| |
Harmen Alfkens, of eene Wysgeerige en Rechtskundige Bydraage tot de geschiedenis van het Lyfstraffelyk Recht, door Mr. M.C. van Hall en Mr. W.Y. van Hamelsveld, practiseerende Advocaaten te Amsteldam. Te Amsteldam, by J. ten Brink Gerritsz., 1798. In gr. 8vo. 140 bl.
Harmen alfkens, te Broekhausen, in Hanover, geboren, een Man van omtrend 46 jaaren, hadt bevoorens een redelyk bestaan gehad als Bakker, in de Tuinstraat te Amsteldam; doch deeze kostwinning, door het slegt en buitenspoorig gedrag van zyne tweede Vrouw, geertje kroese, van tyd tot tyd verloopende, was hy tot armoede vervallen, en kon naau- | |
| |
welyks, op het zogenaamde lange Bleekerspad, met Glanzen, in de behoeften van hem en zyn huisgezin voorzien.
Hy was driemaal gehuwd geweest; hebbende in zyn tweede huwlyk, hetwelk hem zo ongelukkig maakte, drie Kinderen verwekt, hendrik, margaretha en willemina, waar van het oudste elf, het andere agt, en het derde drie jaaren oud was; doch by zyne eerste en by zyne derde Vrouw, met naame alida boore en jansje heintjes, met welke laatste hy zich voor ruim één en een half jaar in den echt hadt begeeven, hadt hy geene kinderen.
Hoewel hy deeze kinderen eene zo sterke liefde toedroeg, dat hy by zyne buuren den naam hadt van al te mal met hen te wezen, werdt hy nochtans zo ver buiten zich zelven vervoerd, dat hy aan twee van deeze zyne lievelingen zyne handen sloeg en dooder van dezelve werdt, terwyl een toeval hem belette dit voorneemen ook ten uitvoer te brengen aan zyn oudste Zoontjen, daar hetzelve by geluk, op dat oogenblik, niet t'huis was.
Een zeer geringe diefstal, door hem uit armoede begaan, was de eerste en aanleidende oorzaak, waar door deeze man het gebruik zyner zinnen verloor, en zyne ziel tot de daad het besluit nam, en ook op het zelfde oogenblik uitvoerde. Hy hadt in den nacht, tusschen 20 en 21 July 1795, vier stukken brandhout gestoolen van de Werf van hendrik heintjes; doch was door zekeren cramer, toen hy dat hout naar huis wilde brengen, gezien. Zeer waarschynlyk hadt deeze laatste de eigenaars hier van verwittigd, ten minsten het scheen bekend, dat alfkens het hout, dat vermist werdt, gestolen hadt; want des anderen daags vervoegden casper heintjes, de Zoon, en hendrik van dam, de Schoonzoon, van den bestoolenen, zich ten zynen huize, en wilden met geweld zyne wooning doorzoeken, het welk hy nochtans, door zich op zyn burgerrecht te beroepen, voorkwam en belette.
Intusschen maakte dit voorval hem bedachtzaam, om, ware het mogelyk, alle gevaar van ontdekt te zullen worden te voorkomen. Hy nam dus dit hout, en bragt het 's nachts onder een Steiger, by het bleekveld, achter zyne wooning; zich verbeeldende dat het daar veilig lag, als door het hooge water niet kunnende gezien worden, zonder te bedenken, dat het zichtbaar moest worden, als het water viel; ook gebeurde dit, en het hout werdt door verscheiden buuren ontdekt.
Dus geslingerd tusschen hoop en vreeze, werdt zyne benaauwheid en angst tot den hoogsten graad gebragt, toen den 22 July daaraan volgende, 's middags ten vier uuren, zyne buurvrouw, eva beelders, Weduwe van françois gombert, bygenaamd de Weduwe hompe, by hem kwam. Deeze, gehoord hebbende dat hy alfkens, met welken zy, zedert vier jaaren, een dagelykschen omgang hadt gehouden, eenig hout gestoolen
| |
| |
hadt, ging naar hem toe, om hem wegens die geruchten te waarschouwen. Onder weg ontmoette zy gemelde heintjes, welke, onder het maaken van een groot rouach, haar verhaalde, dat haar vriend wel voor f 100 -: -: aan hout gestoolen hadt. Eenige vrouwen, welke zich daar omtrend bevonden, verzogten, uit hoofde dat deeze Weduwe met alfkens zo bekend was, dat zy naar hem toe zoude gaan, ten einde hem te waarschouwen, dat hy moest maaken weg te komen. Zy voldeed dus aan dit verzoek; en ten huize van haaren vriend komende, vraagde zy: hoe hy 'er toch toe gekomen was om hout te steelen? Hy antwoordde haar niets op deeze vraag: maar, in zyne handen wryvende, zag hy haar zodanig verwilderd aan, dat zy bang werdt, en agteruit deinsde. Zich weder eenigzins hersteld hebbende, hervatte zy: die kaerel (bedoelende daar mede voorn. heintjes,) maakt zulk een geweld op het Pad, dat ik zou maaken dat ik weg kwam op het gebied van Amstelveen. Waarop alfkens haar toevoegde: Neen, zou ik myne Vrouw en Kinderen zo verlaaten! ik ga niet weg. Op welk antwoord deeze Weduwe vertrok.
Beducht voor de gevolgen, welke de vervreemding van deeze vier stukken hout, hoe zeer van weinig waarde, voor de eer van hem en zyne kinderen hebben zoude, en waar mede de eigenaar dier stukken hout hem bedreigde: nog meer beangst, door de, misschien goedhartige, maar ongelukkige, waarschouwing van eene, helaas! te gedienstige vriendin; door het zich daar mede vereenigende denkbeeld van de armoede en schande, welke zyne lieve kinderen zou treffen, geheel ontroerd; weggevoerd door zyne, hem misleidende, verbeeldingskragt, brengt hy, na het vertrek van die vrouw, op één oogenblik, Schavot en Beul, en zich zelven, als een slachtöffer der Gerechtigheid, van alle menschen verächt, voor zynen verwilderden geest. Door deeze en nog akeliger schrikbeelden bestormd, overmeestert de drift zyne reden, en zyne ziel, zich tot niets anders bepaalende dan tot de gedachten van armoede en schande, nam, toen voor het eerst, het schriklyk besluit, om, namelyk, in den dood zyner kinderen, het ongelukkig einde te zoeken van zyne en zyner kinderen toenmaalige en dreigende rampen.
Dit besluit genomen zynde, voerde hy ook daadelyk aan zyne twee jongste kinderen uit. Hy hadt wel een oogenblik in beraad gestaan om zich zelven van kant te maaken, doch werdt daar in wederhouden door de onderstelling dat 'er dan nimmer eenige zaligheid voor hem zoude wezen; daar in tegendeel zyne kinderen, wanneer die door hem vermoord waren, zalig zouden zyn; en wanneer hy van God, voor die daad, uit genade, vergeevinge ontvangen hadt, hoopte hy schielyk zyne kinderen te zullen volgen.
Zyn oogmerk was derhalven nu, om deeze geweldige daad
| |
| |
aan zyne drie kinderen te volvoeren. Een van dezelve, namelyk zyn jongste Dogter willemina, was maar alleen met hem in huis, terwyl hy, om ook de andere in huis te krygen, verscheidene maalen, buiten's huis, zyne Dogter margaretha riep, en wel met zo veel ongeduld, dat hy eindelyk in drift haar te gemoete riep: manke blixem kom voort! Zy in huis gekomen zynde, zeide hy tegen haar, dat hy zo in benaauwdheid was, dat hy geen raad meer wist, en dat hy haar allen van kant zoude maaken. Waar op margaretha antwoordde: Vader gaat naar boven, trek de Leer agter je op, als dan de Dienders komen, dan zal ik zeggen dat Vader niet t'huis is. Waar op hy zeide: neen kinderen, ik moet je maar ombrengen, want anders doe ik u eeuwige schande aan. En hier op vatte hy haar aan, wierp haar op den grond, en sneed haar met een mes den hals af; het welk hy ook aan het jongste kind verrichtte.
In dit oogenblik kwam hem noch de afschuwelykheid van de daad welke hy volbragt, noch de straf welke het Godlyk en Menschelyk recht op zulk eene ontäarte daad bedreigde, voor den geest: neen, hy verbeeldde zich, dat hy zyne kinderen van de schande moest bevryden: dat deeze tot God zouden gaan, terwyl hy ze slechts diep in den hals moest snyden, om hun zo veel minder smart aan te doen. Deeze ontzinde gedachte bleef hem zelfs nog by, toen hy reeds zyne twee kinderen vermoord hadt; wachtende nu nog zyn Zoontjen, het welk uit de Stads-school met zyn oudste Zusjen gekomen zynde, hem gevraagd hadt om eens te mogen gaan wandelen.
Dan, dit kind gelukkig niet spoedig t'huis komende, gaf dit vertoeven aan zyne ziel eenigen tyd om te bedaaren, en zich te herstellen; het geen ook van dat gevolg was, dat hy nu bezef kreeg van het geen door hem verricht was, en hy zich zelven kon voorhouden de grootheid van zyne begaane euveldaad; hier op ontwaakte zyne reden, deedt hem voor zich zelven vreezen, en vervulde hem met angst en benaauwdheid.
Daar de Buuren op het geschreeuw der kinderen opmerkzaam geworden waren, en zekere groenvrouw by hem, om groente te brengen, aangeklopt hadt, waar op hy haar toeriep: ik doe niet open; zo scheen hy het in huis, die schouwplaats van dood en jammer, nu niet langer te kunnen uithouden, maar het te moeten verlaaten. Hy gaf derhalven de sleutel van de deur aan eene buurvrouw, zynde een Friesin, wier naam hy niet wist, met verzoek de deur voor zyn Zoontjen hendrik te openen, als die mogt t'huis komen; begeevende zich verder naar het Huis der Gemeente, om aldaar zyne misdaad bekend te maaken. Onder weg, namelyk in de Varkensgang, ontmoette hy dit, toen zyn eenig, kind, en zeide, op den toon van een liefhebbend Vader, tegen denzelven: Lieve Jongen! zyt gy daar! zeg aan uwe Moeder, dat ik naar het Stadhuis ben; uwe
| |
| |
beide Zusjens zyn dood; geevende tevens dat kind, het welk, weinige oogenblikken te vooren, zyne doodende handen niet zou hebben kunnen ontkomen, nog een weinig gelds.
Op het Huis der Gemeente gekomen zynde, zeide hy aan een Dienaar der Justitie, zich aldaar bevindende, dat hy een neêrlaag hadt begaan; doch deeze, zich verbeeldende dat de man niet wel by zyne zinnen was, zeide: die neêrlaag zal zo groot niet weezen, je moet dan maar naar het Schoutshuisje gaan: volgende hem echter derwaards van verre. Daar gekomen, gaf hy zich andermaal aan, als een moord hebbende begaan. Hoewel men nu ook hier twyfelde, of hy wel by zyn verstand was, zo hield men hem niet te min; gaf 'er bericht van aan den Procureur der Gemeente van hall, en onderzogt de zaak: na welk onderzoek men bevondt, dat die twee doodslagen begaan waren, zo dat men hem van daar, met eene Toeslede, naar de Boeijen der Stad overbragt.
Wy hebben deeze ontzagchelyke gebeurtenis, zo met de woorden van de Schryvers, als die der bekentenisse van alfkens zelve, en der getuigen daar op gehoord, hier zaaklyk medegedeeld, om dus onze Leezers in staat te stellen om over den inhoud deezer zielkundige Bydragen van twee bekwaame Rechtsgeleerden eenigzins te kunnen oordeelen. Na eene korte Inleiding, handelen zy hunne stoffe in vyf byzondere Hoofdstukken af, en doen, in het eerste, een Verhaal van de daad. In het tweede, onderzoeken zy, wat in het algemeen in Crimineele rechtsgedingen beweezen moet worden. In het derde Hoofdstuk, in hoe verre de misdaad, door h. alfkens begaan, beweezen was. In het vierde, of de begaane daad aan hem alfkens, zedelyk, konde worden toegerekend. En in het vyfde, of h. alfkens, wegens deeze daad, strafbaar was; welk laatste ontkennend wordt beäntwoord.
Agter deeze Verhandeling treft men nog vier merkwaardige gevallen aan, welke met het geval van harmen alfkens gelyk staan. Vervolgens eenige Bylagen, bestaande in de Judicieele Bekentenis van gemelde h. alfkens; in het Rapport van de Inspectie, door de Burgers Mr. n. sinderam en Mr. j. schimmelpanninck, ten huize van den gevangenen gedaan; in het Schouwrapport van de Burgers a. bonn, d. van rhyn en françois jas, Inspectores Cadaverum; in het Rapport van de Burgers a. bonn, d. van rhyn en n. bondt, betreffende het Hoofdtemperament van gemelden alfkens: welk laatste tot het volgend besluit leidt: dat hy, van zyne jeugd af, zwaarmoedig en oploopend, daar na, door ongesteldheid van ligchaam, vatbaar geworden is om door verrassende omstandigheden buiten zich zelven gevoerd te worden, en dat hy, in die oogenblikken, het gebruik van zyn verstand minder magtig is. - Wordende eindelyk dit Werkje met de Verklaaringen van eenige buuren van h. alfkens, en van de voorgenoemde Wed. gom- | |
| |
bert, als mede met den capitaalen eisch en Conclusie van den Procureur der Gemeente, om hem alfkens op een Schavot te doen radbraaken, gesloten.
Het Committé van Justitie te Amsterdam, overeenkomstig het algemeen oogmerk der straffende Wetten willende handelen, heeft echter den 26 van Slagtmaand 1795, den Procureur der Gemeente deezen zynen capitaalen eisch ontzegt: en tegen h. alfkens een Vonnis uitgesprooken, waar by hy, voor den tyd van vyftig agtereen volgende jaaren, in het Tuchthuis dier Stad, op de zogenaamde Stille Plaats, geconfineerd is.
Hier was het, (zeggen de Schryvers) dat wy hem, ruim een half jaar daar na, hebben gezien, gesprooken, en eenige vraagen gedaan, uit welks beäntwoording, als mede uit zyn gelaat en voorkomen, het ons toescheen, als of deeze ongelukkige voor zich zelven nog in het dwaalend begrip verkeerde van welgedaan, en zyne kinderen gelukkig gemaakt te hebben; nadien hy zeer bedaard, welgemoed, was, en, op zyn gelaat, de tekenen van eene kalme en geruste ziel zich vertoonden, welken te vergeefsch gezocht zullen worden by hen, die door hun geweeten overtuigd zyn zich aan kwaad te hebben schuldig gemaakt. Hy verzekerde ons, dat hy het wel hadt; alleen klaagde hy over verveeling, daar niets te verrichten hebbende, en verzogt daar in eenige voorziening, aan welk verzoek beloofd werdt dat voldaan zoude worden, het welk ook naderhand gebeurd is. [Houdende hy zich tegenwoordig, in het gezelschap van andere gevangenen in het Tuchthuis, met het breiden van Koussen, onledig.]
Wy wenschen het Vaderland geluk met deeze waarlyk wysgeerige en rechtskundige Bydraagen, welke aan de Burgers Mr. g.i. gales, c.j. temmink, c. van lennep, w.h. horneer, p.n. arntzenius, h. costerus, m. van ommeren en e.e. burgkly glimmer, die mede als Rechters, op den 26 van Slagtmaand 1795, harmen alfkens beöordeeld hebben, zyn opgedraagen. Mogelyk zal deeze gepaste Verhandeling ook anderen aanspooren, om zich, by het uitoefenen van het recht, ook op de betrachting der menschelyke driften en hartstochten, in de byzondere voorvallen des levens, meer opmerkzaam te zyn: waar door de Ziel- en Menschkunde uitgebreid, en de lyfstraffelyke Rechtsgeleerdheid merkelyk verbeterd zoude worden.
|
|