Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1798
(1798)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijRomeinsche Geschiedenissen, door M. Stuart. Met Kaarten en Plaaten. VIIIste Deel. Behelzende de Geschiedenis van het Gemeenebest, van den Dood van Hannibal's Broeder tot aan het einde van den Oorlog tegen Philippus. Te Amsterdam, by J. Allart. In gr. 8vo. 566 bl.By zo veel daadlyken Krygs, als wy, in deeze laatste jaaren, zagen voeren, en die nog by lange na niet heeft opgehouden; by zo veele Verhaalen deswegen, als ons de dagelyksche Nieuwspapieren, en belangryker Werken, te leezen gaven, zou ons ligt de lust vergaan, om het oog eeuwen te rug te wenden, ter bespiegelinge van oude Krygstooneelen; en gevolglyk van het doorleezen des Werks, welks Achtste Deel wy aankondigen, en in welks vermelden wy agterlyker geraakt zyn, dan wy wel wenschten; eene agterlykheid, niet gebooren uit kleinagting voor een Werk, altoos door ons met welverdienden lof vermeld; maar veroorzaakt door tusschenvallende beletzelen, en de ruimte van Voorraad of rechtstreeks of eenigzins in dit vak vallende, en tot onze Tyden betrekking hebbende; wy willen egter ons bevlytigen om in 't gelyk te komen. De Tytel wyst het Tydvak aan, 't welk, in dit Deel, | |
[pagina 495]
| |
de stoffe aan den Geschiedboeker verschaft. Niet meer dan twee Hoofdstukken bevatten dien voorraad van Geschiedstoffe. Het eerste levert ons het voorgevallene van de Nederlaag en Dood van hannibal's Broeder tot aan het einde van den tweeden Carthaagschen Oorlog. Zo veel opeengestapelden Krygs geleezen hebbende, als dit Boek, in gevolge van andere Oorlogen, aanbiedt, zal 't met den Leezer eenigzins gesteld zyn als met den Geschiedschryver livius. ‘Ook ik verheug my,’ - dus drukt hy zich uit, ‘naa de blydschap van geheel Italie over den voleindigden Carthaagschen Kryg beschreeven te hebben - ook ik verheug my, als had ik zelf deel aan alle moeite en gevaar gehad, den Carthaagschen Kryg ten einde gekomen te zyn; want hoe bezwaarlyk het my, die eenmaal op my nam, alle de bedryven der Romeinen te boeken, ook zou voegen, in enkele deelen van zulk een werk te bezwyken; de herinnering egter, dat de drie en zestig jaaren, van den eersten tot het einde van den tweeden Carthaagschen Kryg verloopen, my even Lang bezig hielden, als de vierhonderd acht en tachtig jaaren van het bouwen van Rome tot aan den Consul appius claudius, die het eerst de Carthageren bestreedt, doet my vooruit zien, dat ik, even als zy, die aan het strand gaan baaden, met elken tred in ruimer en dieper zee zal geraaken, terwyl het werk, 't welk eerst by elke pooging te verminderen scheen, onder den arbeid zelf is toegenomen.’ Veel eenzelvigs kan niet uitblyven by dusdanige Geschiedverhaalen; doch wordt deeze afgewisseld door veel treffends van eenen anderen aart, door Characterschetzen, door voorbeelden van Laagheid en Edelmoedigheid, en veele andere tegen elkander afschynende Deugden en Ondeugden, die woelende elkander afwisselen; door treffende beschryvingen van belangvolle verrigtingen, die den Leezer als op het tooneel der volvoeringe te rug leiden. Vol hier van is scipio's tocht en bedryf na Africa. Groot was de toerusting tot dien overtocht, en vinden wy de gereed liggende Vloot in deezer voege beschreeven. - ‘Sicilie hadt veele Romeinsche Vlooten uit deeze zelfde haven in zee zien loopen; maar geduurende deezen ganschen Kryg al vast, waar in men alleen ter kaapen kruistocht hadt gevaaren, ja zelfs in den voorigen, schoon toen geene mindere Vloot, met twee Consuls aan | |
[pagina 496]
| |
boord, was in zee gegaan, hadt men nog nimmer zulk eene ontzettende uitrusting gezien. Omtrend vierhonderd vragtschepen voerden thans, behalven de veertig Oorlogs-galeijen, een heir, 't welk eenen Kryg stondt te beslissen, die, tot nog toe in Italie zelve gevoerd, deszelfs grond van het eene tot het andere einde met verslagenen bedekt hadt. En deeze Krygsmagt hadt eenen Bevelhebber aan 't hoofd, die zo wel door zyn goed geluk als door zyne betoonde dapperheid aller verwagting op zich hadt gevestigd. - Om hem met zyne Vloot in zee te zien loopen, liep niet slechts geheel Lilybaeum uit, maar kwamen alle afgevaardigden uit geheel Sicilie aan strand, die by scipio hunne opwachting gemaakt hadden, of den Praetor pomponius gevolgd waren, ja stonden zelfs de keurbenden, die op het Eiland achterbleeven, op den uitersten oever geschaard, om derzelver medemakkers, zo ver zulks mogelyk was, met hunne goede wenschen te vergezellen, voor wien de zeilree liggende Vloot geen schooner schouwspel was, dan zy zelve het volbeslaagene strand tot een verrukkend tooneel voor de schepelingen maakten.’ - De begrooting der Vloote is hier volgens livius opgegeeven; eene Aantekening vermeldt, dat dezelve, volgens appianus, uit 52 Oorlogs-Galeijen, 400 Lastschepen, en nog eene menigte van kleenere Vaartuigen, bestondt; allen te zamen bemand met 16,000 Voetknegten en 16,00 Ruiters. Naa een driedaagschen Zeetocht geschiedde de landing even geregeld als de inscheping. ‘Het gezigt der vyandlyke Vloot, en de landing van derzelver benden, vervulde niet slechts de aan strand gelegene landen met schrik en vreeze, maar zelfs alle de nabuurige Steden. Alle de wegen waren schierlyk zo vol van vluchtende Vrouwen en Kinderen, en voortgedreeven Vee, dat eensklaps deeze gansche streek van Africa verlaaten scheen. De vlucht der Strandbewooners was den Stedelingen nog verschriklyker, dan deezen de landing der Romeinen geweest was. Carthago inzonderheid was in eene verwarring, als hadt de vyand haar reeds veroverd.’ Veel viel 'er nogthans voor, eer het trotsch en valsch Carthago bukte, en scipio deswegen een zegepraal ontving, de luisterrykste die ooit Rome aanschouwde. ‘Het gezigt van 't geen voor scipio's zegekar werd heenengevoerd herinnerde der menigte zo leevendig alle voori- | |
[pagina 497]
| |
ge rampen en gevaaren, dat zy, tot ootmoedigen dank veeleer voor de verlossing van zo veel kwaads, dan tot luidruchtige vreugde over het behaalde voordeel, gestemd, naauwlyks zichzelve van aandoening bewust was. Syphax, de Koning der Masaesyliers, die met de overige Krygsgevangenen geboeid de Stad werd doorgeleid, overleefde niet lang zyne ondraaglyke vernedering; in zynen kerker te rug gebragt, ontmoetede hy den dood, die zyne rampen eindigde. Q. terentius cullaeus, uit de Carthaagsche Krygsgevangenis ontslaagen, volgde den zegepraalenden Veldheer met gedekten hoofde ten teken zyner bekomene vryheid, en vereerde scipio, tot het einde zyner dagen, als zynen eenigen Verlosser. Honderd vier en twintig duizend ponden Zilvers werden in 's Lands Schatkist uitgestort (3,690,000 Guldens) en veertig ponden Kopers (24 Stuivers) aan elken Krygsman uitgedeeld. De toenaam van africanus werd, zints deezen dag, aan scipio gegeeven. De landen van het waerelddeel, 't welk den naam van Africa draagt, die langs de kust der Middellandsche Zee gelegen waren, droegen toen byzonderlyk den naam van dat gewest, en scipio was de eerste der Romeinen, die zynen toenaam naar de door hem vermeesterde landen droeg, het zy het krygsvolk hem dien naam vereerde, het zy 's Volks gunst hem dus erkentelyk Wilde zyn. De dag des zegepraals werd opgevolgd door een voortduurend feest, 't welk verscheide dagen lang de prachtigste spelen en vertooningen opleverde, waar toe de Overwinnaar edelmoediglyk zynen eigen schat ontsloot. 's Volks dankbaarheid aan scipio voor zyne diensten aan het Gemeenebest hadt schier de burgerlyke vryheid aan deszelfs erkentelykheid gewaagd. Het wilde hem Standbeelden oprichten op de plaats der Volksvergadering, voor de Scheepssnebben, op het Raadhuis, in den Tempel zelfs van den Capitolynschen jupiter; ja wilde het niet by deeze reeds gevaarlyke vereering van eenigen Burger voor een vry Gemeenebest laaten berusten, maar hem het Consulschap en Dictatorschap voor zyn gansche leeven opdraagen. Gelukkig voor de burgerlyke vryheid, gedroeg hy, die in Spanje reeds door geene Koninglyke hulde te verleiden was geweest, | |
[pagina 498]
| |
zich even groot in het weigeren dier eere als hy dezelve zich hadt waardig gemaakt.’ Scipio's gedrag tegen de beschuldiging, als of men het bevredigen van den tweeden Carthaagschen Kryg alleen aan zyne eerzucht hadt toe te schryven, als welke dat vyandlyk Gemeenebest verdelgd zou hebben, indien de nadering van wangunstige Consuls hem niet voor deelgenooten, of wel mededingers, zyns roems hadt doen vreezen, wordt hier verdeedigd. Doch men zie dit by stuart zelve. Wy moeten nog plaats inruimen voor het Character van een oud Romein, die te meermaalen zich tegen scipio verzette, en staande deezen Oorlog stierf; met naame q. fabius maximus verrucosus. ‘Elk der Burgeren,’ berigt onze Geschiedboeker, ‘bragt een kleen stuk gelds tot zyne uitvaart op; niet, om dat zulks wegens zyne armoede noodig was; maar om dat zy hem als hunnen gemeenen Vader wilden begraaven. En hoe zeer verdiende hy dien naam en eer niet, die nimmer roekeloos het leeven of de vryheid zyner medeburgeren waagde; maar voor beider bescherming zich allen eigen schimp en ongelyk getroostede? De verregaandste vooringenomenheid met den overwinnenden scipio had dus het Volk deeze diensten van den afgeleefden tegenstreever des jeugdigen Veldheers niet doen vergeeten: die tegenstreeving zelve moet dan wel een' fabius waardig zyn geweest? Ja voorzeker, fabius had, naar het oordeel van livius, den bynaam van maximus verdiend, al had niemand dien vóór hem in zyn geslacht gedraagen. Zyn roem overtrof dien zyns Vaders - was aan dien zyns Grootvaders gelyk. Deeze mogt zich op weer verwinningen beroemen; éénen hannibal te staan kon alle overwinningen opwegen. Men hieldt hem meer voorzichtig dan voortvaarend; doch men twyfele vry, of zyn eigen aart, dan wel de aart des Krygs, die toen gevoerd werd, hem eenen draaler maakte; niemand betwist het geen ennius van hem verzekert: het draalen van dien éénen Man heeft den Romeinschen Staat hersteld. Wy schroomen geenzinsGa naar voetnoot(*) deezen fabius onder de Mannen van den | |
[pagina 499]
| |
allereersten rang te plaatzen, dien tot nog toe onze Geschiedenissen vermeldden.’ - Waar op stuart deeze Kenschets ophangt, met aanwyzing van de deelen zyner Geschiedenisse, in welke men de daadzaaken vindt. ‘Diep doorzicht, onbezweeken moed, wys beleid, volkomen zelfbeheersching, onbepaalde zucht voor het algemeen boven het eigen welzyn, voorbeeldelooze opoffering van eigene eer en achting aan de belangen des Vaderlands - zyn, in ons oog, zyne onbetwistbaare rechten op den rang, dien wy zyner nagedachtenis hebben aangeweezen, en waar in wy hem, met geheel eigendomlyken luister, meenen te zien uitschitteren. Welligt was hy toch de eenige in Rome's Pantheon, die zich schimp en smaad uit zucht voor het algemeen belang getroostede, - die zich daar toe vrywillig in de haatlykste verdenking bragt, terwyl zyn hart uit het edelst beginzel werkte. Meer dan eens zagen wy hem der Vaderlandsliefde zulk een offer brengen, waar toe niemand, wiens hart alleen van eerzucht gloeide, ooit vermogend was. Zyn grootmoedig vergeeven van eigen geleden ongelyk, en zyne bemoeijing, om anderen allen ouden wrok op het altaar des Vaderlands te doen afleggen - zyne gelaatene onderwerping by den dood zyns Zoons, die reeds eenmaal Consul was geweest; eene gelaatenheid, welke de verwondering en het voorbeeld der volgende geslachten bleef - zyne zorg tegen alle verbastering van zeden door weelde en overdaad - en zyne minzaame behandeling van alle zyne onderhoorigen, - voltooijen in hem den edelsten Held, wiens grootheid goedheid is. Eigenzinnigheid en yverzucht noemt men zyne zwakke zyde; maar de eerste is deugd als zy op wysheid rust, de tweede vondt ons oog in zyn character niet. - Wat was zyn zwak? - Zo ver het ons blykbaar werd, gebrek aan kieschheid in middelen om een goed oogwit te bereiken, 't geen de staatkunde gedoogt, doch de zedeleer afkeurt; een gebrek echter, 't welk ons alleen in zyn tegenstand tegen scipio gebleeken is. Te recht telde plinius hem onder de zeldzaame | |
[pagina 500]
| |
voorbeelden eens zeer langen en werkzaamen leevens, daar valerius maximus van hem verzekert, dat hy twee en zestig jaaren lang de wigchelroede voerde, welke hem in zynen manlyken ouderdom werd toevertrouwd, en hier uit elk laat opmaaken, dat zyn leeven een geheele eeuw ruim vervuld moet hebben. Welke bepaaling zyns hoogen ouderdoms, vergeleeken met zyn eene en laatste Consulschap, ons ten klaarsten toont, hoe lang men 's Mans aanleg miskend hebbe, en met hoe veel rechts de Romeinsche Redenaar zyn voorbeeld ter bemoediging des Ouderdoms bybragt.’ |
|