Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1798
(1798)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDagverhaal van een driejaarig Verblyf te Napels, en Reize van daar, door Italien, Zwitzerland, enz. naar Holland, van den Jaare 1794-1797. Door Gerrit Bol. Te Westzaandam, by H. van Aken, 1798. In gr. 8vo. 98 bl.De Voorreden van dit Werksken ontvouwt ons de aanleidende oorzaak van de Uitgave wel; doch de beweegredenen tot het in druk geeven, zegt de Schryver, ‘zal ik voor my zelven houden, en niemand myner Leezeren zal daar by iets verliezen, zo het opstel zelve mag behaagen.’ Wy | |
[pagina 413]
| |
twyfelen geen oogenblik of het zal voldoen aan hun ‘die hem aangeraaden hebben om een zaaklyk uittrekzel van zyne Reisbeschryving door den druk voor hun verkrygbaar te maaken, op dat zy dus met gemak, in een uurtje van uitspanning, zich met het leezen daar van konden vermaaken.’ Wat den Inhoud betreft. In de Voorreden geeft de Burger bol een verhaal van het oogmerk zyner Reize, en het geen hem op dezelve merkwaardig bejegende: teffens ontvouwende wat aanleiding gaf tot zyn ongemeen langduurig verblyf te Napels; welke byzonderheid een nader licht ontvangt uit eene agter het Werkje gevoegde Bylage. Dit alles volmaakt in den trant en styl eens beschaafden Zeemans, die zich van vroeg af gewend heeft Dagverhaalen op te stellen, en toegelegd om dit in een vry goeden styl, op de zaak passende, te doen. Tusschen deeze Berigt behelzende Voorreden, en eenige deelen van het Dagverhaal zelve, doet zich, wat styl en schikking aanbelangt, een vry merkbaar onderscheid op; een onderscheid, 't welk, om van eenige aanhaalingen niet te spreeken, vry duidelyk aan den dag legt, dat eene behulpzaame hand den Burger bol ondersteund hebbe om het Werk in dier voege den Leezer aan te bieden. Is deeze veronderstelling waarheid, dan zou het hem niet kwalyk gevoegd hebben, des eenige melding te maaken. Zorgdraager's Groenlandsche Visschery was wel, wat het zaaklyke betreft, van hem herkomstig; doch de tytel vermeldt wie de pen der Beschryvinge voerde. Wat het Dagverhaal zelve betreft, 't zy dan geheel uit de pen van den Burger bol gevloeid, 't zy met de hand der beschaavinge en vermeerderinge dus in de Boekenwereld gekomen, schoon wy 'er niets byzonders uit geleerd hebben, en dat 'er ook niet in te vinden is voor Leezers, die met moore, watkins, volkman, en andere Schryvers over de hier doorreisde streeken, bekend zyn, zal het Stukje met genoegen kunnen geleezen worden; en met deelneeming in de lotgevallen, welke den Koopvaarder Capitein bol, staande zyn verblyf te Napels, en op zyne terugreize over land, door de op den tytel aangeduidde landen, bejegenden. 's Mans korte beschryving van de geweldige Uitbarsting, in den Jaare 1794, van den Berg Vesuvius, stemt, in het vermelden van eenige byzonderheden, volkomen overeen met de breede van den Heer hamilton, in het Mengelwerk onzer Letteroefeningen geplaatstGa naar voetnoot(*). De weinige waarneemingen, door hem te dier ontzettende gelegenheid gedaan, bekragtigen ettelyke byzonderheden diens Beschryvers van deezen zo verwonderingbaarenden als verschriklyken Berg. Het Character der Napolitaanen, onder welke hy zich drie | |
[pagina 414]
| |
jaaren onthieldt, wordt in deeze bewoordingen door den Reiziger opgegeeven. ‘Zy hebben dit gemeen met alle Italiaanen, dat zy zeer wel kunnen veinzen, hoog gevoelend van zichzelven, ergdenkend van anderen, wraakgierig en gansch onverzoenlyk zyn; zy volgen hun ouden zeer onchristlyken zetregel, dat men nimmer half moet wreeken. Ook zyn ze doorgaans gierig, en, zo het eigen voordeel aanbrengt, looze bedriegers. Niet minder wellustig en ontugtig is hunne leevenswys, zo verre dat veelen den Huwelyksband slegts als eene dunne koord aanmerken, welke men naar welgevallen kan losrukken, en zonder vrees voor schande of straf verbreeken. Zeer koel zyn ze omtrend hunne echte Vrouwen, en nogthans ten uitersten jalours. Het waar genot der zuivere Vriendschap heeft hier ook zo weinig plaats, als dat der zuivere liefde: want het schriklyk wantrouwen, 't geen de een tegen den ander koestert, maakt dat het iets zeldzaams zy hier een opregt Vriend te vinden. De Vrouwen zyn meestal onkundig in huislyke zaaken, leggen zich voornaamlyk toe om te behaagen, maaken veel werks van haare kleeding en opschik, en poogen elkander voorby te streeven in ydele vertooning van pracht en praal. Schoon hier veelen zyn, welke, door haar dagelyks beroep, niet genoeg kunnen schitteren, uit hoofde van geringe of middelmaatige inkomsten, schaamen zy zich echter niet deeze vermogens te bekomen door ontugtigheden te bedryven. Ja ik heb zelfs met afgryzen gezien, dat eene Moeder haare Dogter aan my tot een offer der wellust aanbood, en een Man zyne wettige Huisvrouw aan my wilde afstaan.’ [Deeze moet een uitzondering op de algemeen toegekende Charactertrek van Jaloursheid uitgemaakt hebben.] ‘Openbaare Hoeren zyn hier ook in menigte; het getal van dezelve wierd begroot op dertig duizend. - Om de minste beuzeling heeft men hier een Proces; geen wonder, dat men, schoon het, in den eersten opslag, wat vergroot schyne, in Napels alleen een Corps van zestig duizend Advocaaten heeft.’ Om een reisgevalletje van den Burger bol te melden, en zyne wyze van verhaalen te kenschetzen, neemen wy het volgende, 't geen niet onaartig en zeer characteristiek is aan wederzyde. Van Rome na Florence reizende, hadt hy de volgende ontmoeting. - ‘Ik voorzag my van eene goede huurkoets, en had het genoegen in myn gezelschap te zien eene schoone jonge Reisgenoote, zeer minzaam in haar voorkomen, bevallig in haare gesprekken, en deftig in haare kleeding. By ons voegde zich nog een Man van vyftig jaaren met eene breede staatige troonie. Zodra dit myn rydtuig, met voorgemelde gezelschap, voor myn Logement stilstondt, wierd my zulks geboodschapt door myne goede zeer dienstvaardige Kasteleinesse; 'er byvoegende, dat ik my geplaatst zou zien naast eene Dame, die | |
[pagina 415]
| |
zy zeer wel kende, en het verleidend vermogen bezat, om, zo ik niet op myne hoede was, my door haare bekoorelykheden te verstrikken. Ik bedankte myne zorgvuldige raadgeefster voor haare welmeenende waarschuwing, haar zagtjens in het oor luisterende (want anderen behoefden het niet te weeten,) dat ik reeds drie jaaren achtereen in Italie verkeerd had, en daaglyks ooggetuigen geweest was van de schandelykste ongebondenheden en verfoeilyksten minnehandel; maar dat ik tot nog toe, in weerwil van de dringendste verzoekingen, het vergif der onkuischheid niet had ingedronken, of den huwelykspligt door eenig ontugtig bedryf overtreeden. Ik nam vriendlyk afscheid van deeze goedhartige Vrouw, en trad in de Reiskoets. Zonder veele pligtpleegingen, zette ik my naast deeze Schoone neder, met de stemmige ingetogenheid van iemand, die zo pas eene heusche vermaaning heeft aangehoord. Naauwlyks een ¼ uurs op weg geweest zynde, opende de Schoone het tooneel, en vroeg my, met een bevallig lachje, of ik wel ruim genoeg geplaatst was. Dit met eene vriendlyke toestemming beantwoord zynde, vervolgde zy: komt myn Heer nog verder dan van Rome? Waar op ik haar andermaal in deezer voege antwoordde; dat myne Reis van Napels begonnen was; maar dat ik reeds vyf jaaren reizende had doorgebragt. Vervolgens my verder vraagende, waarheen ik van oogmerk was my nu te begeeven; en of zy het vermaak van myn byzyn nog lang zich mogt belooven? noemde ik haar op, de volgende plaatzen: Florence, Siënna, Pisa, Livorno, Turin, enz. enz. Dan kunnen wy, sprak zy, elkander nog lang gezelschap houden: want myne reis strekt zich uit tot aan de laatstgenoemde plaats, en deeze is de Stad myner geboorte. Ik kan niet anders zeggen of het afwisselend onderhoud, dat wy met elkander hadden, was zeer tydkortend en vermaaklyk. Ik kon duidelyk merken, dat zy zeer begeerig was om te weeten of ik gehuwd was; doch ik ontdekte haar zulks niet eerder voor zy de vrymoedigheid nam my te vraagen: Gy zult toch zeker wel een ander Vrouwtje in Italie geliefd hebben, zeide zy, my, van ter zyden, met een wellustig oog aanziende. ô Neen! zedert myn driejaarig verblyf in deeze streeken heb ik de tedere omhelzingen van eene Vrouw niet genooten. Dit was, naar haare gedagten, onmogelyk voor een Man wien de gaaf van onthouding niet natuurlyk scheen aangebooren, te meer in deeze warme lugtstreek, ten ware men geene begeerte of neiging gevoelde voor het vrouwlyk geslagt; welk ongunstig vermoeden zy omtrend myn persoon in 't geheel niet koesterde. - Ik wilde gaarn van dit onderwerp afslappen, maar haar vooraf, my betreffende, nog iets zeggen. In de eerste plaats gaf ik haar te kennen, dat ik een ge- | |
[pagina 416]
| |
huwd Man in Holland was. Ten tweeden dat ik zederd myn verblyf te Napels en elders zo veele beklaagenswaardige slachtoffers der onkuischheid had aangetroffen, dat ik my aan zodanige voorbeelden spiegelde, schoon ik derzelver indrukmaakende kragt niet altoos zo leevendig en sterk gevoeld heb, dat dezelve my genoegzaam beveiligde voor de dartlyke buitensprongen eener wulpsche verbeelding. Doch de bezeffing van pligt, gepaard met de vrees voor de gezondheid myns lichaams, en de rust van myn geweeten aan de zinlyke bedwelming van eenige oogenblikken op te offeren, hebben my altyd terug gehouden. Ik heb zelfs een van myne bedienden, in den bloei zyner jaaren, aan de gevolgen zyner buitenspoorigheid zien omkomen. Dit alles heeft zo veel vermogen op de behoorlyke inachtneeming van my zelven gehad, dat ik nog altoos meester van myne begeerten ben gebleeven. - Waar op deeze onbeschaamde Schoonheid my met een paar lonkende oogen aanzag, en met nadruk vraagde; of ik dan voor haar ook bevreesd was? - Misschien zal deeze redenwisseling veelen weinig belangryk voorkomen, of op het denkbeeld brengen, als of ik zo zeer ingenomen ben met de bewustheid myner eigene onschuld, dat ik dezelve wereldkundig moet maaken. - Neen, het is om anderen te doen zien, hoe fyngesponnen het weefzel zy der vrouwlyke verleiding, hoe schaamtloos men hier in Italie van ongeoorlofden liefdehandel spreekt, hoe gemeenzaam dit onderwerp zy, en even als in Holland over eenig stuk van Negotie gehandeld wordt.’ Hollandsche Kuischheid was met deezen aanval niet bevryd van Italiaansche wulpsheid; het vuur kwam den Reiziger nog nader aan de scheenen, zonder hem te branden; doch dit moet de desbegeerige Leezer in het Reisverhaal zelve nazoeken. - Genoeg hebben wy gezegd en bygebragt om dit Boekdeeltje te doen kennen. |
|