| |
Handelingen van het Bataafsch Genootschap der Proefondervindelyke Wysbegeerte, te Rotterdam. XIde Deels 2de Stuk. Te Rotterdam, by D. Vis, 1798. In gr. 4to. 275 bl.
In dit tweede Stuk van het XIde Deel der Verhandelingen van het Bataafsch Genootschap komen voor, drie Beantwoordingen van voorgestelde Vraagen; te weeten, twee over de Tekenen, welke de gesteldheid der Oogen in de Ziektekunde verschaffen, en eene over het gebruik en misbruik van Brillen en Oogglazen. De eerste dier Verhandelingen, die met een Gouden Eerepenning is bekroond, heeft tot Schryver den Heer van haaften, Med. Doctor te Amsterdam. Deeze Verhandeling bevat zeer veele
| |
| |
schoone waarneemingen, die echter, van wegen de menigvuldigheid der stoffen, niet wel vatbaar zyn voor een uittrekzel; waarom wy, tot eene proeve der schryfwyze, 'er alleen iets uit zullen mededeelen aangaande de verduistering der Oogen. ‘Wanneer in heete Ziekten (zegt de Schryver, bl. 205.) de Oogen verduisteren, zonder dat eene blykbaare oorzaak voorafgegaan is, dan geeft dit eene algemeene lichaamszwakte en gevaar te kennen; is hardhoorigheid met het verlies van het gezicht gepaard, dan is het een bewys, dat de zwakheid den hoogsten trap bereikt. Van hier, dat het, volgens hippocrates, wanneer de scherpte van het gezicht als het ware verzwakt is, en met veelvuldige flaauwten gepaard gaat, een teken is van een sterk aangedaan harssengestel, van op handen zynde stuipen, en de dood zelve, inzonderheid wanneer het gezicht in een verzwakten staat geheel wegraakt.
In heete Borstziekten is het, volgens baglivius, een doodelyk verschynzel, wanneer de Oogen verduisteren of schemeren. Volgens hippocrates sterven in deeze Ziekten die Lyders op den negenden of elfden dag, by wien de Ziekte, op den vyfden of zevenden dag, met de Koorts toeneemt, en de Oogen verduisteren of schemeren. Dit verschynzel in deeze Ziekten schynt men te moeten toeschryven aan de ophooping van het bloed in het hoofd, wegens deszelfs beletten omloop door de longen.
De sterke begeerte naar licht van zommige Lyders behoort ook tot de verduistering van het gezicht. In eene Kraamvrouw, welke aan de Kraamvrouwekoorts ziek was, heeft de beroemde s.g. vogel dit byzonder toeval opgemerkt, dat het haar niet te licht in het vertrek konde zyn, en dat men hierom 's avonds altoos veel licht moest ontsteeken, en hetzelve zo naby haar plaatzen als mogelyk was. Fritze verhaalt een diergelyk geval, en voegt 'er by, dat het altoos een doodelyk teken is. Dit was het ook in de Kraamvrouw van den Heer vogel: nogthans had home in eene Lyderes van deeze zoort, welke echter genas, opgemerkt, dat zy niet duidelyk zien kon, en den Oogappel zeer verwyderd had. De Heer schaeffer, eenige zoortgelyke voorbeelden verhaalende, geloofde, dat dit toeval voornaamelyk voortkwam, als het darmkanaal tot versterving overging. Een zoortgelyk geval is Dr. keup voorge- | |
| |
komen, in eene vrouw van 37 jaaren, vyf dagen voor haar dood, by wie ook zeer zeker eene versterving der ingewanden aanwezig was. Voorleden zomer heb ik by eene Lyderes, welke aan eene versterving der ingewanden overleed, waargenomen, dat zy, terwyl het vermogen der spieren nog in zyne volle kragt was, en zy, tot weinige oogenblikken voor haar dood, alle haare zielsvermogens bezat, eenige uuren voor haar sterven over duisterheid in het vertrek klaagde: evenwel was haar gezicht zo sterk niet verduisterd, of zy konde haare nabestaanden en bekenden herkennen.’
De tweede Verhandeling, welke in dit Deel voorkomt, is die van den Heer david heilbron, over die zelfde stoffe. Dezelve is mede uitvoerig en leezenswaardig: om daar uit ook iets over te neemen, zullen wy laaten volgen, 't geen hy zegt over een gebrek, 't welk met het zo evengemelde in tegenstelling staat. ‘De overige vreemde gewaarwordingen betreffende (zegt de Schryver, bl. 290.) komt wel voornaamelyk de onverdraagelykheid des lichts ten eersten in aanmerking. Dit ongemaklyk gebrek ontstaat zeker, over het algemeen, by zoortgelyke toevallen der Oogen, Herssenen, Zenuwen, enz. door welke eene al te groote aandoenlykheid der Oogen gebooren wordt; deeze toevallen kunnen echter van een zeer onderscheiden en zelfs tegenovergestelden aart zyn; 'er kan naamelyk eene te groote prikkelbaarheid, of een vermeerderde omloop des bloeds in de Herssenen, en de gevolgen daar van voorhanden zyn, zo als in de geweldige ontsteekingen der Herssenen en Oogen, en ook in de Kinderpokken en Mazelen, welke Ziekten altyd van dit Verschynzel verzeld worden, of 'er kan ook integendeel eene vermindering van kragten en een zeker onvermogen plaats hebben, in welk geval, zo als gaubius aangemerkt heeft, de Oogappel, onvermogend om zich by een sterk licht te vernaauwen, en eene tegennatuurlyke verwydering verkrygende, zodanige al te groote gevoeligheid voortbrengt, en het welk ook de oorzaak schynt te zyn, waarom dit verschynzel zomwylen volgt op een lang aanhoudend waaken, sterke buikontlastingen, en op meer dergelyke verzwakkende gebeurtenissen; zoo als prosper alpinus waargenomen heeft.
| |
| |
In zwaare kwaadaartige Ziekten zoude dit verschynzel nogthans, volgens boerhave en van zwieten, door eene derde, en geheel van de gemelde verschillende, omstandigheid kunnen voortgebragt worden. De eerstgemelde rekent naamelyk onder de erge verschynzelen, in eene waare Rotkoorts, een byzondere afschuw of weigering van den Lyder, om iets aan te raaken, of aangeraakt te worden, en waar van van zwieten de oorzaak toeschryft aan eene geheel zonderlinge en vreemde prikkelbaarheid van de algemeene gevoelplaats, waar door op de minste aanraaking eene geweldige beweeging of aandoening der zenuwen gebooren wordt, welke de Lyder zelfs ongevoelig schynt te willen vermyden: vervolgens veronderstelt hy ook de onverdraaglykheid, of wel den afschuw, des lichts in dergelyke Ziekten van zodanigen aart te zyn, en beschouwt dezelve ook uit dien hoofde, met hippocrates, als zeer gevaarlyk.’
De derde in dit Stuk voorkomende Verhandeling is een wel uitgewerkt Vertoog van den Hoogleeraar van maanen, toen nog Medicinae Candidatus te Leyden, dienende tot Antwoord eener Vraage omtrent de eigenschappen der Brillen en zoortgelyke Glazen, by welke inzonderheid gevorderd wierd, om uit den aart en de gesteldheid der deelen van het Oog aan te toonen, in hoe verre diergelyke Glazen wezenlyk nuttig en zelfs onvermydelyk noodig zyn, en in hoe verre zy als eene Volksgewoonte, vooroordeelen, en een waar misbruik, nadeelig mogen en moeten aangemerkt worden. De Schryver deezer Verhandeling beschryft, met groote naauwkeurigheid, de verschillende natuurkundige eigenschappen van het Oog, en leidt daaruit veele practicaale gevolgen af, welke hy, op het einde, in negen Hoofdstellingen zamentrekt, die wy hier, om derzelver aanmerkenswaardigheid, woordelyk zullen mededeelen.
1. Alle Oogglazen vergrooten of verkleinen de voorwerpen, en veroorzaaken een sterker prikkeling op de inwendige deelen van het Oog, of maaken de prikkeling minder.
2. In alle gevallen, waar een deezer eigenschappen vereischt wordt tot verbetering van een of ander Ooggebrek, zal een Bril nuttig kunnen zyn; doch in andere gevallen niet.
3. In zeer weinige Ooggebreken slegts kan uit dit werk- | |
| |
tuig eenig voordeel getrokken worden, en niet dan in de Langzichtigheid, de Kortzichtigheid, de onwaare Kortzichtigheid, uit eene gevoelloosheid der Retina ontstaande: in de Lichtschuwheid, uit eene al te sterke gevoeligheid van de Retina, of uit eene ziekelyke gesteldheid van het zwarte smeerzel van de Choroïdea; en eindelyk in het verlooren gaan der natuurlyke wederkeerige digtheid der Oogvochten.
4. Ofschoon in de opgenoemde gevallen een Oogglas met vrucht gebezigd kan worden, zo moet men echter hiertoe niet overgaan buiten de grootste noodzaaklykheid; en zo het uit deezen hoofde geschieden moet, zo moet het niet op eene willekeurige wyze geschieden; maar zodanig, dat het Gezicht, door een zodanig Glas geholpen, zo veel mogelyk aan het natuurlyk Gezicht worde gelyk gemaakt.
5. Indien men aan dit oogmerk kan voldoen, door het Glas verder van het Oog, doch nader by het voorwerp, te houden, zal zulks altoos moeten in acht genomen worden.
6. Daar in de genoemde Ooggebreken beide Oogen altoos gelykelyk zyn aangedaan, zo zal men altyd twee Glazen moeten gebruiken. Het gebruik der Kykglaasjes (Lorgnettes) wordt derhalven door ons afgekeurd.
7. Nadien in slegts zo weinige gevallen, als wy opgenoemd hebben, het gebruik van Oogglazen te passe komt, en deeze nogthans tegenwoordig in zulk een algemeen gebruik zyn, zo moeten die gevallen of zeer menigvuldig zyn, of de Oogglazen zeer dikwyls verkeerdelyk gebruikt worden.
8. Het laatste houden wy voor zeker, en meenen in de vooroordeelen, dwaalingen en onweetendheid des Volks, als ook, by veelen, in de bedorven Zeden van onzen tyd, hier van de reden te moeten zoeken.
9. Om dit alles uit den weg te ruimen, moeten de Volksvooroordeelen opgeheeven, het onnuttig en dikwyls nadeelig gebruik der Brillen en andere Oogglazen aan den dag gelegd, het gebruik der Koopbrillen afgekeurd, en ten sterksten worden aanbevolen, dat, wanneer iemand een Ooggebrek aan zich zelven gewaar wordt, hy zich by een bekwaamen Geneesheer of Heelmeester vervoege, en niet, dan op zyn aanraaden, een Oogglas gebruike, en wel een zodanig, welk tot verbetering van het ongemak geschikt is.
| |
| |
Hoewel veele deezer gevolgtrekkingen zeer gegrond zyn, kunnen wy ons echter met alle niet vereenigen. Dus vinden wy geen reden om de Lorgnetten af te keuren, dewyl zy doorgaans slegts geduurende een kort tydstip gebruikt worden; te meer, daar de brandpunten der beide Oogen by veelen merkelyk verschillen, en men dan, om zyn oogmerk te bereiken, steeds gebruik zoude moeten maaken van Glazen van verschillende brandpunten. Het komt ons ook voor, dat het gebrek van de Verzichtigheid, en dus de noodzaaklykheid van vergrootende Brillen, veel algemeener is, dan de Schryver gelooft; dewyl het een natuurlyk gevolg is van een gevorderden ouderdom. Uitgezonderd de gevallen, in welke eene buitengewoon groote vergrooting of verkleining noodig zyn, die maar zeldzaam voorkomen, geloove ik dat men zich ook genoegzaam met Koopbrillen kan behelpen, vooral voor den geringeren Burger, wiens zaak het niet is, volkomen goede Konstbrillen te betaalen. Zo de Kooper maar zorge draagt, dat hy geen meer vergrootende Bril bekomt, dan noodig is, komt het hier op een weinigje niet aan; en zo men dan gelegenheid heeft om Brillen van verschillende vergrootingen by de kaars te onderzoeken, bekomt men dikwyls voor een geringen prys eene Bril, die ruim zo dienstig is als eene die men naar de strikte regels der konst heeft laaten slypen. In eene gemeene Bril komt het voornaamlyk aan op den rechten trap van vergrooting; heeft dezelve dien, dan kan zy aan 't oogmerk voldoen, schoon van slegt glas gemaakt, en gebrekkig gepolyst. Zelfs kan zy dan dikwyls beter dan een uitmuntend bewerkte Bril het ongemak afwenden, 't geen de Schryver in 't algemeen van de Vergrootglazen vreest, uit de vermeerderde prikkeling der Retina; dewyl de gebrekkig bewerkte oppervlakte van het werktuig een groot gedeelte dier lichtstraalen afwyst, die anders ongetwyfeld in de oogen zouden ingaan.
|
|