Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1798
(1798)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.Algemeene beschouwing van de natuurlyke, zedelyke en euangelische blykbaarheden voor een toekomend leeven, en een staat van vergelding in 't zelve.(Uit het Engelsch van den Eerw. beilby porteus, DD. en Bisschop van Londen.)
Ik heb voorheenGa naar voetnoot(*) U een algemeene schets gegeeven van de Natuurlyke en Zedelyke Blykbaarheden voor de Onsterflykheid van 's Menschen Ziel, en een Toekomenden Staat van Vergelding; en, schoon ieder derzelven, afzonderlyk beschouwd, niet gezegd kan worden volstrekt afdoende te zyn, klimmen zy nogthans, te zamen genomen, op tot eene groote maate van waarschynlykheid; een maat van waarschynlykheid, die het tot een uiterste van dwaasheid zou maaken voor een ieder, ('t geen egter maar al te doorgaande het geval is der zodanigen, die de Openbaaring verwerpen) om te handelen als of het eene uitgemaakte zaak ware, dat 'er geen Bestaan voor den Mensch was dan alleen dit tegenwoordige. Hoe geheel strydig zulks aan te neemen zou weezen tegen alle voorschriften van Natuur en Rede, zal nog sterker in 't ooge straalen, indien wy nu kortlyk en als in één oogpunt zamenbrengen de Bewyzen voorheen aangevoerd, en bezien hoe de zaak staat op de twee tegen elkander over staande veronderstellingen, dat 'er een Toekomende Staat van Vergelding te verwagten is, of niet. In de eerste plaats dan, indien wy toestemmen dat dit Leeven ons geheele Bestaan uitmaakt, welk een vreemd en onoploslyk vertoon van zaaken doet zich op aan ons | |
[pagina 2]
| |
oog! Wy hebben, in dit geval, een werkzaam Beginzel in ons, 't welk alle verbeeldingbaare blyken heeft van onderscheiden te zyn van het Lichaam, onstoflyk, onbeschryfbaar, en onverdeelbaar; dit nogthans komt op niets meer neder dan op enkele Stoffe, bekleed met hoedanigheden, rechtstreeks het tegenovergestelde uitmaakende van de weezenlykste eigenschappen der Stoffe; het wordt met het Lichaam tevens ontbonden, en verliest alle gewaarwording, alle bewustheid en opmerking, voor altoos, in het graf. Wy zyn blykbaar onderscheiden van, en verheeven boven, de Beesten, door eene verscheidenheid van verbaazende vermogens en bekwaamheden, die duidelyk bestemd schynen voor een edeler tooneel van werkzaamheid dan het tegenwoordige; nogthans vergaan wy met de Beesten, en die geheele ryke voorraad van zielsbekwaamheden is aan ons tot geen oogmerk altoos verkwist. Dagelyks maaken wy vorderingen en in kennis en in deugd; wy hebben een ruim veld van verstandlyke en zedelyke verbetering voor onze oogen; nogthans worden wy, in het midden onzer voortgangen en vorderingen, gestuit door de hand des doods, die ons aangrypt, en bereiken nimmer dien staat van volkomenheid, voor welke wy vatbaar schynen, en na welke wy sterk verlangen. Wy draagen met ons om, denkbeelden en verwagtingen van geluk, die steeds op teleurstelling uitloopen; wy hebben een zugt tot toekomende beroemdheid, waar van wy nimmer bewustheid zullen hebben; wy verlangen sterk na onsterflykheid, en dit verlangen zal nooit vervulling bekomen. Elk deel onzer gesteltenisse toont dat wy verantwoordelyk zyn voor ons gedrag; elke knaaging des geweetens levert een bewys van onze verantwoordelykheid op; daar is een hooger Weezen, dat ons een Leevensregel gegeeven heeft om naar te wandelen; dat het regt bezit, om te onderzoeken, of wy ons overeenkomstig met die regelmaat gedraagen hebben; nogthans zal dit onderzoek nimmer geschieden. De Wereld, in welke wy ons geplaatst vinden, is onophoudelyk eene school van beproeving. Het blykt, dat wy in dezelve geplaatst zyn met geen ander oogmerk, dan om te doen blyken hoe wy ons gedraagen in al die | |
[pagina 3]
| |
verscheidenheid van moeilyke en bezwaarende omstandigheden, war in wy ons steeds, door een en ander middel, geplaatst vinden. Nogthans gaat ons gedrag geheel ongadegeslaagen voort. Wy volspeelen onze rol; maar de Regter, die ons beproeft, vergeet de zyne te volbrengen. Onze beproeving neemt een einde; niets volgt 'er op; geen vonnis wordt 'er gestreeken; wy worden niet beloond om dat wy goed gedaan, en niet gestraft om dat wy verkeerd gehandeld hebben. Wy merken onszelven aan als de Onderdaanen van een Almagtig Opperbestuurder, die ons een stelzel van Wetten gegeeven heeft om ons gedrag naar te regelen. Nogthans schynt Hy volmaakt onverschillig of wy deeze Wetten waarneemen, dan niet. Zyne Vrienden en zyne Vyanden vergaat het eveneens. Ja de eerstgemelden gaan dikwyls onder een last van tegenheden gebukt, terwyl de laatstgenoemden volop hebben van allen aardsch genot. Eindelyk is 'er, van de vroegste eeuwen der wereld af, tot op dit oogenblik, eene bykans algemeene overeenstemming geweest des Menschdoms in het geloof of de verwagting van een Toekomend Bestaan; en nogthans komt dit op niets meer neder dan op eene bedrieglyke verbeelding, hoe diep dit ook door de Natuur zelve in elken menschlyken boezem is ingedrukt. Wat kan men nu vreemder en onverklaarbaarder zich verbeelden; wat ongerymder en onbestaanbaarder bedenken; wat wanordelyker, verwarder en elendiger, zich voorstellen; wat onwaardiger der Wysheid, Regtvaardigheid en Goedheid, des Allerhoogsten verzinnen, dan de gesteltenis van den Mensch, en der Wereld, volgens de hier te nedergestelde opgave? Maar, wanneer gy, aan den anderen kant, uw gezigt uitstrekt buiten de grenspaalen van dit Leeven, en een ander in overweeging neemt; welk eene verandering brengt dit terstond te wege in het voorkomen van alles wat in en om ons is? De nevel, die voorheen het gelaad des aardbodems bedekte, scheurt, en wy zien een tooneel, vol van de juistste orde, schoonheid, overeenstemming en geregeldheid. Op het oogenblik dat wy onze betrekking tot een ander Leeven ontdekken, klaart het voorheen verbaasdmaakende op, en alle onbestaanbaarheid wordt ylings weggenomen. Wy vinden, als dan, dat wy bestaan uit twee deelen, een stoflyk Lichaam en eene onstoflyke Ziel; en | |
[pagina 4]
| |
de schynbaar onbestaanbaare eigenschappen van Stoffe en Geest, in stede van vermengd en met elkander vereenigd te zyn in eene en dezelfde zelfstandigheid, hebben ieder hun eigen onderscheiden deel in onze zamengestelde gesteltenisse, huisvesten in onderscheide zelfstandigheden, naar derzelver aart geschikt. Maar, schoonverschillend van elkanderen, zyn zy naauw met elkander vereenigd. Door deeze vereeniging zyn wy verbonden aan de zigtbaare en onzienlyke, aan de stoflyke en geestlyke wereld, en staan, als 't ware, op de grenzen van beiden. En wanneer het Lichaam weder tot de Aarde keert, begeeft zich de Ziel na de wereld der onsterflyke Geesten, tot welke dezelve behoort. Die uitsteekende bekwaamheden en vermogens van 's Menschen Ziel, welke blyken veel verder te strekken dan het gebruik in dit kortstondig leeven vordert, worden zeer eigenaartig en geschikt voor een Weezen dat bestemd is voor de Eeuwigheid, en zyn niets meer dan 't geen noodzaaklyk is om dezelve voor te bereiden voor dat hemelsch Gewest, haar eigenlyk huis en vaste verblyfplaats. Daar zullen de Zielen ruimte in overvloed vinden om zich uit te breiden, eene maate van kragt en werkzaamheid aan den dag te leggen, in het tegenwoordige leeven onverkrygbaar. Daar zullen zy in eeuwigheid toeneemen, en dien staat van volkomenheid erlangen, tot welken zy zich staag uitstrekten, maar ter bereiking van welken zy in deeze wereld geen tyd hadden. Wanneer het eens vaststaat, dat wy hier naamaals eens rekenschap zullen moeten geeven van onze bedryven, dan is 'er eene duidelyke reden waarom wy vrywerkende Weezens zyn; waarom wy een regelmaat des gedrags ontvangen hebben; waarom wy het vermogen bezitten om daar van af te wyken, of om 'er overeenkomstig mede te handelen; waarom wy, met één woord, aan een voorafgaand onderzoek voor de regtbank van ons Geweeten zyn blootgesteld, eer wy voor de Regtbank van onzen grooten Regter verschynen. Onze vuurige trek na Beroemdheid, na Geluk, na Onsterflykheid, zal, op de veronderstelling van een Toekomend Leeven, tot een beter einde dienen, dan om ons te leur te stellen en te bedroeven. Gemelde begeerten zyn alle natuurlyke begeerten, met voorwerpen welke daar aan beantwoorden; en zullen ieder, in eenen anderen | |
[pagina 5]
| |
Staat, die voldoening ontmoeten, na welke zy in deezen te vergeefsch haakten. Ja zelfs die ongelykmaatige bedeeling van goed en kwaad, waar over wy zo gereed klagten by klagten uitstorten, en die zwaare beproevingen, welke, by wylen, zo fel, ook de besten der menschen, drukken, staan alle bloot voor eene gemaklyke oplossing, op 't eigen oogenblik dat wy eenen Toekomenden Staat in aanmerking neemen. Deeze Wereld maakt dan alleen een gedeelte uit van een stelzel. Dezelve was nimmer bestemd tot een Staat van Vergelding; maar van Beproeving. Hier worden wy alleen beproefd, naamaals beloond of gestraft. De rampspoeden, welke ons op aarde drukken, krygen, uit dit oogpunt beschouwd, eene geheel andere gedaante. Zy zyn wyze en zelfs weldaadige voorzieningen, om onze Deugden op de proeve te brengen, in ons die geestgesteltenis te verwekken, welke eene noodige voorbereiding is ter nimmer eindigende Gelukzaligheid. Op deeze wyze klaart de veronderstelling van eenen Toekomenden Staat alle zwaarigheid op, en verdryft de donkere wolken, welke anderzins over dit gedeelte van gods Scheppinge hangen. Met dit licht der Onsterflykheid voor ons heenen, kunnen wy onzen weg vinden langs de anders duisterste paden van gods Zedelyk Bestuur, en een voldoend berigt geeven van de bedeelingen der Voorzienigheid met het Menschdom. - Het is, derhalven, een allervoldingendst bewys voor de weezenlykheid van eenen Toekomenden Staat, dat dezelve aan zo veele heerlyke einden beantwoordt, en zo onafscheidelyk noodzaaklyk schynt om geregeldheid en overeenstemming te geeven aan de oogmerken des Almagtigen in het vormen deezer Wereld en derzelver Inwoonderen, om een eenpaarig en zamenstemmend plan der Godlyke handelingen aan ons te verschaffen. Want gelyk, wanneer wy, in de Stoflyke Wereld, vinden, dat het beginzel van Zwaartekragt, toegepast op de onderscheide deelen des Heelals, op de volkomenste en fraaiste wyze ons eene verklaaring aan de hand geeft van de standen, de verschynzels en de invloeden, der hemelsche Lichaamen, en zelfs reden geeft voor al de schynbaare ongeregeldheid en uitmiddelpuntigheid van derzelver beweegingen - wy geene zwaarigheid maaken om het bestaan en de werking van zodanig een vermogen te erkennen; zo zien wy in het Zedelyk Stelzel, | |
[pagina 6]
| |
dat de erkentenis van een ander Leeven eene gereede oplossing aan de hand geeft van de verbaazendste en anders onverklaarbaare verschynzelen; het is, als 't ware, een looper-sleutel, die alle ingewikkeldheid ontsluit, en ons het groot plan der Voorzienigheid in het bestuur der menschlyke zaaken opent. Dit zo zynde, kunnen wy niet langer, zonder geweld te doen aan alle gronden van regtmaatige redenkaveling, onze toestemming in het erkennen van de waarheid en weezenlykheid van zulk een staat te rugge houden. Uit deeze byeenzameling der bewyzen voor een Toekomend Bestaan, de uitslag onzer naspeuringen over dit onderwerp, blykt, dat zy, te zamen genomen, eene groote maate van blykbaarheid opleveren ten steun van die groote waarheid. Deeze blykbaarheid, in de daad, gelyk ik te vooren aanmerkte, is door eenigen als zo dringend voorgesteld en zo beslissend, dat zy het behulp der Openbaaring, in dit stuk, geheel onnoodig keurden. - Doch dit is zo verre van het geval te weezen, dat die eigenste klaarheid, met welke wy nu in staat zyn de weezenlykheid van eene Toekomende Vergelding uit de beginzelen der Rede af te leiden, ons zelfs het voldingendst bewys zal opleveren van de volstrekte noodzaaklykheid die 'er was voor eenig hooger licht, om het menschdom te onderwyzen en te bestuuren in dit en in andere Leerstellingen van het alleruiterst aanbelang voor deszelfs tegenwoordig en toekomend Geluk.
(Het Vervolg en Slot hier na.) |
|