Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1798
(1798)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 632]
| |
Biographisch Woordenboek der Nederlanden; bevattende de Levensbeschryvingen van voorname Staatsmannen, Krygshelden, Geleerden in allerleye vakken van Wetenschappen, Digters, Schilders en andere Konstenaren; en verder, zodanige Personen, die, door de ene of andere daad, zig beroemd of aan den Vaderlande verdienstlyk hebben gemaakt; veelal verzeld van hunne Karakterschetzen, zeldzame Anekdoten, die men elders vergeefs zal nasporen, onpartydige beoirdeling hunner daden, optelling hunner Schriften, en aanwyzing der Schryvers, welke van hun gehandeld hebben. - Opgemaakt uit Handschriften, een groot aantal van de beste Schryvers in verscheidene Talen, over die onderwerpen handelende, en medegedeelde Berigten, van de oudste tyden af tot heden toe; door J.A. de Chalmot. Met Pourtraiten. Eerste Deel. Te Amsterdam, by J. Allart, 1798. In gr. 8vo, 424 bl.Zo breedspraakig een Tytel doet ons een breedvoerig Werk te gemoete zien van eene hand, die gewoon is omslagtige Werken te vervaardigen; die, onder andere, des tot getuigen kan inroepen zynen loflyken arbeid, aan het verbeteren en vervolgen van chomel's Algemeen Huishoudelyk Woordenboek besteed, te zamen XVI Boekdeelen in gr. 4to uitmaakende; als mede, LIX Deelen in gr. 8vo, eene Verzameling behelzende van Plakaten, Resolutien en andere authentyke Stukken, betrekking hebbende tot de Vaderlandsche Geschiedenis van den Jaare 1787 tot 1795; die ook andere, doch min groote, Werken, in het Voorberigt opgeteld, zynen Landgenooten leverde. 't Zal niet kwalyk voegen, en strooken met den aart onzes Werks en gewoone handelwyze ten aanziene van eenigzins uitvoerige Werken, van dit Eerste Deel spreekende, onze Leezers eenigzins gemeen te maaken met 's Schryvers plan en wyze van uitvoering. De wydstrekkenheid van zyn Plan hebben wy, den Tytel afschryvende, reeds onzen Leezeren onder 't ooge gebragt. Om hetzelve te volvoeren, erkent hy dankbaar de hulpvaardigheid, door veelen hem beweezen, om bouwstoffe tot dit Werk te leveren. Voorts geeft de Opsteller een vry omstandig berigt van de Schryvers en de Werken door hem geraadpleegd. ‘Behalven de opgenoemde,’ dus schryft de Heer de | |
[pagina 633]
| |
chalmot zelve, ‘heb ik ook van een groot aantal andere Boeken tot het samenstellen van dit Werk gebruik gemaakt; die, wilde ik 'er alle de tytels van afschryven, dit Voorbericht gedeeltlyk in een Catalogus stond te herscheppen: ook zou het behalven dat nutteloos werk zyn, doordien ik, in navolging van den Hoogleeraar c. saxe, (dien hy voorheen beschreeven had als zyn grooten Leidsman,) zorgvuldig in acht genomen hebbe, om, aan het slot van ieder Artykel, de Schryvers niet alleen te melden die ik geraadpleegd hebbe, maar 'er zelfs nog andere by te voegen, tot gebruik van weetgierigen, die uitgebreider onderrigt verlangen. - Artykels, waar by men geene Schryvers vermeld vindt, zyn uit Handschriften of Aantekeningen onder my berustende, en op welkers egtheid ik volkomen kan betrouwen, of wel uit medegedeelde berigten van Geleerden en andere Persoonen, die prys stellen in het bevorderen van nuttige onderneemingen, vervaardigd. Niet alleen zal men, in dit Eerste Deel, reeds veele Leevensschetzen aantreffen, die nimmer in het Nederduitsch zyn gemeen gemaakt, maar zelfs een aantal van zodanigen, waar van geen aaneengeschakeld verhaal by eenig ander Schryver in eene vreemde taal is te vinden. Uit dit gezegde moet men egter niet afleiden, dat ik de zotte verwaandheid koestere, my te verbeelden, dat ik iets volledigs zoude hebben voortgebragt, of dat dit Werk in alle opzigten aan geene verbeteringen, ja zelfs aanzienlyke verbeteringen, zoude onderhevig zyn; ik kenne de nietwaardigheid van myne eigene kragten te wel, en daar by de geringheid myner kundigheden, om hier zelfs een oogenblik aan te twyfelen; alleen is myn oogmerk maar, om hier door aan te duiden, dat ik, zonder my aan grootspraak schuldig te maaken, kan zeggen: ‘dat ik in dit vak van Nederduitsche Letterkunde een merkelyken stap verder ben gevorderd, dan iemand myner voorgangers; en dat myn voorbeeld bekwaamer Mannen tot eene dryfveer kan verstrekken, om iets beter en dat meer volledig is, ten aanzien van deezen tak der Geschiedenis, aan hunne Landgenooten mede te deelen.’ By het doorleezen deezes Werks hebben wy meermaalen ons verwonderd, Kerkleeraaren vermeld te vinden, van welken niets anders dan hun Geboorte, Standplaats en Dood, te melden was, en wier Leevensberigt soms voorkomt in den zo ongepast zwellenden Styl, ten eenigen ty- | |
[pagina 634]
| |
de in de Boekzaal gevoerd, om het nietsbeduidend leevensverhaal eenige lengte te geeven. Wy hebben gelachen over het mengzel van styl in dit Werk, uit die overneeming van de zogenaamde Taale Canaans gebooren. Wy hielden het voor iets ontcierends. Wel zou de chalmot gedaan hebben met ze 'er uit te ligten; zy ontcieren zynen arbeid. Met genoegen zien wy, dat hy te rug gekomen is, om voorts zo veelvuldig gebruik te maaken van Leevensberigten, omtrent welke hy verklaart, ‘dat de meeste, behalven dat zy weinig om 't lyf hebben, veeltyds met uitbundige en laffe loftuitingen zyn opgesmukt, en niet zelden eene aaneenschakeling van nietige byzonderheden bevatten.’ Zy ontluisteren dit Eerste Deel. Dan zy zullen in de volgende geene plaats vinden. Immers schryft de chalmot; ‘hoe weinig gebruik ik 'er ook van in dit Deel heb gemaakt, die Leevensberigten zullen in de volgende nog spaarzaamer gebezigd worden; en ik zal in 't vervolg geheel van geen Predikanten, nog Leeraars van andere Gezindheden, gewag maaken, dan die door het uitgeeven van hunne Lettervrugten, of door andere merkwaardige byzonderheden, aanspraak hebben, dat hunne Naamen voor de vergetelheid bewaard blyven.’ Deeze maatregel zal het Werk dienst doen. En zou eene grootere spaarzaamheid en kiescher keuze, ook in andere gevallen, niet weinig toebrengen om het Werk beknopter en belangryker te maaken. Wegens den aart zyns arbeids vermeldt hy: ‘In veele myner opstellen zal men bevinden, dat ik doorgaans getragt hebbe na te volgen de handelwyze, die plutarchus in agt nam, en door zynen Leevensbeschryver ons wordt verhaald, hier in te hebben bestaan: ‘Hy verheft, zo veel hy kan, de uitmuntende daaden der groote Mannen; en belangende hunne gebreken, gewaagt hy daar van niet, dan voor zo verre dit noodig is, om de gelykenis van hun afbeeldzel te bewaaren; en hy geeft zich geene moeite om daar van in zyn Geschiedverhaal een naauwkeurig verslag te doen; des loopt hy 'er ligtkens over heen, spaarende, als het ware, de arme menschlyke natuur, uit medelyden met derzelver zwakheid, welke hem niet toeliet een geheel volmaakt origineel voor den dag te brengen, het geen men zou mogen neemen voor een modél van volmaakte schoonheid, deugd en wysheid.’ Veel zouden wy aan te merken hebben op deezen maat- | |
[pagina 635]
| |
regel; als te zeer aanleiding geevende, of rechtdraads strekkende, om ons onechte Characterschetzen te leveren: ja strydt dezelve met de op den Tytel geplaatste byzonderheid deezes Werks, onpartydige beoordeeling der daaden. Wel wenschten wy, dat de Burger de chalmot, hier in, als mede in andere gevallen, de voetstappen drukte van Dr. kippis, die, zynen Britsche Landgenooten eene verbeterde en vermeerderde uitgave schenkende van de Biographia Britannica, verklaart: ‘Het is onze wensch, en het zal onze pooging zyn, deeze Uitgave met daadlyke onpartydigheid te doen. Wy meenen ons te verheffen boven kleinhartige vooroordeelen, met getrouwheid en vrymoedigheid, de Deugden en Ondeugden, de Uitmuntenheden en Gebreken, van Mannen van allerlei Beroep en Party, te vermelden. Een Werk van deezen aart zou zeer veel van deszelfs nuttigheid verliezen, indien het niet werd voortgezet met eene wysgeerige onbevooroordeeldheid, die ons in staat stelt, om volkomen regt te laaten wedervaaren aan de zodanigen van welken wy verschillen, 't zy in Godsdienstige of in Staatkundige begrippen, geenzins insluit dat wy onze eigene gevoelens niet hebben. Wy schroomen niet openlyk te verklaaren onze verknogtheid aan de groote belangen des Menschdoms, en onze vyandschap tegen Waan en Bygeloof, 't zy 't zelve gevonden wordt by den Roomschgezinden of Protestant, Whig of Tory, Aankleever van de Kerk of Dissenter. - Eene Geschiedenis, welke geschreeven wordt zonder eenig agt te slaan op de hoofdvoorregten der menschlyke Natuure, en zonder zedelyke gevoelens, moet een groot deel missen van 't geen onderwys mag heeten, en kragtlooos wordenGa naar voetnoot(*).’ Alles wat men van iemand weet, tot de geringste byzonderheden toe, kleine gebreken, allen Menschen eigen, verdienen zeker geene vermelding in eene Leevensbeschryving; maar daaden, gezegden, die het Character toelichten, mogen 'er niet uitblyven, of de schets is onvolkomen, althans wanneer men spreekt van eene Characterschets op te maaken; en zich niet vernoegt met het eenvoudige en bepaalder plan, wel eens uitgedrukt: Eenige Leevembyzon- | |
[pagina 636]
| |
derheden, enz. 't Zyn welgeschetste Leevenstafereelen, met juiste Characterbeelden, die onze kunde van de Menschelyke Natuur uitbreiden, onze vooroordeelen verbeteren, onze begrippen zuiveren, en tot baaken op 's leevens pad kunnen strekken. Hier mogen de gebreken, die tot iemands Character behooren, niet uitblyven. Zy zyn, als 't ware, de schaduwen in de schildery. Zo hebben wy, om het met een voorbeeld, uit dit Deel ontleend, op te helderen, over het algemeen met genoegen geleezen, 't geen uit byzondere naarigten vermeld wordt van den Eerw. van der aa; een zeer verdienstlyk Man, die zich veelerwegen met roem bekend gemaakt heeft, en onder de werkzaamste Bevorderaaren van Kunde in ons Land moet geteld worden; een Christen-Leeraar, wiens nagedagtenisse nog in zegening is by de Haarlemsche Gemeente, die meer dan eene halve Eeuw zynen dienst genoot. De begaafdheden, de vermogens, hem toegeschreeven, zal ieder, die hem kende, hoorde, of zyne Schriften las, toestemmen. Het zou zeker niet billyk gehandeld zyn, alle zwakheden, waar aan hy, als Mensch, onderhevig was, op te haalen. Maar zou het tot de waarheid van zyne Characterschets niet dienen, te vermelden, dat hy, door zyne uitsteekende Predikgaven veelen in zyn gehoor trekkende, en daar onder veele Aanzienlyken, het zwak hadt, om ook dikwyls voor hun alleen te prediken; of althans niet zelden onderwerpen te behandelen, waar aan de Gemeente over 't geheel weinig hadt, zo uit hoofde van derzelver afgetrokken aart, als de wyze van behandeling? Ja, dat de toejuichingen, hem van de zodanigen gegeeven, die hy voor bevoegde Regters, over dusdanige Leerredenen, hieldt, aanleiding gaven tot opwellingen van Hoogmoed: zodanig, dat hy, gelyk ons vermeld is, over een zeer afgetrokken Preek, door een zyner Bewonderaaren, aangesprooken, en gepreezen, op de byvoeging: ‘Ik dagt egter, wat hebben de goede Lieden, daar boven op den Hangzolder, aan dit doorwrogte Stuk!’ zou geantwoord hebben: ‘Wanneer ik u, en Mannen gelyk gy zyt, voldoe, ben ik voldaan!’ Deeze zyne predikwyze boven het bereik van het begrip zyner meeste Toehoorderen, (welke hy egter afwisselde met Leerredenen meer voor het gros geschikt,) gaf aanleiding aan den geestigen Dichter langendyk tot een Puntdicht, welk ik meermaals hoorde, doch niet woordlyk kan mededeelen, 't welk hier | |
[pagina 637]
| |
op nederkwam: dat 's Mans bestaan, de algemeene gesteldheid zyner Toehoorderen in aanmerking genomen zynde, 't zelfde was als dat van eenen, die een knoestig hout met een Scheermes wilde klooven! - Veelen, die anders met zyne Leerredenen veel op hadden, betuigden, geen smaak te vinden in de theatraale voordragt, hem, in zyne jeugd en de kragt zyner jaaren, eigen, doch welke in hoogere jaaren afnam, en in een zeer deftige en vaderlyke voorstelling verwisselde. Ten aanziene van zyne Schriften zou de algemeene aanmerking niet ongepast geweest zyn, dat zy noch in Taal noch in Styl uitsteeken; zo dat hy niet, gelyk democritus, volgens het getuigenis van ciceroGa naar voetnoot(*), ‘door eenen betooverenden Styl, bevalligheden gestrooid heeft over de afgetrokkenste onderwerpen;’ daar ook Taal en Styl blyk draagen van 's Mans veelvuldig leezen der Hoogduitsche Schryveren. Meer zouden wy, op dit stuk, kunnen zeggen; doch deeze wenken agten wy voldoende. |
|