het licht komt, ter Vertaling aanvalt, men, even als deze Vertaalers, wat meerder kieschheid gebruikte omtrent hetgeen men ter Vertaling onderneemt: hoe veele Duitsche Kunstgedrochten zouden in de vergetelheid begraven blyven, en den luister van den goeden smaak minder benevelen! De Keur in deze Dichtbloemen is zo verschillende, en tevens zo evenredig schoon, dat men 'er byna in verdwalen zou: wy kiezen, dierhalven, tot een staaltje, het Stukje, 't welk juist voor ons open ligt, getyteld:
Vertroosting by de graven.
De landman werpt het graan in de omgeploegde voren,
Waar 't voor zyn kieming sterven moet;
De vruchtbaare aarde ontvangt het zegenryke koren,
En de oogst beloont zyn zweet met ryken overvloed.
Wordt ons een gade of vriend, door 't hongrig graf, ontnomen,
Dan kiemt zyn stof voor de eeuwigheid;
Alle aardsche zaligheên ontvluchten toch als droomen:
Ons stof is voor het graf, de ziel voor God bereid!
Wat baat, by hun gemis, ons 't hooploos handenwringen?
En, waaröm schreiën we op hun graf?
Vergangklykheid is 't lot van alle stervelingen;
De ziel ligt in de groeve alleen haar kluisters af.
Gelyk het gras des velds zyn wy, in de aardsche dreeven,
Als bladren, die de herfst verdort:
Aan deeze zy' van 't graf verlaaten wy een leven,
Dat ons, aan de andre zy', vernieuwd geschonken wordt.
Zie, de adelaar, wiens vlucht geen wolkfloers kan beteuglen,
Bezoekt wel de aarde een korte poos,
Maar toeft niet, klapwiekt, schudt het stof van zyne vleuglen,
Stygt weder naar de zon, en leeft 'er eindeloos!