Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1798
(1798)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe Wysgeerige Arts. Door M.A. Weickard. Uit het Hoogduitsch. IVde Deel. Te Dordrecht, in den Haage, en te Breda, by A. Blussé en Zoon, J.C. Leeuwestyn, en W. van Bergen, 1798. In gr. 8vo. 311 bl.Spraken wy weleer met lof van de drie eerste Deelen van dit leezenswaardig WerkGa naar voetnoot(*), het vierde thans in het licht verscheenen Deel verdient niet minder onze aandagt. Hetzelve handelt vooreerst over de natuurlyke neigingen, de aangenaame en onaangenaame gewaarwordingen, en de mededeeling van eigenschappen van ziel en lichaam. Vervolgens gaat de Schryver over tot een Ontwerp eener Wysgeerige Geneeskonst, wier eerste Boek handelt over de Ziek- | |
[pagina 443]
| |
ten van den Geest, tot welke door den Schryver gebragt worden de zwakke Verbeeldingskragt, de verhitte en buitenspoorige Verbeeldingskragt, het gebrek aan Oplettendheid, een hardnekkig of aanhoudend Nadenken, de Vergetelheid, het Onverstand, de Domheid, de buitengewoone Vlugheid van Geest, en de Krankzinnigheid. Het tweede Boek van dit ontwerp handelt over de Ziekten des Gemoeds, welke verdeeld worden in de zodanige, in welke eene levendige, werkzaame, hittige of beweegende Gemoeds-eigenschap plaats heeft, hoedanige zyn Wellustigheid, Verliefdheid, Verkwisting, Oploopendheid, Wraakzucht, Vermetelheid, Kweezelaary, Dweepzucht en Hebzucht. De tweede Afdeeling van dit Hoofdstuk bevat de langzaame nederslaande en terughoudende Gemoeds-eigenschappen: met naame de Traagheid, Slaaperigheid, Ledigheid, Treurigheid, Verzaagdheid, Neerslagtigheid, Nyd, Hofziekte, Schaamachtigheid, Vreesachtigheid, Bangheid en Bloheid. De beschryvingen der ongesteldheden van den Geest en des Gemoeds zyn zeer volledig en naauwkeurig, zo ten opzichte van de kentekenen, toevallen en waarneemingen, als met betrekking tot de Geneezing, die doorgaans zeer eenvoudig en naar den aart der zaaken geschikt is. Dus raadt hy, by voorbeeld, tot geneezing van de Verstandeloosheid der kinderen, op p. 120 en 121, het volgende: ‘Men gewenne kinderen aan naauwkeurige en klaare begrippen, aan oplettendheid, nadenken en goede vergelykingen. Men maake hen wantrouwend omtrent hergebragte leeringen, gevoelens, vooroordeelen, en omtrent alles wat niet naauwkeurig en aanhoudend genoeg is doorvorscht en ontleed geworden. Men wekke hen eindelyk op, om zichzelve met kundigheden te verryken, en onder eene getrouwe leiding de waarheid te zoeken. Men maake hen hardgeloovig, onpartydig, oplettende; verstrooijingen, waar toe zy zo zeer geneigd zyn, moeten van langzaamerhand verbannen worden. Men toone hen de dwaalingen, die uit lichtgeloovigheid, partydigheid, lichtzinnigheid en verstrooijing ontstaan. Men maatige de heerschende hartstochten, de gebreken van het temperament en diergelyke. Op deeze wyze zal men eindelyk menschen van gezonde oordeelkragt opvoeden. Hun verstand zal zich met des te grooter luister vertoonen, als zy ryk aan kundigheden en waarneemingen geworden zyn, als yver voor de | |
[pagina 444]
| |
waarheid, of eene andere edele zucht, hen aanvuurt, om hunne oplettendheid naar hunne kragten aan te wenden. Het is met den wyzen als met den jager, zegt helvetius, de geringste beweeging verjaagt het Wild van den laatsten, en de geringste verstrooijing des eersten zal hem van de waarheid verwyderen.’ Vervolgens geeft de Heer weickard een Aanhangzel van Geneesmiddelen, waar in, onder anderen, voorkomt, het zo eenvoudig middel, waar mede muzel meermaalen de treurigheid, melancholie en krankzinnigheid, genas: ℞ Tart. tartarisat. ℥ßIn het begin om de twee uuren een lepel vol, doch vervolgens maar driemaalen 's daags. Gemaklyk ziet men, dat de voortreflyke werking van dit middel, voornaamelyk, afhangt van de sterke ontbindende kragt van den smeltbaaren Wynsteen. - Dit Deel eindigt met eene Verhandeling van den Schryver, over de eigentlyke kragt, waar door de groeijing en voeding geschiedt. Dit stuk is zeer wel geschreeven, en bevat de optelling en beoordeeling van veelerleye gevoelens, welke dienaangaande zyn voorgesteld. Doch, gelyk lichtelyk valt te begrypen, hy heeft de zaak ongeveer zo duister gelaaten als zy voorheen was, en denkelyk nog wel lange zal blyven. |
|