de Oostersche Wereld is met den Vrede gezegend. Indien zilim zyne Huwlykstrouw vergeeten hadt, was hy zeker omgekomen; en, indien selena's Geloof ware bezweeken, haar Gebed was nimmer verhoord geworden. - Zy zullen nu elkander weder ontmoeten, hunne dagen zullen verlengd worden, en zy zullen zo veel Geluks smaaken als met het lot der Stervelingen bestaanbaar is.’ |
|