| |
Oden van Klopstock en Wieland, in 't Nederduitsch door P.L. van de Kasteele. Te Haarlem, by A. Loosjes Pz., 1798. In gr. 8vo. 115 bl., behalven de Voorreden.
De naam van klopstock is reeds lang met zekeren eerbied genoemd. Niet alleen by zyne Landgenoten, maar ook by vreemde Volken, wordt hy voor een alleruitmuntendst Genie in het vak der verheven Dichtkunde gehouden, en 'er is geen twyfel aan, of zyne erkende verdiensten zullen hem wel altyd ene billyke aanspraak op de gunstigste onderscheiding doen behouden. Het kan dus den Liefhebber der Poëzy niet onverschillig zyn, het een en ander van dezen, geheel oorspronglyken, Man ook in zyne moedertale te ontvangen. Met genoegen zagen wy daarom onlangs, byna ter gelyker tyd, twee Vertalingen aangekondigd van den Messias, dat alomberoemde Heldendicht van klopstock, waarvan wy ook eerlang onze Lezers hopen te berichten. Met gretigheid ontvingen wy nu kortlings de Vertaling de- | |
| |
zer Oden, vervaardigd door enen Nederlandschen Dichter, wiens kunde en eigen' smaak hem, ligt meer dan enig ander, voor deze onderneming geschikt maakten. De kunstminnende van de kasteele had dit werk eniglyk tot zyn byzonder nut ondernomen. Hy verlangde, zo veel mogelyk, de mening en kracht van des Dichters voorstellingen, in deze Oden vervat, te doorgronden, en daartoe oordeelde hy het geschiktst middel te zyn, dat hy dezelve in zyne moedertale overbragt. Intusschen zich gedrongen vindende over deze en gene duistere plaatsen met zulken raad te plegen, die, als met de Duitsche Dichtkunde byzonder gemeenzaam, of oorspronglyke Duitschers zynde, hem de meeste inlichting konden geven, werd zyne Vertaling aan velen bekend, en hy hierdoor tot derzelver uitgave aangezet. ‘Evenwel,’ schryft van de kasteele verder in zyne Voorreden, (en wy vinden dit volgende opmerkelyk genoeg, om het onze Lezers mede te delen) ‘evenwel zoude ik het niet gewaagd hebben, aan deze begeerte te voldoen, indien niet de voorname inhoud van het meerderdeel dezer Oden my daartoe
bewoogen hadde. Immers de erkentenis van den Oneindigen God, zo als Hy zich in zyne Scheppingswerken, en in zynen Godlyken Zoon, onzen eeuwiggezegenden Zaligmaker, aan ons geopenbaard heeft, ontvouwt zich op zulk eene treffende wys by dezen Dichter in Bewondering, Aanbidding, Lof, Dankzegging, Vertrouwen en Verlustiging, dat deze Oden een nieuw voorbeeld opleeveren van de voortreflykheid der heilryke Leere des Christendoms, en van hare geschiktheid om ons het ware nut en genoegen van het tegenwoordige leven zo te doen smaken, dat wy in hetzelve tot een eeuwig zalig leven voorbereid worden. Het moet elken liefhebber van Jesus Christus aangenaam zyn, het grootste vernuft dezer eeuwe voor den Gekruisten te zien nederknielen, den Verlosser, als zynen Heer, en zynen God, te zien eerbiedigen; en, te midden zyner blydschap over de Godlyke Overaltegenwoordigheid, te hooren betuigen, dat, zonder Jesus offer, hem Gods tegenwoordigheid zoude zyn 't vuur eener wraak, die verteert. 't Moet elken voorstander van het Christendom tot genoegen verstrekken, dat ook deze Gedichten, welken zo veel geruchts in Europa gemaakt hebben, aan geheel de weereld getui- | |
| |
gen, dat, hoe versmadelyk men van de Christenen denke, zy nochtans eene leere gelooven, welke in staat is, om hun alle smert en smaad te doen verdragen, en zich ten nutte maken; ja zelfs, om hun den dood, niet als een einde van ramp of smert, maar als een geleider ter voltooijing hunner zaligheid, te doen verwelkomen.’
In het algemeen onderschryven wy gaarn, en met eigen' overtuiging, de verklaring van den verdienstelyken Vertaler, dat de inhoud dezer Oden, naar derzelver waarde geschat, niet anders dan allerbelangrykst beschouwd kan worden. Nogthans twyfelen wy zeer, of het nut, dat hy uit dien hoofde met deze uitgave beoogde, en van dezelve zo hartlyk toont te verlangen, wel enigzins algemeen door hem bereikt zal worden. Niet alleen schynen ons zekere bepaalde denkbeelden, die hier en daar voorkomen, dit in den weg te staan; maar vooral doet de hoge toon, waarop deze Oden, althans voor het meerderdeel, gestemd zyn, en welke dezelve toch voor de meesten duister, zo niet een goed deel onverstaanbaar, laat, dit minder verwachten. De Vertaler zag zelf zich gedrongen te betuigen, dat des Dichters geestvervoering hem somtyds zo hoog verheft, dat men zyne vlugt niet naöogen kan, maar hem, als onverstaanbaar, moedeloos moet nederleggen. Het is wel waar, wanneer men zich hierdoor niet laat afschrikken, maar liever zyne aandacht te sterker inspant, om, door ene herhaalde lezing, met den byzonderen trant van dezen Dichter gemeenzamer te worden, dat dan het edele en grote, dat onder ons bereik valt, ons te dieper treffen, en enen sterkeren indruk zal maken. Wy zelven hebben dit van sommige gedeelten dezer Oden mogen ondervinden. Niettemin hebben wy dikwyls onzen geest geweldig vermoeid, wanneer wy, by deze en gene plaatsen stilstaande, in weerwil van herhaalde inspanning, evenwel in den geest van verrukking, welke deze Dichtstukken bezielen, niet genoeg doordringen, en alzo het verhevene derzelve, waarvan ons slechts een duister bezef bybleef, niet volkomen ontdekken, niet naar onzen wensch mede gevoelen konden. Uit het een en ander is het ons ook duidelyk gebleken, dat men, om in deze Oden en dergelyke Dichtstukken van den Groten klopstock een algemeen en duurzaam behagen te vinden, niet alleen zekeren al- | |
| |
gemenen smaak voor kunst en schoonheid
diene te bezitten, maar vooral ook geheel harmonisch met dezen Dichter moet denken en gevoelen. Wie dit maar weinig doet, zal zeer ligt gevaar lopen hem verkeerdlyk te beoordelen. Want dat de moeilykheid, om 's Dichters ware mening soms te vatten, niet aan enig onvermogen van klopstock, om zich duidelyker uit te drukken, maar aan den aart van zyn onderwerp, aan de byzondere gestemdheid zyner ziele voor zekere soort van verhevenheid, welke byna gene uitdrukking gedoogt, meer moet worden toegeschreven, daarvan hebben ons, ook sommige Stukken uit deze Verzameling, waarin dat bedwelmende minder of geheel niet gevonden wordt, genoegzaam overtuigd. Ten blyke hiervan kan allerbyzonderst strekken die Ode, welke wy, als ook ene der voor ons behaaglykste, onze Lezers tot ene proeve geven. Het opschrift is:
De genezing.
Gy, ook een dochter der schepping, Genezing!
Schoon niet gebaard voor de onsterffelykheid!
Gy zyt gezonden tot my van den hemel
Door den Heere van leven en dood.
Had ik uw lieflyken tred niet vernomen,
Had ik uw fluistrende stem niet gehoord;
Op myn koud, in het stof liggend, voorhoofd
Stond reeds de Dood met zyn yzeren voet.
'k Waar na die kreitsen reeds henen gewandeld,
Daar om de zonnen de weerelden gaan;
Daar de ver-snellende staartster zich d'oogen,
Hoe door de kunst ook verdubbeld, onttrekt.
'k Had met den eersten groet der verrukking
't Volk van die zonnen, en aarden begroet,
En reeds begroet de ontelbre bevolking
Van die comeeten, hoe hoog ook gesneld.
'k Had daar vragen gevraagd, als een jongling,
En, naar myn vragen beäntwoord, daar meer,
Dan hier menige reeksen van eeuwen
Ons ontraadslen, in uuren geleerd.
| |
| |
Maar 'k had dan ook hier niet voleindigd,
't Geen ik in 's levens bloeityd begon,
Daar, met een lieflyke stem, my myn roeping
Hier in dit lagere kweekschool toe riep.
Gy, ook een dochter der Schepping, Genezing,
Schoon niet gebaard voor de onsterffelykheid!
Gy zyt gezonden, tot my van den hemel,
Door den Heere van leven en dood.
Of de verandering der Dichtmaat iets tot de meerdere verstaanbaarheid van deze Ode heeft bygebragt, kunnen wy niet rechtstreeks beslissen. Dezelve is de enige, waarin de Vertaler van de Dichtmaat van het oorspronglyke is afgeweken. De Oden van klopstock, die overigens in deze Verzameling voorkomen, zyn verdeeld onder de volgende opschriften: Aan den Verlosser. Voor eenen goeden Koning. Aan den Overaltegenwoordigen. Het Aanschouwen van God. Het Lentefeest. De Ontfermer. De Zaligheid van Allen. De Weerelden. De Gesternten. Den Oneindigen. De Dood. De Hoogste Gelukzaligheid. Het Voorhof en de Tempel. Het Groote Halleluja. De Jongeling. De vroege Grafsteden. De Zomernacht. De Toekomst. De Chooren. Op het einde van deze Verzameling vindt men nog, slechts twee Dichtstukken van wieland, waarvan het eerste de Geboorte, het andere de Opstanding, des Verlossers vermeldt. Wie den naam van dezen Dichter maar hoort noemen, twyfelt 'er reeds by voorraad niet aan, of 'er zullen Dichterlyk genie en Dichterlyk vuur in die twee Oden gevonden worden. Maar 'er worden ook bepaalde denkbeelden krachtig in uitgedrukt, welke het onze zaak niet is hier ter toets te brengen, maar welke wy evenwel liefst aan dezen Dichter overlaten. - In de lezenswaardige Voorreden des Vertalers vindt men ook nog, ter gemoetkoming van den Lezer om de ware mening des Dichters te vatten, enige aanmerkingen, betreffende de Woordenschikking, Spraakwendingen, Zinsneden en Zintekenen, die in de Oden van klopstock voorkomen. Een ieder, die de lezing derzelve onderneemt, zal wél doen, vooraf ook vooral deze aanmerkingen in te zien, en zich dezelve eigen te maken.
|
|