| |
Het Proces van Elwall, betreffende het Leerstuk der Drieëenheid. Uit het Engelsch vertaald. Benevens eene Leerrede over hetzelfde Onderwerp, door Theophilus. Te Zwolle, by J. de Vri, 1797. In 8vo. 40 bl.
Het is vreemd, dat men dit zoogenaamde Proces van Elwall, zonder eenig voorbericht omtrent den tyd, wanneer deze zaak gebeurd is, en zonder eenig verslag van dien man, hoe ook genaamd, in een Nederlandsch gewaad laat te voorschyn komen. Wy willen hieromtrent onze Leezers eenige opheldering mededeelen, ontleend uit de Voorrede, geplaatst voor de nieuwe Engelsche uitgave, in 1792, door Priestley, zoo men meent, bezorgd, onder den titel, the Triumph of Truth being the Trial of Mr. Elwall, before Judge Denton, for publishing a Book in defense of the Unity of God. At Stafford Assizes, in the year 1726, (Lond. 1792), waaruit ook waarschynelyk deze Nederduitsche Vertaaling is overgenomen.
Elwall behoorde tot het Genootschap der Kwakers, maar verstoutte zich, om de Kerkelyke Leer der Drieëen- | |
| |
heid openlyk tegen te spreeken, waarover hy, naar de wetten des Lands, aangeklaagd zynde, zich op zoodanige wys en met zoodanig gevolg openlyk verantwoord heeft, als in dit stuk vermeld wordt. Dit is gebeurd in den jaare 1726. De Engelsche Uitgeever noemt John Martin, tusschen Birmingham en Alcester woonachtig, die toen, in zyn 84ste jaar, zich dit rechtsgeding, waarby hy zelf tegenwoordig geweest is, met de omstandigheden, die 'er by plaats hadden, nog leevendig kon erinneren, en aan hem heeft verzekerd, 't geen ook door veele anderen is bevestigd, dat, het geen Elwall 'er van heeft laaten drukken, overeenkomstig de waarheid is, en ook het weezenlyke bevat van 't geen door hem by die gelegenheid, ter zyner verdediging, gezegd is. Volgens het eigen verhaal van Elwall, had hy een boek geschreeven, ten titel voerende: Een waarachtig getuigenis van God en zyne heilige wet, zynde eene eenvoudige oprechte Verdediging van het eerste Gebod: Gy zult geene andere Goden voor myn aangezicht hebben, tegen alle Voorstanders der Drieëenheid onder den hemel. - ‘Ik woonde,’ zegt hy, ‘destyds te Wolverhampton in Staffordshire, alwaar myne Voorouders meer dan elfhonderd jaaren gewoond hebben, reeds ten tyde, toen de Britten overwonnen wierden door de Saxen. - Naauwlyks was dit boek in 't licht gekomen, of de Predikanten van dat Landschap begonnen tegen my te woeden, inzonderheid die van Wolverhampton, welke ook ten groeten deele de hand gehad hebben in de moeielykheden en vervolgingen, die ik ondergaan heb. - Om kort te gaan, zy zaten niet stil, tot dat zy eene uitgebreide aanklagte tegen my vervaardigd hadden in het gerechtshof te Stafford; alwaar ik kragtiglyk ondervond de medewerking van Gods magt,
waardoor ik in staat gesteld wierd, om, beschuldigd zynde van kettery, met eene volkomene vrymoedigheid te spreeken voor een zeer groot getal van menschen. - Na dat de lange aanklagt geleezen was, wierd my gevraagd, of ik my voor schuldig of onschuldig verklaarde? waarop ik antwoordde, dat ik in het schryven van dat boek, voor zo ver ik wist, niet schuldig was; maar, indien zy meenden, of ik het boek, waaruit zy eenige bladzyden in de beschuldiging hadden voorgeleezen, geschreeven had, ja dan neen, bekende ik zulks gedaan te hebben, en dat, indien ik vryheid mogt hebben van spree- | |
| |
ken, ik geloofde in staat te zyn te doen blyken, dat het gemelde boek niets anders behelsde, dan de eenvoudige waarheid van God.
Toen stond de Rechter op, en zeide: Elwall, ik onderstel dat gy Copy ontvangen hebt van de beschuldiging. Ik antwoordde, dat ik die niet ontvangen had. Waarop hy, zich tot de Predikanten wendende, hun zeide, dat ik Copy van de aanklagt had behooren te hebben. Doch deezen daarop niet antwoordende, wendde hy zich tot my, en zeide, dat, indien ik borgtogt wilde stellen, en my verpligten om weder daar ter plaatse te verschynen op de eerstvolgende Zitting, hy dan tot dien tyd myn verhoor zoude uitstellen. Maar ik antwoordde, dat ik niet voorneemens was eenige borgtogt te stellen, dewyl ik niet begeerde, dat zig iemand voor my zoude verbinden. Want, zeide ik, ik heb eene onschuldige borst, en ik heb geen mensch beledigd, en daarom begeer ik geene andere gunst, dan dat my de vryheid verleend worde, om zelve op de beschuldiging te mogen antwoorden. - Waarop hy my zeer beleefd toevoegde: dat moogt gy doen.’ Daarop begon zyne verantwoording. Hy beriep zich eerst op het eerste Gebod, Gy zult geene andere Goden voor myn aangezicht hebben. Vervolgens op het geloof van alle de Aartsvaders en Profeeten, die zich altoos tot God vervoegd en van God gesproken hadden, als een enkel Weezen, zonder iets te weeten van eene Drieëenheid, of meerderheid van persoonen. En zoo ging hy voort tot de Leer van Jesus Christus, drong vooral sterk aan op de woorden Joh. XVII:3, dit is het eeuwige leeven, dat zy u kennen den eenigen waarachtigen God, en Jesus Christus, dien gy gezonden hebt, en wendde zich by die gelegenheid tot de vergaderde Predikanten, zyne vervolgers, die hy uitdaagde, om de hier tegen overstaande Leer, zoo zy durfden, te verdedigen. Waarop niemand, hoewel hy voor een poos had stilgezwegen, iets antwoordde; 't
geen hem aanleiding gaf, om het volk aan te spreeken, en met veel ernst te waarschouwen, om hunne Godsdienstige begrippen niet te ontleenen van de menschen, maar van God; niet van den Paus, maar van Christus; niet van de Predikanten en Priesters, maar van de Profeeten en de Apostelen. Daarop ging hy voort met zyne zaak te bepleiten met de woorden van Jesus, Matth. XXIII:9, 10. Gy zult niemand uwen Vader noemen op de aarde: want een is uw Vader, naamlyk, die in de hemelen is. Noch gy zult
| |
| |
niet Meesters genoemd worden: want een is uw Meester, naamlyk Christus. En van Paulus, 1 Cor. VIII:4-6. Daar is geen ander God, dan een: want hoewel daar ook zyn, die Goden genaamd worden, het zy in den hemel, het zy op de aarde, (gelyk 'er veele Goden en veele Heeren zyn,) nogthans hebben wy maar eenen God, den Vader, uit welken alle dingen zyn. Voorts overtuigd zynde, dat de Rechters geen behaagen schepten in de hem aangedaane vervolging, weidde hy ook nog uit over de haatlyke natuur van het beginsel van vervolging, dat hy zeide in de hel uitgebroeid te weezen, en voegde 'er by, geen penning voor de kosten van deze zyne vervolging in rechten te zullen betaalen. Nu stond een van de Vreederechters op, met naame Rupert Humpatch, ging tot den Opperrechter, en verklaarde, dat hy Elwall voor een braaf en eerlyk man kende, 't geen nog door een ander werd bevestigd. Waarop de Opperrechter hem vraagde, of hy wel ooit over dit Leerstuk had geraadpleegd met de eerwaardige Geestelykheid en met de Bisschoppen van de Kerk van Engeland. Hy verklaarde dit gedaan, maar geen voldoend antwoord bekomen te hebben. Men wees hem alleen op Parlementsacten, op Staatsbesluiten, enz. in één woord, op menschelyk gezag, waaraan hy zich, in zaaken van Godsdienst, niet kon of wilde onderwerpen. De Opperrechter wilde hem daarop evenwel laaten belooven, dat hy over dat onderwerp niet meer zou schryven. Hy verklaarde daartegen, nooit zoodanige belofte te zullen afleggen, maar te zullen doen wat zyn geweeten hem voorschreef, niet om menschen, maar om God te behaagen. Waarop hem werd aangezegd: ‘Elwall, gy zyt ontslaagen. Gy moogt het gerechtshof verlaaten, en gaan werwaards het u belieft.’ En nu ging hy weg,
door een menigte, naar gissing wel van duizend menschen, en ontving daarna, zoo wel van verscheiden Vreederechters, als van anderen, de leevendigste blyken van goedkeuring en toejuiching over de dappere en mannelyke wyze, waarop hy zyne zaak, met het beste gevolg, had verdedigd. - 't Komt ons nog al vreemd voor, dat in die tyden, daar de landswet de harde straf van een openbaar godslasteraar scheen te vorderen, deze zaak zoo geëindigd is. Dit alleen geeft eenige opheldering, dat zyne tegenparty verzuimd had, hem, zoo als de wet eischte, een afschrift van zyne beschuldiging ter
| |
| |
hand te stellen, en dat 'er eigenlyk geen uitspraak ten zynen voordeele gedaan, maar hem alleen aangezegd is, dat hy kon weggaan.
De Uitgeever brengt, by deze gelegenheid, ook eene Leerrede over hetzelfde onderwerp, door Theophilus, aan 't licht. Of Theophilus dezelfde zy met den Vertaaler of Uitgeever van het Proces van Elwall, wordt niet gemeld.
De woorden van Paulus, 1 Cor. XV:24-28. Daarna zal het einde zyn, wanneer hy het Koningryk Gode en den Vader zal overgegeeven hebben, enz. zyn ten tekste gekozen. Vooraf gaan eenige ophelderende aanmerkingen, betreffende den aart en de natuur van dat Koningryk, waarvan in den tekst gesproken wordt. Daarop volgt eene verklaaring van 't geen Paulus te dezer plaats meldt, van de duuring van Christus Koningryk, en de overgaaf der hem toevertrouwde heerschappy aan den Vader. Waaruit dan eindelyk eenige toepasselyke bedenkingen afgeleid worden. En wel eerst wordt uit het verhandelde beslooten, in welke betrekking onze gezegende Verlosser staat, en tot ons Christenen, en tot God den Allerhoogsten. ‘Met betrekking tot de Christenen,’ zegt de Redenaar, is hy onze Heer, Meester en Koning; zodanig verheven boven alle Engelen en magten, dat wy (met uitzondering alleen van den almagtigen Schepper en Vader van alles) geen hooger, geen waardiger, geen voortreflyker Wezen kennen in het gansch heelal.
‘Met betrekking tot den Allerhoogsten blykt de Heere jesus uit het verhandelde zodanig te zyn, als hy zelve, geduurende zyn omwandeling op deeze aarde, veelmaalen getuigd heeft, zeggende: Ik gaa heenen tot mynen Vader, en myn Vader is meerder dan ik. Joh. XIV:28. - Voorwaar zeg ik u, de Zoon kan niets van hemzelven doen, ten zy hy den Vader dat ziet doen. Joh. V:19. - En na zyne opstanding zeide hy: My is gegeeven alle magt in Hemel en op Aarde. Matth. XXVIII:18.
Dit leert ons van den éénen kant, dat wy ons te wagten hebben, om de denkwyze der zulken naar te volgen, die onzen gezegenden Verlosser niet hooger waardeeren dan een uitmuntend en voortreflyk man; - een man, die op den weg van zyn pligt gestorven is; die een slagtoffer geworden is van geestelyke nyd en hoogmoed,
| |
| |
en die daarom verdient in den zelfden rang geplaatst te worden met socrates en anderen, welken, terwyl ze weldoeners waren van het menschelyk geslacht, en alles aanwendden, om hunne tydgenooten wyzer, beter en gelukkiger te maaken, insgelyks liever alles, 't geen hun dierbaar was, zelfs hun leven, hebben willen opofferen, dan de edele loopbaane, waarin zy zig begeeven hadden, verlaaten.’
‘Van den anderen kant leeren wy hieruit, om ook de voetstappen der zodanigen niet naar te volgen, die tot een ander uiterste vervallen, en den Heiland der menschen, uit de beste beginsels en met de beste oogmerken, zodanig verhoogen, dat zy hem volkomen gelykstellen met den almagtigen Schepper van alles, in geen ding minder zynde dan de Vader zelve, die nogthans alleen alles in allen is, en te pryzen in der eeuwigheid.’
Een tweede toepasselyke aanmerking betreft de verplichting, om Jesus in zyne waardigheid te erkennen, Hem als onderdaanen te gehoorzaamen, en onzen wandel naar zyne geboden in te richten.
Wy hebben niet kunnen bemerken, dat deze Leerrede, die zeer oppervlakkig is, heel veel afdoet, om over de echte Bybelsche Leer, van de waare natuur van onzen eeuwiggezegenden Verlosser, nieuw licht te verspreiden.
|
|