| |
Gedenkschriften der Maatschappy van Zendelingschap, tot voortplanting van het Evangelie in Heidensche landen, opgericht binnen Londen, in herfstmaand des Jaars 1795. Benevens eenige daartoe betrekkelyke Leerredenen. Uit het Engelsch vertaald, door M. van Werkhoven. 1ste Stuk. Te Dordrecht, by A. Blussé en Zoon, 1798. In gr. 8vo. 114 bl.
Eene aanspraak aan de belyders van het Euangelie, door den Eerw. bogue, Predikant- te Gosport in Engeland, geplaatst in the Evangelical Magazine van September 1794, en daartoe ingericht, om zyne landgenooten tot navolging van de lofwaardige poogingen van andere Genootschappen, tot bekeering der Heidenen, op te wekken, gaf de eerste aanleiding tot de oprichting van een nieuw Zendeling-Genootschap, waaromtrent ons in dit Werkjen eenige berichten medegedeeld worden. Men hield al kort daarna opzetlyke byeenkomsten, om zoodanige Maatschappy tot stand te brengen, liet eene aanspraak aan de Dienaaren van het Euangelie, en alle andere vrienden van het Christendom, over de zaak der Zendelingschap tot de Heidenen, drukken, die met een geschreeven Brief tot aandrang, om het ontworpen plan op alle wyze te begunstigen, aan een aanmerkelyk getal Leeraaren in de Hoofdstad en derzelver nabuurschap, werd gezonden, en vond weldra een groot aantal bereidwillig, om tot dit werk het hunne toe te brengen. Deze kwamen op den bestemden tyd, in January 1795, met de overigen, die reeds verscheiden maalen, tot het zelfde einde, vergaderd geweest waren, samen, en deze byeenkomsten zyn van dien tyd af geregeld alle veertien dagen gehouden. Men stemde eenpaarig overeen, dat alle partybenaamingen, en mindere onderscheidingen, in de uitvoering van dit groot ontwerp, zouden verzwolgen worden in den grooten naam en zaak van het Christendom. 'Er wierd ook een Formulier van deelneeming, die
| |
| |
voor Euangelische Leeraaren en Leeken van allerlei benaamingen werd opengezet, ontworpen, en een Committé van Correspondentie opgericht, om de gemeenschap met broederen in alle oorden des lands te bevorderen. Wy vinden dit echter naderhand, in een rondgaanden Brief, bepaald tot zulken, die den Kinderdoop beoefenen. (De Doopsgezinde Broeders in Engeland hadden reeds afzonderlyk een Genootschap tot hetzelfde einde in werking.) Men zag nu alhaast de vlam van Godsdienstyver, welke op veele plaatsen, reeds voorlang, heimlyk ontvonkt was, in vollen gloed branden. Op den eersten rondgaanden brief aan de Leeraars, in alle oorden des lands, kwamen terstond van verscheiden kanten zoodanige antwoorden, welken de grootste aanmoediging opleverden. Men liet daarop ook eene Aanspraak aan alle oprechte en yverige Belyders der Euangelieleer, van allerlei Gezindheden, met opzicht tot eene onderneeming, om het Euangelie onder de Heidenen bekend te maaken, door het land rondgaan. 'Er bleef alleen overig, de vlam van godvruchtige welwillendheid tot één punt te verzamelen, en een plan van saamvereenigde werking daar te stellen. Tot dat einde was de algemeene byeenkomst bestemd, binnen Londen, op den 22, 23, en 24 September. Vooraf werd nog een rondgaande Brief, zoo verre moogelyk was, afgezonden aan alle Leeraars in de stad, en door het geheele land, en bovendien een korte Uitnoodigingsbrief gezonden aan veele gemeene Christenen, in de stad en derzelver omstreeken. Alle deze gemelde brieven en aanspraaken zyn in dit eerste Stuk der Gedenkschriften te leezen. Een zeer talryke en aanzienlyke vergadering van Leeraars en gemeene Christenen verscheen ter bestemder plaats. Op maandag avond 21 Sept. werd eene voorbereidende byeenkomst gehouden, waarin, verslag gedaan zynde van 't geen dus verre verricht was, om de zaak te brengen tot dien stand, waarin zy zich thans bevond, de schets van een Plan, tot oprichting van eene Maatschappy tot het zenden van
Zendelingen naar Heidensche en onverlichte Landen, door het Committé van Correspondentie ontworpen, werd voorgeleezen, en met buitengemeene geestdrift goedgekeurd, als geschikt, om aan de Algemeene Vergadering, de volgenden dag, te worden voorgelegd. Op de drie volgende dagen, voor de Algemeene Vergadering bestemd, wierden zes plegtige Vergaderingen tot Godsdienstoefe- | |
| |
ning, de eene na de andere, in onderscheiden gedeelten der stad gehouden. De Leerredenen, by die gelegenheid met veel vuur uitgesproken, zyn te gelyk met de Historie der Maatschappy in druk verscheenen. De eerste derzelven is reeds in dit eerste Stuk voorhanden, waarvan wy hier onder ook eenig verslag doen zullen. Door dit middel, met veel staatigheid, en blykbaaren toeleg om den Godsdienstyver der menigte meer en meer te doen ontvlammen, uitgevoerd, werd de steeds toeneemende deelneeming in het voorgenomen ontwerp zeer sterk bevorderd. In de tusschenpoozen, tusschen de meer plegtige diensten, werden Byeenkomsten gehouden, om over het stuk te handelen, en aan de zaaken der pasgebooren Maatschappy een goede vorm te geeven. Het ontworpen plan tot oprichting van eene Maatschappy, tot het voornoemd einde, werd rypelyk overwoogen, en, na eenige verbeteringen, aangenomen en vastgesteld. Men koos Bestuurders, eenen Schatmeester en Secretarissen, en ging vervolgends over tot het bepaalen der plaatzen, alwaar, en de wyze, op welke, de eerste onderneemingen zouden te werk gesteld worden. Men vond het nuttig en raadzaam, allereerst aan de Eilanden in de Zuidzee te denken. Men zou daarna, zoodra mogelyk, Zendelingschappen onderneemen naar de kust van Africa, of naar Tartaryen, over Astracan, of naar Suratte op de Malabaarsche kust, of naar Bengalen, of de kust van Koromandel, of naar het eiland Sumatra, of naar de Pelew-Eilanden. Hiermede is deze eerste Algemeene Byeenkomst ten einde geloopen. Men leest hier nog een rondgezonden brief aan de Leeraars in het Land, om van het verrichte werk
kennis te geeven, die, behalven het aangenomen plan, en de Lyst der Bestuurderen, ook eenig bericht van de eerste werkzaamheden derzelven bevat. Men ziet daaruit, dat toen reeds aanzienlyke giften en jaarlyksche Inschryvingen gedaan zyn, dat weldra verscheiden Zendelingen hunnen dienst aangebooden hebben, en toen reeds eene eerste Zending is bepaald, en dat een Heer, uit den dienst in Oost-Indien terug gekeerd, zich vrywillig heeft opgedaan, en edelmoedig zynen dienst aangebooden, om het bevel over een schip, tot het overvoeren der Zendelingen naar de plaats hunner bestemming, op zich te neemen.
Wy zien met verlangen nadere berichten van den uitslag van deze eerste, en de daarop gevolgde bezending
| |
| |
naar de Natie der Foulahs, in de binnen-gewesten van Africa, en verdere werkzaamheden van deze Maatschappy, te gemoet. Want verder, dan wy vermeld hebben, gaan dus verre deze vertaalde Gedenkschriften niet. In dit eerste Stuk volgt nog alleenlyk de eerste der bovengemelde Leerredenen, ten tyde der oprichting van deze Maatschappy te Londen door den Eerw. th. haweis gehouden.
In deze Leerrede wordt de Apostolische lastbrief, Marc. XVII:15, 16, op de Zendelingen toegepast, en, na eenige voorafgaande aanmerkingen, over de gelegenheid des tyds, en het doel der plegtige Byeenkomst, by welke deze Redevoering is uitgesprooken, de volgende byzonderheden verhandeld. I. Waarheen wy gaan moeten; II. wie ze zyn, die gezonden moeten worden; III. wat zy moeten prediken; IV. en welke de uitslag zyn zal van hunne zending. - I. Op de eerste vraag wordt geantwoord: in de geheele waereld, en eene aandoenelyke schildery opgehangen van de menigte van Volken, die nog zonder kennis van het Euangelie leeven. II. Op de tweede, wie zullen gezonden worden, is het antwoord: zulken, als de Heer heeft voorbereid, en toegerust tot het zwaarwigtig werk. Menschen, die hun leeven niet dierbaar achten voor zich zelven, maar bereid zyn, zich te verteeren en verteerd te worden, in zynen eervollen dienst. Menschen, die waarlyk door den Heiligen Geest zyn opgewekt, om zich aan dat werk toe te wyden. Menschen, die eene innerlyke blykbaarheid hebben, door den Geest, getuigende met hunnen geest, dat zy kinderen van God zyn. ‘En wy behoeven,’ zegt de Redenaar, ‘niet te wanhoopen van die te zullen vinden; is het niet in de Schoolen der Geleerdheid, of in de gewoone Kweekhoven der Godgeleerden; het zal zyn onder godvruchtige lieden in onze onderscheiden Gemeenten. Een eenvouwig man - met een goed natuurlyk verstand begaafd - vol van geloof en van den Heiligen Geest - al kwam hy uit de smisse, of uit den winkel, zou in myn oog, ik beken het, als Zendeling tot de Heidenen, oneindig verkieslyker zyn, dan al de geleerdheid der schoolen.’ Geen kerkelyk gezag is hier noodig; zy, die bevoegd zullen weezen om te oordeelen over eene Zendelings - roeping, moeten van denzelfden Geest gedrenkt zyn. III. Wat moeten zy prediken? Het antwoord is: zy moeten aan alle creatuuren het Eu- | |
| |
angelie prediken, het zuiver, krachtig,
onvervalscht Euangelie van onzen grooten God en Zaligmaaker Jesus Christus. De Prediker noemt vervolgens de grondwaarheden van het Christendom, die zynes oordeels tot het onvervalschte Euangelie behooren, en vervat zyn in de Geloofsbelydenissen van alle Hervormde Kerken, de Leer der Godheid van Jesus Christus, van zyne verzoenende Offerande, van de werkingen van zynen Geest tot leevendigmaaking van zondaaren. ‘Van dit eene stuk,’ zegt hy, ‘zal alle onze voorspoed afhangen, als Christus gepredikt, alleen gepredikt, altyd gepredikt wordt.’ IV. Welk zal de uitslag zyn van zulk een Zendeling? Antw. Die geloofd zal hebben en gedoopt zal zyn zal zalig worden, maar die niet geloofd zal hebben zal verdoemd worden. Hier wordt beweerd, dat 'er volstrekt geen zaligheid, dan door het geloof aan die waarheden van het Euangelie, voor de Heidenen is te hoopen. En dit geeft aanleiding tot zeer ernstige opwekkingen en aanspooringen, waarmede deze Rede wordt geslooten, om ter bereiking van dit edel doel, om menschen te behouden, die anders zeker verdoemd zullen worden, mede te werken, en alles toe te brengen.
Het zy verre van ons, het welmeenend oogmerk der eerste Oprichters en verdere deelneemers in dit werk in twyfel te trekken. De onderneeming is loffelyk, en kan belangryk worden in de gevolgen, zoo wel voor de uitbreiding der weetenschappen, en tot opwekking van een warmen Godsdienstyver, in die Landen, van waar zulke bezendingen gedaan worden, als tot voortplanting van het Christendom onder de Heidenen. Wy willen 'er het beste van hoopen. Men heeft met rede geklaagd, dat de Zendelingen der Roomsche Kerk over 't geheel meer hun werk gemaakt hebben om een blind geloof aan Kerkelyk gezag en allerlei bygeloovigheden voort te planten, dan wel om de menschen met de reine leer van Jesus bekend te maaken, en daardoor te verbeteren. En zouden onze Protestantsche Broeders, die al mede hier en daar de proef genomen hebben om Heidenen te bekeeren, ook wel over 't geheel 'er genoeg op toegelegd hebben, om de waare Christenleer, in haare oorspronglyke eenvoudigheid, voor te draagen, en zoo wel op het verstand, als op het hart, te werken? Het is dan in de daad te wenschen, dat verlichte Mannen, die wy
| |
| |
vooronderstellen dat ook onder de deelneemers in deze zoo veel geruchtsmaakende Maatschappy gevonden worden, op hunne hoede zyn tegen alle verkeerde uitwerkselen van eene ontydige geestdrift en vroomen yver, die niet door gezond verstand en wys beleid bestuurd wordt, en hunne uiterste poogingen in 't werk stellen, ten einde een wel doordacht en geregeld plan van redelyk onderwys tot stand kome, en de keuze van Zendelingen niet dan met de grootste omzichtigheid bepaald worde. Wat men zeggen moge, 'er worden meer dan gemeene, en allezins opgeklaarde, kundigheden, en geen geringe begaafdheden van verschillende natuur, vereischt, om, met gegronde hoop op waare vrucht, onder Heidensche Volken, tot voortplanting van den Godsdienst, te arbeiden.
|
|