Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1798
(1798)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 652]
| |
Verantwoording van Frans Voorhout, wegens zynen Overgang, uit de Gemeenschap der Gereformeerden, tot die van de Roomsch-Katholyke Kerk, met eene Voorrede, voornaamelyk ingericht ter beantwoording van het Drietal Brieven, over gemelden Overgang, tusschen Vrienden te Utrecht en te Alkmaar, door Petrus Schouten, Roomsch Priester en Pastoor te Alkmaar. 1, 2 en 3de Stukje. Te Amsterdam, by P. van Buuren, en te Alkmaar, by A. Hoogland Bierlaagh, I798. In gr. 8vo.
| |
[pagina 653]
| |
plicht, om, ter verdediging der Leere, die hy nu voor de alleen waare houdt, de pen op te vatten, en het waare schoon derzelve op nieuw in een helder daglicht te stellen, het geen, door de vooroordeelen der tyden en omstandigheden, zoo lang verdonkerd geweest is, waartoe hy meent dat het nu de regte tyd is. Een en andermaal met den Pastoor schouten in gezelschap geraakt zynde, en denzelven by gelegenheid van een gesprek tusschen twee Protestanten, over het leerstuk der Transsubstantiatie, daarvoor bewyzen hebbende hooren aanvoeren, zoo als hy nog nimmer had aangetroffen, kwam hy tot het besluit, om van dezen Man, die hem door zyne redeneeringen reeds sterk had ingenomen, een nader onderricht, aangaande de Leer der Roomsch-Katholyke Kerk, te begeeren, die hy van nu af begon te gelooven, dat niet zoo ongegrond en verwerpelyk moest weezen, als hy zich dezelve, met eene groote menigte buiten dezelve, dus verre had voorgesteld, terwyl 'er toch ook kundige en godvruchtige menschen gevonden wierden, die dezelve omhelsden. De Eerw. schouten was gereed, om dezen twyfelaar ten dienste te staan, en liet niets onbeproefd, om de goede gedachten, ten voordeele van zyn Kerkgenootschap opgevat, te versterken. Voorhout ontving aanstonds boeken om te leezen, met de vryheid, om alle zyne bedenkingen schriftelyk op te geeven, waarop schouten zou antwoorden. Hieruit is die Briefwisseling ontstaan, die ons hier in druk medegedeeld wordt. Deze Brieven zyn voor geen uittrekzel vatbaar; zy verdienen van allen, die in de voornaamste geschillen tusschen de Protestanten en Roomsch-Katholyken eenig belang stellen, en nog iets meer begeeren te weeten, van de wyze, waarop voorhout tot den zonderlingen stap, die zoo veel van hem doet spreeken, gekomen is, geleezen te worden. Men ziet daaruit, dat voorhout waarlyk onderzoek heeft in 't werk gesteld, en niet dan langsamerhand overtuigd geworden is. Hy oppert dikwyls allergewigtigste bedenkingen, wederlegt niet zelden de tegenbedenkingen van schouten op duchtige gronden, en blyft zich vooral tegen deze vastelling der Roomsche Kerk lang verzetten, dat de Goddelyke Openbaaring niet volkomen in de H. Schriftuur, maar voor een gedeelte by monde overgeleeverd is. En evenwel laat hy zich dan wederom geduurig, door in ons oog zwakke redeneeringen, overhaalen, om het gezond verstand ten eenemaal te doen zwygen, en plaats te geeven aan een blind geloof, alleen gegrond op menschelyk gezag, ook wel omtrent zaaken, die de grootste tegenstrydigheden in zich bevatten. Dan noemt hy weinig of niets beduidende antwoorden, op gegronde redeneeringen, zeer belangryk, en geeft zich eindelyk geheel gewonnen. De overgang, van twyfeling en sterken tegenstand tot toestem- | |
[pagina 654]
| |
ming en volkomen overtuiging, is somtyds vreemd en zonderling; en dat te meer, omdat voorhout ook nog ter gelyker tyd over de voornaamste geschilpunten met Protestantsche Leeraaren geraadpleegd, en daaromtrent zelfs, met dezen en genen van zyne Protestantsche vrienden, eene vertrouwde briefwisseling gehouden heeft, waaruit hy, volgends 't geen daarvan in deze Verantwoording is medegedeeld, ten minsten nu en dan, (want men kan niet zeggen, dat hy by allen altyd even goed te regt geraakt is,) vry wat stof tot nadenken, over den onvoldoenden redeneertrant van schouten, had kunnen krygen. Het kan moogelyk eenige opheldering geeven, dat dit alles, met voorkennis en volkomen toestemming van schouten, geschiedde, die de brieven van voorhout, en daarop ontvangene antwoorden, zoo als deze hier zelf verhaalt, ook wel zag, en voorhout behulpzaam was, in de wyze, waarop hy zyne twyfelingen, over voornaame grondregels der Protestanten, in 't midden bragt, en steeds volhield. Het is uit het geheele beloop dezer Verantwoording middagklaar, dat het inneemend voorstel van den Roomschen Priester, en het gunstig gevoelen van 's Mans bekwaamheid, op de wending en bepaaling der gedachten van voorhout zeer veel invloed gehad, en aan deze gantsche zaak zoodanige richting gegeeven heeft, als wy in dit geschryf te zien krygen. Terwyl hy nog bezig was met Protestantsche Leeraars te raadpleegen, ging hy, niet nu en dan, gelyk lang te voren reeds zyne gewoonte was, maar byna alleen, in de Roomsche Kerk, en vereenigde zich daar zelfs met de algemeene kniebuigingen, als de hostie aan de Gemeente ter eerbewyzing werd aangeboden, en, toen hy, in een brief aan schouten, zich hierover min of meer bezwaard vond, kreeg hy ten antwoord, dat byaldien een Protestantsch Leeraar, om zoodanig gedrag, zich met hem in geen vertrouwde briefwisseling wilde inlaaten, om zyne bezwaaren te beantwoorden, deze daardoor een beklaaglyk teeken van zynen toestand als Leeraar zou geeven. Het zy verre van ons, de eerlykheid en het welmeenend oogmerk van voorhout, in het vraagen van onderricht by Protestantsche Leeraars, te willen verdenken; maar welligt heeft hem het groot vertrouwen op de buitengemeene kunde en doorzichtigheid van den Eerw. schouten, eer hy het merkte, en eer 'er nog waare overtuiging by hem plaats had, voor de Leer der Roomsch-Katholyke Kerk te zeer ingenomen, om van deze onderhandeling nu nog 't regte voordeel te kunnen trekken. Wy willen even weinig het Christelyk doel van schouten, in de te regt brenging, zoo hy meende, van dit dwaalend schaap, in twyfel trekken. Maar hoe ligt loopen wy menschen gevaar, om, ter bereiking van 't geen wy met geestdrift wenschen, in de keuze der middelen, meer te zien op de sterkte van ons verlangen, dan op de juistheid van 't geen wy daartoe in 't | |
[pagina 655]
| |
werk stellen. Het is in de daad allermoeielykst, in zoodanig geval, waarin schouten verkeerd heeft, geheel onpartydig te blyven. Nu nog iets van de Voorrede en Narede van schouten. De Voorrede is voornaamelyk ingericht, ter beantwoording van het drietal Brieven, over gemelden overgang, tusschen Vrienden te Utrecht en te Alkmaar. Toen wy van daze Briefwisseling verslag deeden, kwam het ons reeds vermoedelyk voor, dat deze en gene bedenkingen der Briefschryvers niet onbeantwoord zouden blyven. De Pastoor schouten treedt daarin, voor de zaak van zynen nieuwbekeerden vriend, met blykbaare gevoeligheid over de oordeelvellingen der Briefschryvers, nader in de bres, en wil ons doen gelooven, dat voorhout 30 jaaren lang alles behoorlyk onderzocht heeft, eer hy tot vaste overtuiging gekomen is. En daarvan bedient hy zich tevens, ter zyner verontschuldiging, over de wyze, waarop hy het zyne toegebracht heeft, om eene zoo aanmerkelyke verandering van gevoelens ruchtbaar te maaken. Hy heeft niets misdaan, door de Gereformeerde Geestelykheid in een ongunstig licht te plaatzen, omdat dit juist en liefderyk door hem gedaan is. Aanvallen op den Heidelbergschen Catechismus stonden hem vry, omdat darin, zoo hy meent, nog steeds de Roomsche Kerk openlyk gelasterd wordt. Hy tracht alle zyne gezegden daaromtrent goed te maaken, en voegt 'er nieuwe berispingen van deze en gene gezegden in den Catechismus by: waarop vry wat zou aan te merken vallen. Desniettemin draagen alle 's Mans antwoorden, op de ingebragte bedenkingen der Briefschryvers, overvloedige bewyzen van meer dan middelmaatige kennis en fyn vernuft, waarvan hy zich meermaalen meesterlyk weet te bedienen, om zyne tegenparty in de engte te brengen. Nergens is de Pastoor schouten, in ons oog, zwakker, dan in het bybrengen van bewyzen uit de H. Schrift, ter verdeediging van leerbegrippen, die, hoe kunstig ook voorgedraagen, niet ligt de toets van het gezond verstand zullen doorstaan, en even weinig voorwerpen van redelyk geloof kunnen worden. En met deze weinige vrymoedige aanmerkingen, die wy hoopen, dat de Eerwaardige Man en zyn Vriend voorhout beiden ons zullen ten goede houden, moeten wy nu van de aankondiging en beoordeeling van deze vier interessante Stukjens afstappen. |
|