Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1798
(1798)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijKort Begrip der Algemeene Geschiedenis, voor jonge Lieden. Door J.G. Schröck. Uit het Hoogduitsch. Met Plaaten. Tweede Deel. Te Amsterdam, by J. Allart. In gr. 8vo. 507 bl.Zeer spoedig naa de uitgave van het Eerste Deel deezes Werks, hebben wy onze Leezers daar mede, en met het Plan des Schryvers, bekend gemaakt, en van 't zelve met welverdienden lof gesprookenGa naar voetnoot(*). De onverwylde voortzetting brengt te wege, dat wy met onze berigtgeevingen der volgende Deelen eenigzins ten agteren geraakt zyn. Wy zullen dit tragten in te haalen: en vatten ten dien einde het Tweede Deel op. Onkundig mogen wy onze Leezers niet laaten van het eenigzins veranderd en uitvoeriger geworden Plan des Hoogduitschen Schryvers, waar door het, in stede van drie Deelen, vier zal beloopen. De orde der onderscheidene Volken heeft ook eene kleine verandering ondergaan. | |
[pagina 585]
| |
‘Dikwyls, zegt onze Geschiedschryver, bemerkt men veel beter onder het bearbeiden van een Werk, waar men deszelfs verschillende deelen gevoeglykst moet plaatsen, zullen zy de bedoelde uitwerking te wege brengen, dan wanneer men vóóraf de grondtrekken in het groote ontwerpt, zonder zich de onderlinge verbintenis der afzonderlyke Deelen op eene leevendige wyze voor den geest te stellen. - Toen ik dus met de Nieuwe Geschiedenis daadlyk zou beginnen, zag ik eerst recht de groote nuttigheid, om de Geschiedenis der Volken, welke tot dezelve behooren, door een kort begrip der Geschiedenis van den Christlyken Godsdienst te laaten vóórafgaan. Deeze kan, uit hoofde van het onafscheidbaar verband van dien Godsdienst met de nieuwe Wereldgeschiedenis, als eene algemeene Inleiding tot dezelve beschouwd worden. De menigvuldige, groote en belangryke veranderingen, welke deeze Godsdienst vooral in Europa veroorzaakt heeft, geeven dien ook een recht op deezen voorrang in de nieuwe Wereldgeschiedenis, welke daarenboven met deszelfs oorsprong begint. Eindelyk kan veelligt de Geschiedenis van deezen Godsdienst ook tot een Historisch Onderwys in denzelven, voor zo verre zulks voor de Jeugd, en voor hun, die zich op de eigenlyke geleerdheid niet toeleggen, noodig is - de bevattelykste en nuttigste wyze van onderricht, welk, naar ons inzien, over deezen Godsdienst kan gegeeven worden - dienstig zyn; of men kan ten minsten het leerende met dit verhaalende Onderwys verbinden. Natuurlyk moest deeze Geschiedenis van het Christendom terstond opgevolgd worden door de Joodsche, naa de Geboorte van christus, om dat de Godsdienst van jesus den Jooden het eerst bekend gemaakt, op den hunnen gegrond, en zelfs met hunne Lotgevallen vereenigd is. Hier op moest de nieuwe Geschiedenis der Romeinen volgen, in wier Ryk de reeds meermaalen genoemde Godsdienst zyn eersten Zetel hadt, die den Joodschen Staat verwoest hebben, en wier Geschiedenis in 't algemeen den overgang van de oude tot de nieuwe Wereldgeschiedenis ongemeen gemaklyk maakt. Der Romeinen Heerschappy, welke nog anderhalf duizend jaaren voortduurde, werd, eindelyk, door de Arabieren en Turken geheel ten val gebragt. Dit voer- | |
[pagina 586]
| |
de ons wederom tot de Geschiedenis deezer beide Volken. En daar de Turken, Persen en Mogollen, de Heerschappy der Arabieren vernietigd, en zelfs grootendeels derzelver plaats vervangen hebben, lieten wy het verhaal den vryen loop, dien het, als ware het, zelve wilde neemen. - Daar door wonnen wy tevens het voordeel, dat de Nieuwe Geschiedenis der Oostersche Volken in een zamenhangende Orde byna geheel afliep. - Nog blyft, wel is waar, in deeze reeks van Geschiedenissen, die der Chineesen ter beschryvinge over; doch behalven dat in dit Deel geen plaats voor dezelve, en de tyd, dien ik daar toe kon besteeden, verloopen was, kan ook de Chineesche Geschiedenis gevoeglyk in het vierde Deel geplaatst worden.’ Door deeze breede-opgave van 's Schryvers veranderd plan, hebben wy tevens, en daarom deeden wy het te liever, aangeduid, wat de Leezer, in het tegenwoordig Boekdeel, hoofdzaaklyk te vinden hebbe. Voorts is de Schryver, in zyne wyze van bearbeiding, zich zelven gelyk gebleeven. De Vertaaler heeft zich eenigzins een meerder aantal Aanmerkingen veroorlofd, waar voor de Leezer hem zal dankweeten. Met veel regts merkt hy op, by de eerste Afdeeling: ‘In deeze heeft de Schryver te zeer vergeeten, dat hy dit Werk niet tot een Godgeleerd Onderwys, voor jonge lieden van een byzonder Godsdienstig Genootschap, maar tot eene geschiedkundige handleiding voor de Jeugd in 't algemeen, geschikt hadt. Dit maakt misschien een aanmerkelyk gedeelte van zyn geschryf over den Joodschen en vooral over den Christlyken Godsdienst voor veelen zyner Leezeren nutloos. Aanmerkingen over zyne byzondere Godgeleerde denkwyze kwamen in een Werk van deezen aart zeer te onpas. Genoeg zy het, eens voor al den Leezer te herinneren, dat wy nimmer, zelfs dan niet, wanneer wy ons geene aanmerkingen veroorloven, den schyn willen aanneemen, als of wy met des Schryvers denkwyze in alle opzigten overeenstemden.’ Het valt geheel buiten ons bestek, des aanmerkingen te maaken, waar toe ons de gelegenheid veelvuldig voorkwam; doch kunnen niet nalaaten in 't voorbygaan aan te roeren, hoe wy by den bekwaamen schröck een voorbeeld vinden van de onbevooroordeelde, en de met vooroordeel bezwalkte, voordragt van een en het zelfde ge- | |
[pagina 587]
| |
val. In de algemeene Ontvouwing der Christenleere, bybrengende, hoe jesus, om de geaartheid zyner rechtschaape Onderdaanen voor te draagen, een Kind in hun midden stelde, met deeze betuiging: wanneer gy niet geheel verandert, en wordt gelyk dit Kind, zo kunt gy geen deel hebben aan het Koningryk der Hemelen. ‘Deeze lof,’ zegt onze Schryver, ‘door jesus aan de Gemoedsgesteltenis der Kinderen gegeeven, komt, wel is waar, den kleinsten onder hen het meeste toe, als die nog geene booze neigingen gevoed, en zich door geene kwaade voorbeelden hebben laaten verleiden. Doch eene beminnelyke eenvoudigheid, of liever een kunstloos, openhartig en ongemaakt gedrag; leerzaamheid, of eene edele begeerte om steeds in nuttige kennis toe te neemen, en voornaamlyk bescheidenheid en nederigheid, ziet men toch gaarne in alle kinderen: en jesus vorderde dezelve ook van hun, die naar zyne Lessen hun leeven wilden inrichten.’ - Dan, in 't vervolg deezes Werks van de Doopsgezinden spreekende, als Lieden, die staande houden, dat niet kleine Kinderen, maar alleen volwassenen, die reeds zeggen en verklaaren kunnen, in wien, wat, en waarom zy gelooven, den heiligen Doop mogen ontvangen, laat schröck zich in deezer voege hooren: ‘Gy zelve, myne waardsten, die reeds de Leer van jesus kent, moogt oordeelen of dit zyn wil zy geweest. Hy verzekerde dat de Kinderen aandeel hadden aan alle zyne weldaaden, en stelde hunne onschuld en onbedorven gezindheden den bejaarden Christenen ten voorbeelde: en hy zou niet bovolen hebben, dat zy vroegtydig in de gelukkige maatschappy zyner geloovige verëerders moesten aangenomen worden?’ - Wy zullen niet aanvoeren, wat op zulk een besluit en gevolgtrekking valt aan te merken; maar de aantekening des Vertaalers op dit stuk afschryven. ‘'Er valt, echter, voor en tegen het gevoelen der Doopsgezinde Christenen veel met grond te zeggen. Ons althans schynt dit geschil onder die menigte van Godgeleerde verscheidenheden te behooren, welke niet gemaklyk te beslissen zyn. Alle Ouders moeten ook in dit geval met hun eigen verstand en geweeten raadpleegen, en het ware te wenschen, dat men in meer dan ééne Christlyke Gemeente van Nederland, (die der Remonstranten naamlyk, tot welke de Vertaaler behoort) de gewoonte volgde, om Kinderen zo wel als Bejaarden, naar goedvin- | |
[pagina 588]
| |
den der Ouderen, te doopen; dewyl ook dit door de Christlyke Vryheid volstrekt gevorderd wordt.’ Met dit alles betoont de Opsteller deezes Werks zich een Voorstander der Verdraagzaamheid. Wy schryven een gedeelte af van 't geen hy des opgeeft: ‘Zedert twee en een halve Eeuw heeft de Christlyke Godsdienst reeds, als ware het, zich tot een band van vereeniging tusschen alle menschen aangeboden. Door deszelfs gezegenden invloed is inzonderheid de Godsdienstige Verdraagzaamheid, of liever Vryheid, onder de Christenen weder ingevoerd, welke zy te vooren noch onder elkander, noch jegens hun, die geene Christenen waren, wisten te handhaaven en uit te oefenen. Deeze deugd bestaat niet daar in, dat het ons volstrelst onverschillig zy, welke Godsdienstige begrippen wy al, of niet, koesteren: want het is onze pligt, dien Godsdienst te volgen, waar in wy de meeste rust voor ons geweeten vinden. Even min vordert zy van ons, dat wy geheel onbekommerd en zorgloos zouden blyven, wanneer wy onzen naasten geheel ontbloot van alle Godsdienstige kennis, of in dezelve grovelyk zien dwaalen. Als dan is het onze pligt, by de eerste geschikte gelegenheid, welke wy daar toe kunnen vinden, hen, op eene zagte wyze, door overtuiging, tot betere begrippen te brengen. De waare Christlyke Verdraagzaamheid of Vryheid bestaat veeleer daar in, dat wy alle menschen, welke Godsdienstige begrippen ook toegedaan, nevens ons dulden; niemand om zyn geloof haaten, vervolgen, of noodzaaken om het onze aan te neemen: en wel uit hoofde, dat de waare kennis en vereering van god alleen berust op vrye overtuiging en eigene beweeging van het hart. - Deeze vryheid aan iedereen geheel onbelemmerd te laaten genieten is gewisselyk voor veele Christenen moeijelyk: want verre de meesten gelooven de ontwyfelbaare waarheid in Godsdienstige zaaken op hunne zyde te hebben, en beschouwen het als eene belediging voor hun verstand, wanneer een ander daar van afwykt. Van hier, dat de Godsdienstige Vryheid, wel is waar, door de Hervorming ingevoerd, maar eerst eene eeuw daar na, in de Protestantsche Landen, met eenige meerdere volkomenheid is vastgesteld. Dit werd het eerst gedaan in Holland en Engeland; doch voornaamlyk in het laatste. Men ziet aldaar byna alle Christlyke en andere Godsdienstige Partyen gerust en | |
[pagina 589]
| |
vreedzaam onder elkander leeven. De Protestantsche en Roomsche Geestlyken, als mede die der Quakers, [hebben deeze Geestlyken?] en Jooden, hoe zeer ook in geloof verschillende, betrachten 'er jegens elkander alle pligten van het gezellige en burgerlyke leeven, op eene zo vriendlyke wyze, als medeleden van één en hetzelfde groote huisgezin betaamt. Leefden zy drie eeuwen vroeger, of in een Land, waar de vervolgzugt het Christendom ontëert, niemand van hun zou voor de woede of belaagingen des anderen veilig zyn. Van tyd tot tyd wint de Christlyke Vryheid by de Protestanten in het algemeen, ja zelfs hier en daar by de Roomsch Catholyken, meer veld. - By alle verscheidenheid van Godsdienstige denkwyze, wanneer ze slechts met braafheid gepaard is, laat men elkander gelyke rechten genieten, oefent men broederschap, helpt en dient men elkander in liefde. En ook in dit opzigt betoont zich het Christendom als den edelsten en beminnenswaardigsten Godsdienst.’ Der Jooden Geschiedenis zints Christus Geboorte, tot den jaare 1787, wordt met veel bescheidenheids voorgedraagen, en in twee Afdeelingen begreepen. Bovenal heeft ons in de Romeinsche Geschiedenis bevallen, de opgave van de Characters der Schryveren van de zogenaamde Gulden Eeuwe, en der Wysgeeren van dien tyd. Hier door verkrygt de Jeugd eene welgevormde kennis van de Schryvers dier Werken, welke men hun ter Taaloefeninge, ten eenigen tyde, in handen geeft; het pryzens- en volgenswaardige, als mede het laakenswaardige, en het geen te vermyden staat, wordt by ieder meer of min met den vinger aangeweezen. Het verval wordt kortlyk ontvouwd, met aanduiding der oorzaaken; en dat der Fraaije Kunsten, welke een zelfde lot trof, niet vergeeten. Omtrent den eersten Christen Keizer constantyn den Grooten merkt hy op: ‘Juist daarom, dat hy zich op veelerleije wyzen roem heeft verworven, en byna in alles zo voorspoedig is geweest, heeft men hem den bynaam van den grooten gegeeven. Echter ontbrak hem nog veel om een groot Vorst te kunnen heeten. Het grootste gedeelte van zyn leeven was maar al te zeer bevlekt met gebreken, ja zelfs met ondeugden, vooral met eergierigheid, heerschzucht, trouwloosheid en verkwisting. Veel van dit alles kan men, wel | |
[pagina 590]
| |
is waar, aan overyling en een goeden maar dwaalenden wil toeschryven. Doch in 't algemeen heeft zyn Godsdienst weinigen invloed gehad ter verbetering van zyn hart en zeden, of althans niet dan in zyne laatste jaaren.’ De nu eens korter, dan eens breedvoeriger, Characterschetzen van diens Opvolgeren zyn over 't algemeen juist. Met smaak behandelt onze Schryver de Geschiedenis der Arabieren, geeft een schets van muhamed en diens Godsdienstleere, en voert zyne Onderwyzelingen te gemoete: ‘Gy ziet, dat de Godsdienst van muhamed veel goeds heeft. En in de daad was het eene groote weldaad voor het menschlyk geslacht, dat door hem de schandelyke Afgodery van zo veele duizenden afgeschaft, en de aanbidding van den éénigen waaren God veel verder werd uitgebreid, dan zy sedert veele Eeuwen geweest was.’ - Behalven de door den Schryver opgemerkte kortheid en eenvoudigheid der Muhamedaansche Godsdienstleere, wist de Stichter de Aanhangers van verscheide Godsvereeringen, als 't ware, te vereenigen, daar hy uit den Joodschen en Christlyken Godsdienst iets ontleende, en de Heidenen in 't stuk der Zedeleere te gemoet kwam. Wel te recht merkt onze Schryver op, de gunstige tydsomstandigheden, welke die Arabier te baat nam, en hoe hy by alles bedriegeryen en het zwaard voegde; zyn Ryk en Leere tevens uitbreidende. - Veele byzonderheden, de Arabieren tot lof en schande strekkende, worden, met de vereischte beknoptheid, vermeld. Byzonderheden kunnen wy niet aanstippen. Der Arabieren Geschiedenis wordt door die der Turken, met dezelve in eene naauwe gemeenschap staande, vervangen: in het doorleezen heeft ons inzonderheid voldaan, dat de Schryver veele ongegronde en te los aangenomene denkbeelden, wegens dit Volk opgevat, te keer gaat, en hun Menschenregt laat wedervaaren. De Geschiedenis der Persen, van de Stichting huns nieuwen of derden Ryks, tot onze tyden; als mede die der Mogollen, van dschingiskhan, tot den jaare 1787, maakt het Slotboek uit deezes Deels. Wy schryven het einde ten besluite van het berigt deezes Boekdeels af. ‘Nog bestaat 'er, hoe zeer enkel in naam, een Keizer van Hindostan, of van het groote Mogolsche Ryk, die | |
[pagina 591]
| |
thans schah allum heet. Doch hy bezit slechts een zeer klein gebied, en vindt, buiten hetzelve, geen het minste eerbewys. Niets vertoont ons zo leevendig en nadruklyk, dat men, van den Vorst af tot den geringsten Onderdaan toe, in het rykste en vruchtbaarste Land, ongelukkig kan leeven, als de lotgevallen van het Mogolsche Ryk in Indie. Ten aanzien van schatten, pracht, en verbaazend groote Krygsheiren, hadden deszelfs beheerschers onder de laatere Vorsten huns gelyken niet; doch het ontbrak hun geheel aan bekwaamheid, om dit alles ten beste van hun Land te gebruiken. Zy werden in het midden van onafmeetelyke hoopen gouds en edele gesteenten arm, veracht en hulpeloos, hunne Onderdaanen verdrukt en ellendig, zelfs ontbloot van de noodwendigheden des leevens, en altyd geneigd om elkanderen met wapenen te verwoesten. 'Er moet dus een hooger en duurzaamer goed zyn dan Rykdom; en wat is dit anders dan Wysheid en Deugd? Deeze doen Landen en Volken gelukkig blyven, en haare waardy strekt zich uit tot zelfs in de eeuwigheid!’ |
|