Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1798
(1798)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe Levens van doorlugtige Grieken en Romeinen onderling vergeleeken, door Plutarchus. Uit het oorspronglyk Grieksch geheel op nieuw vertaald, en met veele Aantekeningen opgehelderd. IVde Deel. Met Plaaten. Te Amsterdam, by J. Allart. In gr. 8vo. 476 bl.Plutarchus, van wiens vertaalde Werk wy thans het vierde Deel aankondigen, ondernam, gelyk hy, van zynen schryfarbeid spreekende, verzekert, ‘eerst deeze Leevens te beschryven, ten gevalle van anderen; dat hy in die onderneeming volhardde, en dezelve met yver voortzette, betuigt hy, het Leeven van paulus aemilius aanvangende, doe ik mede ten dienste van my zelven, met oogmerk om als 't ware voor den spiegel der Geschiedenisse te trachten myn gedrag in behoorlyke orde te schikken, en naar het deugden-patroon dier Mannen te tooien. Het is toch, dunkt my, niet anders dan of wy eenen gemeenzaamen ommegang en daaglyksche verkeering met hun houden, wen hy hen, ieder op zyne beurt, door middel van de Geschiedenisse, als gasten by ons noodigende, en met hartlyke vriendschap ontvangende, elk hunner | |
[pagina 592]
| |
naauwkeurig gadeslaan, en uit ieders daaden dezulke uit te kiezen, welke door haare voortreffelykheid en schoonheid meest verdienen gekend te worden. En ô! wat kan den mensch grooter vermaak verschaffen, dan dit? Wat middel is kragtiger om zyn leevensgedrag te verbeteren? - Wy verkiezen door de beoefening der Geschiedenisse, en door ons met het beschryven der Leevens bezig te houden, de ziel steeds met de beeldtenissen der beste en beroemdste Mannen te vervullen, en byaldien wy door den ommegang met anderen, wier verkeering wy niet kunnen ontgaan, iets vuils, wanstalligs en onedels, mogten opgedaan hebben, zulks weg te doen en uit te dryven, door de gedachten in stille bedaardheid naar die schoone voorbeelden te wendenGa naar voetnoot(*).’ Gepast en edel oogmerk, in de daad; met hetzelve bezield, zal ook de Leezer dit schoone Werk tot eene Leermeesteresse des leevens kunnen gebruiken. Wy hebben, by de Aankondiging des Eersten Deels, ons gevoelen in 't algemeen over den Vertaalingsarbeid, aan dit Werk besteed, opengelegdGa naar voetnoot(†), en vervolgens in 't zelve volhardGa naar voetnoot(‡). Niets hebben wy 'er aan toe te voegen. Het tegenwoordig Deel brengt ons in 't gezelschap van timoleon en paulus aemilius; van pelopidas en marcus claudius marcellus; die, naar 's Schryvers plan, ieder met den anderen daar tegen overgestelden Griek en Romein vergeleeken, en in de schaale der beoordeelinge opgewoogen worden. Wy kunnen ons, en zulks zou ook overboodig zyn, niet inlaaten, om het hoofdzaaklyke, in die Leevensbeschryvingen en Vergelykingen voorkomende, op te haalen, noch ook om te vermelden wat 'er al Geleerds en Ophelderends in de Aantekeningen voorkomt. Maar wy mogen dit Boek niet uit de hand leggen, zonder onzen Leezeren door een enkel staal te toonen, welk een schat van Menschkunde, welke Leevenslessen daar op gegrond, dit Werk aanbiedt. | |
[pagina 593]
| |
‘Wanneer,’ schryft plutarchus, ‘deeze Daad (het ombrengen zyns Broeders) overal ruchtbaar geworden was, preezen de weldenkendste Lieden te Corinthus de grootmoedigheid van timoleon, en zynen haat tegen de Boosheid. Men merkte op, dat, daar hy voor een goedaartig Man bekend stond, en steeds alle genegenheid toedroeg aan zynen Naastbestaanden, hy, evenwel, het Vaderland boven Bloedverwandschap, en het eerlyke en billyke boven het nuttige gesteld hadt; hebbende zynen Broeder, toen deeze zich dapper kweet voor het Vaderland, het Lyf geborgen; maar hem, wanneer hy het belaagde, en gereed was om het tot slaaverny te brengen, van kant geholpen. Anderen, integendeel, die het niet harden konden onder eene Volksregeering te leeven, en gewoon waren de Grooten staag naar de oogen te zien, veinsden wel zich over den dood des Dwinglands te verheugen; maar spraken, echter, smaadlyk van timoleon, als die, volgens hun oordeel, zyne handen met het Bloed zyns Broeders bevlekkende, eene gruweldaad bedreeven hadGa naar voetnoot(*), en brachten hem reeds daar door van zyn stuk. Maar toen hy verder vernam, dat ook zyne Moeder zyn bestaan zeer euvel opnam, en tegen hem de bitterste woorden en schrikbaarendste vervloekingen uitgoot, en hy, uit dien hoofde, heengegaan was, om haar te vertroosten; maar zy hem onder haare oogen niet wilde dulden, en de deur van haar huis voor hem geslooten hield, toen werd hy te eenemaal neêrslachtig; hy geraakte zyner sinnen byster; zo zelf, dat hy zich door uithongering van het leven te berooven zocht. Doch zyne Vrienden lieten hem geenzins aan zichzelven over; zy bezwoeren, zy drongen hem, zonder iets onbeproefd te laaten, en verkreegen eindelyk, dat hy besloot te blyven leeven; maar op zichzelven en van alle menschlyke zamenleving als afgescheiden, zonder eenig deel aan het Staatsbewind te neemen. Zelfs kwam hy, in de eerste tyden, nimmer in de Stad; maar sleet zyn kwynend leven een- | |
[pagina 594]
| |
zaam en droefgeestig; in de onbebouwde en afgelegenste velden omdoolende.’ Op dit gedrag maakt plutarchus deeze aanmerking: ‘Dus gaat het, wanneer onze Voorneemens noch uit de Rede, noch door Wysbegeerte, eenen vasten grondslag en sterkte bekomen hebben, tot het uitvoeren onzer Daaden. Wy worden dan geslingerd, en van ons stuk gebracht, door alle voorkomende toejuiching, of afkeuring, en als met geweld te rug gedreeven van ons eigen voorheen genomen besluit. Zeker! de Daad zelve moet niet alleen voortreffelyk en rechtvaardig zyn; maar ook het Oordeel, waar door zy te wege gebracht wordt, standvastig en onwrikbaar, ten einde het geen wy bedryven het gevolg zy van een welgewikt overleg. Op dat wy niet, (even gelyk de Gulzigaarts, die op de voedzaamste spyzen met de verslindendste Greetigheid aanvallende, ten spoedigste verzadigd worden, en daar van walgen) wanneer onze Bedryven nu volbracht zyn, daar over moedeloos worden, het zy dan uit zwakheid, of ook om dat het denkbeeld der voortreffelykheid van de daad, dat zich voorheen zo schitterend voordeedt, thans langzaamerhand verflaauwt. Want ook het loflykst Bedryf wordt schandelyk, byaldien wy toonen daar over berouw te hebben; daar, integendeel, een Besluit, gevest op de grondbeginzelen eener geoefende kennisGa naar voetnoot(*), en aan de Rede getoetst, nimmer wankelt, ofschoon ook de zaak zelve mislukken mogt.’ Naar zynen schryftrant, voert plutarchus spreekende en ophelderende voorbeelden van zyn gegeeven lesse aan. ‘Het was hierom, dat phocion, de Athenienser, zich op zekeren tyd verzet hebbende tegen eene reukelooze [roekelooze] onderneeming, voorgeslagen door leosthenesGa naar voetnoot(†), wanneer deeze van achteren aan zyne Mede- | |
[pagina 595]
| |
burgers toescheen gelyk gehad te hebben, daar men de Atheniensers overal zag offeren, en grooten roem draagen op de Overwinning, verklaarde, ‘dat hy het zich tot eere rekenen zoude, het een gedaan en het ander geraaden te hebben.’ - Treffender nog is het gedrag van aristides, den Locrenser, een der gemeenzaamste Vrienden van platoGa naar voetnoot(*), die, toen dionysius de Oude eene zyner Dogteren van hem ten Huwelyk eischte, ten antwoord gaf, ‘dat hy veel liever wenschen zou de Maagd ontzield? dan de Vrouw van eenen Dwingeland te zien!’ En als nu dionysius niet lang daar naa de Kinderen van aristides hadt laaten ombrengen, en hem daar op schamperlyk vraagde: ‘Of hy nog in 't zelfde gevoelen stondt, omtrent het uithuwelyken zyner Dogteren?’ gaf deeze hem te houden: ‘Dat de Daad, welke 'er gepleegd was, hem wel gevoelig smertte, maar dat hy van zyn zeggen geen berouw hadt!’ - Dan het gedrag van beide deeze Mannen was waarschynlyk toe te schryven aan eene sterkere en meer volmaakte DeugdGa naar voetnoot(†). De aandoening dan, welke timoleon over het voor- | |
[pagina 596]
| |
gevallene trof, het zy dat het Rouwe was over den verstorvenen, of beschaamdheid voor zyne Moeder, maakte hem dermaate neêrslachtig, en benam hem zo zeer den moed, dat hy, geduurende het tydverloop van schier twintig jaaren, geenerleije daad van gewicht, of die tot het Staatsbestuur betrekkinge hadt, ter hand nam. Maar, wanneer hy nu opgeroepen was, en het Volk hem met de grootste blyken van achting aangenomen en tot Opperbevelhebber gestemd hadt, stondt teleclides, die toen te Corinthe in magt en aanzien de voornaamste was, in 't midden der Vergadering op, en vermaande timoleon zich in het beleid der zaaken, als een braaf en moedig Man, te gedraagen. ‘Want,’ zeide hy, ‘indien Gy u dapper in den stryd gedraagt, zullen wy het daar voor houden, dat Gy een Tyran gedood hebt; maar zo Gy lafhartig zyt, zullen wy oordeelen, dat Gy eenen Broeder hebt omgebracht!’ Het kan niet uitblyven, of wy ontmoeten, deeze Leevensbeschryvingen leezende, veele Gevallen en Persoonen, die ons tot andere Vergelykingen brengen, dan plutarchus maakte; vergelykingen tusschen thans leevenden en werkenden op het groot tooneel van Staat- en Krygskunde. En of dit niet genoeg van zelve zich opdeed, worden de Leezers, nu en dan, in eene Aantekening, daar toe opgewekt, niet altoos met eenen gunstigen oogslag op deeze dagen. Men zie, onder andere, bl. 32 en 239. Gemaklyk zou het gevallen hebben, die vergelykingen te vermenigvuldigen; dan ook even gemaklyk, vergelykingen van eenen anderen aart by te brengen, die ook eene verschillende toepassing zouden opleveren. 't Is hier de plaats niet, over dit stuk uit te weiden. |
|