Zy heeft de wagenen van Pharao met zyn geheele heir in de zee geworpen.’ Men doet in Italie, by gelegenheid van drukkende of dreigende rampen, statelyke ommegangen, verzeld van gezangen ter eere van Maria, die men ook wel gewoon is op openbaare plaatzen aan te plakken. Een geloofwaardig ooggetuige heeft daar, onder anderen, deze godslasterlyke verheffing van de Moeder onzes Heeren geleezen. ‘Niemand kan zalig worden, dan door u, ô allerheiligste Maagd. Niemand kan van kwaad bevryd worden, dan door u. Daar is niemand, dan gy, wiens genade zich onzer kan erbarmen!’ In een Gebedenboek, nog maar onlangs (1792) uitgekomen, komen de volgende periodes voor: ‘ô Onuitsprekelyke volheid, wat al heerlyke gunsten behelst gy niet? De volheid der Godheid zelve woonde lichaamlyk in u, en aan deze volheid zyt gy mede deelachtig geworden. Gods eeniggebooren Zoon is thans met u, en gy met hem, in die verheven heerlykheid, daar gy in alle eeuwigheid heerscht, by Jesus Christus uwen Zoon, die alleen boven u is.’
Men kan hier vervolgends dergelyke staaltjens van verregaande bygeloovigheid, met opzicht tot de vereering en aanbidding van Maria - beelden, die 'er in menigte zyn, en aan welken men de zonderlingste mirakuleuse uitwerkselen toeschryft, bygebragt vinden; ook dezulken, die nog hedendaagsch stand grypen. Men toont dezulken, die veele dingen gezegd, traanenvloeden gestort, en gebloed hebben. Men bidt ze, met de grootste devotie, aan, ontvangt een aflaat van 40 dagen voor een salve by zoodanig beeld, en veroorlooft zich allerlei schandelykheden, als men zich slechts van dien plicht heeft gekweeten.
Hierby komen ook nog eenige bewyzen van bygeloovigen eerdienst, omtrent de beeltenissen van den Zaligmaker zelven, en wel voornaamelyk van het Kruis, en ten slotte des Schryvers oordeel over de waare redenen, dat zulke bespottelyke en ergetlyke bygeloovigheden nog steeds in Roomsche Landen, ook dezulken, die onmiddelyk onder het oppergezag van Rome staan, geduld en staande gehouden worden, die hy deels in de Staatkunde van het Roomsche Hof, deels in het voortduurend gezag, en den nog verbaazenden invloed, der Monniken, meent te moeten vinden.
Het moeit ons, dat eenige sterke uitspraaken van den Pastoor schouten, die wy vooronderstellen, dat, met alle opgeklaarde en eerlyke Roomschgezinden, dergelyke dwaasheden ten sterksten verfoeit, den Schryver van dit Stukjen aanleiding hebben gegeeven, om zulke onaartige daadzaaken, die met de grondleer der Roomsche Kerk, en met den overgang van f. voorhout tot dezelve, in geen noodzaakelyk verband staan, meer en meer aan 't licht te brengen.