Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1798
(1798)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 561]
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.Korte omschryving van den Prediker, met de toepassing des Sleutels, in denzelven, te vinden, door W.E. de Perponcher. Te Utrecht, by de Wed. J. van Schoonhoven, 1798. In gr. 8vo, 211 bl. behalven de Voorreden.Wie was eigenlyk de Schryver van het Boek den Prediker genaamd? In het algemeen houdt men 'er salomo, den Zoon en Opvolger van david, voor. Zoveel wy weeten, heeft vóór grotius dit niemand onder de Christenschryveren in twyffel getrokken. Het opschrift of begin des Boeks scheen bewys genoeg te zyn, totdat deeze phoenix der geleerdheid opmerkte, dat in hetzelve verscheiden woorden voorkomen, welke men anders niet vindt in de werken van salomo, maar wel by Schryvers van laateren tyd, als daniel, ezra en de Chaldeesche Uitleggeren. Hy besloot hieruit, dat de Prediker eerst na de tyden van salomo (misschien omtrent de Babylonische gevangenis) geschreven, en gesteld was op naam van den hier als boetvaardig voorkomenden Koning. Grotius heeft in dit gevoelen niet veele navolgers gehad. Calovius heeft 'er den grooten man over aangetast met onbetaamelyke bitterheid, als of dezelve leerde, dat de H. Geest zyne aanblaazing geleend had om een ondergesteken Werk in de waereld en in den Canon der gewyde Boeken te brengen. Met meerdere bescheidenheid handelt patrik, in zyne Voorrede voor den Prediker. Maar op de zyde van grotius voegt zich de beroemde j.d. michaëlis, wiens doorkneede oordeelkunde en bedrevenheid in alles, wat tot de Oostersche Geleerdheid behoort, de meening en het gezach van veele anderen rykelyk kan opweegen, vooral daar hy, eerst het gewoone gevoelen toegedaan, niet dan by nadenking en rypere overweeging tot dat van onzen Landgenoot is toegetreden. Het is waar, in de Voorreden voor het XVI Deel zyner Over- | |
[pagina 562]
| |
zetting van den Bibel (volg. de Nederduitsche Vertaaling) en in zyne Aantekeningen over den Prediker daar voorkomende, spreekt hy doorgaans in de gemeene onderstellinge, zonder dit geschil aan te roeren, en in zyne Vorrede und Einleitung zu dem Prediger-Buche salomons (geplaatst voor de eerste uitgaave van zyn Poëtischer Entwurf der Gedanken der Prediger-Buchs salomons) §. 5, poogt hy zelfs de gedachten van grotius te wederleggen: maar in de Voorreden voor de tweede uitgaave des gemelden Werks verklaart hy zich anders. Daar zyne woorden tevens de haatelyke beschuldiging van calovius wederleggen, zullen wy ze hier invoegen. ‘In een hoofdpunt, zegt hy, wyke ik thans af van die Voorreden (t.w. der eerste uitgaave) en voege my by grotius, die geloofde, dat niet salomo zelve dit Boek geschreven, maar een ander Propheet, die omtrent den tyd der Babylonische gevangenisse of laater leefde, den naam van salomo slechts gebruikt hebbe, om, onder den Persoon van eenen zo wyzen en gelukkigen Koning, over het nietige des menschlyken geluks met te meerderen nadruk te kunnen redenkavelen. Ik verzoeke, dat men my hier wel versta. Ik meene niet, dat iemand dit Boek valschelyk op salomo's naam gesteld hebbe; maar dat de Opsteller enkel in den Persoon van salomo schryve, en deezen spreekende invoere, om met deszelfs voorbeeld alle die gelukzaligheden, welke hy als vervliegende aanmerkt, te beter te kunnen ophelderen. Zo liet cicero, zonder daarom een bedrieger of leugenaar te worden, cato redeneeren over den Ouderdom, en schreef: Omnem sermonem tribuimus, non Tithono, ut Aristo Chius, ne parum esset auctoritatis, tamquam in fabulâ: sed M. Catoni seni, quo majorem auctoritatem haberet oratioGa naar voetnoot(*).’ Michaëlis geeft vervolgens de redenen op, welke hem tot deeze verandering van gedachten hadden overgehaald, doch met welker aanhaalinge wy ons thans niet zullen ophouden. Liever zullen wy overgaan tot den arbeid van den werkzaamen perponcher, die in het aangekondigde Werk, na eene Voorreden, waarvan wy straks iets moeten zeggen, vooreerst eenen korten Inhoud van den Prediker opgeeft, van bl. 1-12: vervolgens eene soort van | |
[pagina 563]
| |
beknopte uitbreiding, of liever eene omkleeding der gewoone Vertaalinge in eenen styl meer geschikt na onzen hedendaagschen schryftrant en taalgebruik, van bl. 1 (want de bladzyden tellen hier weder van vooren af) tot bl. 50: en eindelyk van daar tot aan het einde des Werks eene meer breedvoerige toepassing, zo als hy ze noemt. Dat salomo zelve de Schryver van dit Boek geweest zy, schynt de Heer perponcher te onderstellen: ten minsten hy spreekt overal in dien trant, zonder ergens van eenig daartegen strydend gevoelen te gewaagen. Meer benaarstigt hy zich om het oogmerk des Opstellers, en, zo als hy het noemt, den sleutel des Boeks te vinden. - Dit oogmerk is door allen niet even klaar, of op even dezelfde wyze, begrepen. Weinig verschillen, evenwel, de voornaamste en kundigste Uitleggers van elkander. Drusius zegt: ‘Dit Boek handelt over het hoogste goed. De hoofdinhoud is: Al wat ydel is, kan den mensch niet gelukkig maaken. Alle ondermaansche bedryven zyn ydelheid. Derhalven enz.’ - Patrik komt hiermede zo naauwkeurig overeen, dat hy bykans schynt zyne woorden van drusius ontleend te hebben. -Michaëlis wykt eenigermaate biervan in zyne bovenaangehaalde Vorrede, alwaar hy, § 8, zegt, dat het oogmerk des Schryvers is, ‘het groote gebrek der gelukzaligheid van een aan zich zelven gelaten en van God gescheiden mensch voor te stellen. Hoofdst. I-IV, 16. en middelen tot eene waare en duurzaame gelukzaligheid deezes leevens aan te wyzen, Hoofdst. IV, 17, tot aan het einde des Boeks.’ Maar hy komt 'er veel nader by in de Voorreden voor het XVIde Deel (der Nederduitsche Uitgaave) van zyne Vertaalinge des Bibels. ‘De Prediker van Salomon,’ zegt hy daar, ‘handelt hoofdzaakelyk over de geringheid en nietigheid van al het geluk dezes leevens: eene beschouwing, waarvan het gevolg is, dat wy na een ander leeven moeten wenschen, en het durven hoopen,’ enz. - Die de beschryving van salomo's character leest in niemeyer's voortreflyke Characterkunde des Bybels, zal vinden dat hetzelfde denkbeeld den Hallischen Hoogleeraar niet vreemd is. Het is niet noodig, dat wy hieromtrent meerdere Schryvers aanhaalen. Liever willen wy zien, hoe de Heer perponcher zyne gedachten, welke hoofdzaaklyk op het- | |
[pagina 564]
| |
zelfde einde uitloopen, ontwikkelt in zyne Voorreden. Deeze zyn, met eenige verkortinge, zyne woorden: ‘Behalven 't groot besluit, in 't slot van 't laatste hoofdstuk, herhaald ... keert de Prediker, in den loop deezer beschouwingen, geduurig, tot twee hoofdbesluiten, te rug. Het eene; Gods weg en werk kunnen wy niet doorgronden; betreffende het toekomende .... weten wy niets; aan den loop der zaaken zyn wy onderworpen, en aan denzelven kunnen wy niets veranderen; het is dus best, dat wy ons slegts toeleggen, om 't goede, dat zig aanbiedt, wel te genieten, zonder ons te bekommeren, over 't geen wy noch doorgronden, noch vooruitzien, noch veranderen kunnen..... Het tweede; alles is ydel, .... de mensch heeft 'er niet aan; - en tevens, evenwel, alles is Gods werk, 't is God, die alles doet. Dit moet, zeker, verwondering baaren. Daarenboven; by 't opmaaken van dit besluit, stelt de Prediker de dingen, deeze waereld en den mensch betreffende, telkens, onder 't oogpunt van het enkel tegenwoordige, voor, zonder het verband te verklaaren, waar in zy, met de toekomende eeuwe, staan... En nogthans zullen wy ... zien, dat hy .. een toekomend bestaan vaststelde, en wel een toekomend bestaan, met het tegenwoordige, door een gericht, in verband gebragt. Dit voorzeeker is niet minder zonderling. Dan even hier in schynt my de knoop, en te gelyk de sleutel van 't raadzel te liggen.’ De Schryver merkt vervolgens aan, dat het, in salomo's tyd, geheel niet vreemd kon zyn, ‘den wysgeerigen waereldbeschouwer, in zyne bespiegelingen en daar op gegronde leer, zig, tot het ... tegenwoordige, te zien bepaalen; ... de leere der toekomende eeuwe, of niet kennende, of niet aanneemende, of, als van onzeekerer grondslag, of dieper geheim, laatende aan een zy. Nu schynt my dit werk van salomo byzonder bestemd, om het verkeerde deezer wyze van beschouwing, niet, door regtstreeks betoog of onmiddelyker openbaaring, te bewyzen; ... maar, door de onoplosbaarheid van alles, in deeze wyze van beschouwing, aan te duiden, en dus den leezer van zelve te brengen, op den weg, die hem, tot beetere beschouwing en beeter besluit, geleiden moest.’ Vervolgens aangemerkt hebbende, in welke verlegenheid de bespiegeling der aardsche dingen ons brengt, | |
[pagina 565]
| |
wanneer wy ze beschouwen op zichzelven en zonder verband met een toekomend leeven, zegt de Schryver, dat de Prediker ‘ons, van tyd tot tyd, eenen sleutel aanbiedt, die ons 't ruimer en waare uitzigt ontsluit,’ en vervolgt aldus: ‘Deezen sleutel nu vinden wy voor eerst en voornaamlyk, in het gericht, op het welke, hier, zoo dikwils en zoo uitdruklyk, wordt te rug geweezen; als Cap. III:17. IV:1-3. verg. met V: 7. VIII: 12, 13. XI: 9. en XII: 14; en 't welk even duidelyk gezegd wordende, in deeze eeuwe, geen plaats te hebben, Cap. IX:2, enz. niet anders dan, in eene toekomende eeuwe, kan worden verwagt...... 2o. In het zaad der eeuwen, 't welk God, in de dingen, heeft gelegd, Cap. III:11; en het verschillend lot aan menschen en dieren, aan 't lichaam en aan de ziel, toegeschreeven, by de zoo uitdruklyke verklaaring, dat deeze wederkeert, tot God, die haar gegeeven had. Cap. III:21. XII:7. 3o. In de vreeze Gods, die als de hoofdzaak van alles wordt opgegeven, Cap. XII:13. en die toch zonderling voordvloeijen zou, uit de voorafgegaane en zoo dikwils herhaalde stelling; alles wat God, den mensch en deeze waereld betreffende, gemaakt heeft, is ydelheid .... indien deeze, als 't waare slot van alle des Predikers beschouwingen, moest worden aangemerkt; en niet veeleer, als de bewysgrond, dat dit ongerymd zynde, men dus de beschouwing verder uitbreiden, en de oplossing, in iets anders dan het tegenwoordige, zoeken moet.’ Wy hebben dit met eenige uitvoerigheid willen voordraagen, dewyl het en de gedachten van den Heere perponcher, raakende het oogmerk des Predikers, ontwikkelt, en de bedoeling van den Uitgeever in zyne Uitbreidinge of Toepassinge. Hy betuigt, Voorr. bl. 14, ‘tot bepaaling van den zin, behalven onze gewoone Overzetting en Kantteekenaars, ... ook nog geraadpleegd te hebben, de .. Vertaalingen en Verklaaringen van bauer, hanssen, des voeux, mendelsohn, michaëlis, bonnet en hamelsveld; zich, in de keuze, tusschen hunne verschillende opvattingen, byzonder laatende bestieren, door 't geen de samenhang, de bedoeling en de kragt van 't voorstel hem scheenen te vorderen.’ Van de uitvoeringe moeten wy nog een woord zeggen. | |
[pagina 566]
| |
Deeze verdient doorgaans lof. Schoon wy in alle byzonderheden den Burger perponcher niet kunnen byvallen, en wie zal dit ooit ten opzichte van eenigen Schryver verwachten, durven wy zeggen, dat hy, in het algemeen, zeer wel geslaagd is, en veele plaatzen, welke den meesten Leezeren anders duister zyn, krachtig opheldert. Hy verdeelt den Prediker in twee Deelen. Het Eerste bevat de drie eerste Hoofdstukken, onder den titel van Algemeene mensch- en waereld beschouwing, met het besluit, daar uit afgeleid. Het andere heeft tot opschrift: Byzondere bespiegelingen, ter bevestiging van 't voorgaande, en loopt tot het einde des Werks. Tot een staaltjen zouden wy onzen Leezeren gaarne aanbieden de Uitbreiding en Toepassing van Hoofdst. VII, vs. 15-19, indien zulks ons bericht niet te lang zoude maaken. Wy zullen daarom alleen overneemen het 16, 17 en een gedeelte van het 18de vers. In onze gewoone Overzettinge luiden dezelve: Wees niet al te rechtvaardig, en houd uzelven niet al te wys: waarom zoudt gy verwoesting over u brengen? Wees niet al te godloos, en wees niet [al te] dwaas: waarom zoudt gy sterven buiten uwen tyd? Het is goed, dat gy daaraan vast houdt, en trek ook uwe hand van dit niet af. De volgende korte Uitbreiding wordt hiervan gegeven: ‘Wees noch overdreeven, in uwe rechtvaardigheid, noch laatdunkend, in uwe wysheid; want waarom zoudt gy u zelf onheil, op den hals, halen? Maar geef ook niet te veel aan godloosheid, of dwaasheid, toe; want waarom zoudt gy zelf uwen dood verhaasten? Het is goed, dat gy u aan deezen laatsten grondregel houdt, en ook van den eersten niet afwykt.’ De breedvoeriger Toepassing is deeze: ‘Somtyds ook heeft hy [t.w. de rechtvaardige] zelf aan zyn ongeluk schuld, door de wyze, waarop hy zyne rechtvaardigheid uitoeffent; want niets is 'er, dat 's menschen verkeerdheid niet somtyds, tot verkeerdheid, doe overslaan; en ook rechtvaardigheid, wysheid, deugd, godsdienst, alles verbasterd, onder zyne nog zoo dikwils misstuurende hand. De een tog treed den waaren kring der regtvaardigheid te buiten, door haare grondbeginselen verder te willen dryven, dan zy, naar hunnen eigenen aart, gaan moeten; of dringt derzelver gevolgen, met ongepaste strengheid, onbedagtzaamheid, onvoorzig- | |
[pagina 567]
| |
tigheid, door, ten laatsten uitersten toe; en haalt zig daar door, zonder noodzaak, vyandschap, of zelfs welverdiende bestraffing en weedervergelding, op den hals. - Een ander wederom is laatdunkend, stuurs, styfzinnig, hooggevoelig, in zyne wysheid en deugd. Met den treurspeeldichter zou men hem wel te gemoet voeren; uw woeste trots, dien niets kan buigen, heeft de deugd omhelst, ten einde haar gehaat te maaken. Hy geeft aan tyd noch geleegenheid, aan den gang van 't werk noch aan de menschlyke zwakheid toe. Hy vergeet dat hy nog zelf een blind, een zwak, en nietig sterveling is; wat wonder dan, dat hy zigzelven dikwils veel onheil brouwe? - En wat doet hy die deeze uiterstens vermyden wil? Deeze geeft somtyds wederom te veel toe. Geduurig buigt hy zynen maatstaf, en wil, dien, naar alles, voegen, tot dat dezelve geene vaste rigting meer hebbe, en hem dus niet meer, tot den reegel, te rug brengen kan, maar hy eindelyk geheel afwykt; die regtvaardigheid verzaakt, die hy slegts, met bescheidenheid, moest uitoeffenen; godloos en dwaas wordt, en zig nu niet meer enkel onheil, maar een geheel verderf, op den hals haalt. Tragt derhalven, met de uiterste omzigtigheid, tusschen deeze twee klippen, door te zeilen. Hou ze beiden gestadig in 't oog, om ze beiden mis te stuuren.’ Wy zouden nog wel iets willen overneemen; ook wel over eenige byzondere stellingen hier en daar eenige aanmerking kunnen inbrengen: maar de opmerkzaame Leezer zal daartoe zelve wel gelegenheid vinden, en ons bericht is reeds breedvoerig genoeg geworden. |
|