Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1798
(1798)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijTweede en laatste Drietal gemeenzaame Brieven, tusschen Vrienden te Alkmaar en te Utrecht, over Frans Voorhout's Overgang tot de Roomsche Kerk. Vooral geschikt tot wederlegging der Voorreden, door Petrus Schouten, Roomsch Priester en Pastoor te Alkmaar, voor het eerste Stukje van deszelfs Verantwoording geplaatst. Met een Voorbericht van den Uitgeever, en eene Narede. Alles belangryk voor Protestanten en Roomschgezinden te Alkmaar, en alom in de gewezene Vereenigde Nederlanden. Te Alkmaar, by J.A. van Harencarspel, 1798. In gr. 8vo. 40 bl., behalven het Voorbericht van 8 bl.By de Aankondiging van het eerste drietal BrievenGa naar voetnoot(*), waarop deze ten vervolge strekken, twyfelden wy, of de Uitgeever wel waarlyk onderscheiden zy van de Briefschryvers, of wel van den genen, die zich achter het scherm dezer schynbaare Briefwisseling verkozen heeft te verbergen. Dit tweede laat ons, met allen schyn van verschil, nog even onzeker. Het zy hiermede zoo het wil, men ontvangt hier weder een drietal Brieven, voornaamelyk ingericht tot verdediging van de voorgaande, tegen de aanmerkingen van den Roomschen Priester en Pastoor p. schouten, in de breedvoerige Voorrede voor de Verantwoording van f. voorhout geplaatst, waarvan wy hier boven verslag gedaan hebben. | |
[pagina 651]
| |
In den eersten Brief van een Vriend te Alkmaar aan zyn Vriend te Utrecht, die zich ook hier, als een Dissenter buiten het Gereformeerd Kerkgenootschap, voordoet, wordt eerst ontkend, dat des Schryvers oogmerk geweest is om den overgang van voorhout af te keuren, en 's Mans karacter in een ongunstig licht te plaatzen, hebbende hetzelve alleen gestrekt, om eenig nader bericht mede te deelen omtrent den persoon van frans voorhout, deszelfs karacter, en alles, wat zynen overgang tot de Roomsche Kerk zou kunnen verklaaren; daarna iets gezegd, tot verschooning van het niet bekend maaken der naamen van de Briefschryvers; vervolgends aan Pastoor schouten verweten, dat hy, in zyn antwoord, vry wat uit de voorgaande Brieven overgenoomen, en, gelyk de Alkmaarsche Vriend zich uitdrukt, overal, als by wederomkaatzing, zyn voordracht met het zout bestrooid heeft, dat in die Brieven ligt. Dit ziet op een gezegde in de Nieuwe Vaderl. Bibliotheek, dat deze Brieven niet zonder zout geschreeven zyn, waarmede onze Briefschryver zoo zeer is ingenomen, dat hy de moeite neemt, om de geheele Recensie der voorgaande Brieven, gelyk ook van den overgang van f. voorhout zelven, in de Vaderl. Bibl., uit te schryven. In den tweeden Brief, volgends de onderteekening, agt dagen laater door denzelfden Schryver afgevaardigd, maakt hy voornaamelyk zyn werk, om zich van de beschuldiging, hem door schouten te laste gelegd, te zuiveren, als of hy, in de beschryving en beoordeeling van het karacter van voorhout, zich zelven had tegengesproken. De Utrechtsche Vriend tracht, in den derden Brief, dien hy als antwoord op den voorgaanden wil aangemerkt hebben, aan te toonen, dat schouten eenige gezegden des Briefschryvers, waarop hy inzonderheid valt, niet alleen door overhaasting, maar door ontydige beweeging zyner bedorven hartstochten, geheel verkeerd voorgedraagen, en zich, ook in andere opzichten, allerongelukkigst verdedigd heeft. Als b.v. in 't geen hy, om zyne koene aanvallen op de 80ste Vraag van den Heidelberschen Catechismus staande te houden, heeft te berde gebragt, waaromtrent de nadere aanmerkingen van den Briefschryver wel verdienen geleezen en overwoogen te worden. Over 't geheel zyn ons deze Brieven meer doordagt, en nog al belangryker voorgekomen, dan de eerste. Of evenwel, 't geen in 't Voorbericht, tot vergoelyking van den scherpen toon, die 'er doorgaans in heerscht, gezegd is, wel steek houde, willen wy niet beslissen. Van listige kunstgrepen, om zyne gezegden en de zaak van zynen bekeereling goed te maaken, is schouten moogelyk niet geheel vry te pleiten; maar het is wat sterk, zonder den minsten schroom te verwachten, dat onpartydigen hem over de inbeelding zyns harte, en de blindheid zyns verstands, zullen beklaagen. |
|