| |
Landreize naar de Oost-Indien, langs eenen tot heden nog nooit door de Europeërs bereisden weg; door D. Campbell van Barbreck, Esq. in eene reeks van Brieven aan zynen Zoon. Uit het Engelsch vertaald. Eerste Deel. In den Hage, by J.C. Leeuwestyn, 1797. In gr. 8vo. 278 bl.
Niet geheel onbekend zyn de Leezers van ons Maandwerk met de Reize, welker eerste Deel thans voor ons ligt. Een onzer Medearbeideren heeft, in den voorleden Jaare, het Mengelwerk opgecierd met eene en andere Ontmoeting deezes Reizigers, en daar toe de niet minst treffende uitgekoozen. Meer zou hy 'er gewis uit ontleend hebben, zo niet, gelyk meermaalen gebeurde, eene Nederduitsche Vertaaling eens geheelen Werks, 't welk geen onaangenaam en leerzaam onderhoud verschafte, die bron van overneeming verstopte. Men mag dit eene goedkeuring des Werks, by voorraad, noemen, en laaten ook de Uitgeevers des geheelen Werks soms niet na, in de Aankondigingen, op die overneemingen zich te beroe- | |
| |
pen. Zy vereeren, dus doende, onze keuze! Doch of die een geheel Werk ter aanpryzinge verstrekt, is een ander stuk. - Ten aanziene van het Werk voorhanden, hebben wy niet kunnen nalaaten ons te bevreemden, dat wy, om tot den weg, tot heden nooit door Europeërs bereisd, te komen, een zo groot gedeelte deezes Eersten Deels besteed vinden, om ons van Ostende na Brugge, Gend, Brussel, Luik, Gulik, Keulen, Augsburg, Tyrol, Trente, Venetie en Triest te voeren; immers de Brieven daar over loopen tot bl. 148.
Maar elk Schryver heeft zyn plan, en dat des Heeren campbell wordt door hem, in een kort Voorberigt, met deeze woorden opgegeeven. ‘De gebeurdnissen, welke de volgende bladen bevatten, werden natuurlyk een ruim onderwerp van gesprek met myne Kinderen en Vrienden. Zy vonden 'er zo veel genoegen in, dat zy by aanhoudenheid by my aandrongen, om alles op het papier te stellen, en hunne genegene partydigheid deed hen vooronderstellen, dat het verhaal myner Reisgeschiedenis niet alleen aangenaam voor hen maar ook belangryk voor het algemeen zou zyn. Ik ben verre van te gelooven, dat, aan hunne begeerte voldoende, het gevolg myner pooging hunne verwagting zal billyken; maar ik vertrouw, dat men ten aanzien van het geleerd zamenstel, niet te veel zal vorderen van iemand wiens leeven voornaamlyk aan de pligten van een Krygsman en den dienst van zyn Vaderland gewyd geweest is - en dat eene naauwgezette waarheidsliefde het gebrek aan schryfwyze en schikking zal vergoeden.’
De Vertaaler berigt ons, dat hy, in het Analytical Review, gezien hebbende, dat men den Schryver eenige al te groote breedvoerigheid toeschreef, de vryheid zou mogen gebruiken, om zommige zaaken, voornaamlyk zeer bekende en dikwyls gezegde, en zulke die alleen in Brieven van eenen Vader aan zynen Zoon van belang kunnen zyn, voorby te kunnen gaan, als beschouwende dezelve van geen gewigt voor zyne Landgenooten. - Hoe veel of hoe weinig, en van welk een aart in 't byzonder, deeze Uitlaatingen zyn, kunnen wy, by mangel van het Engelsche Werk by de hand te hebben, niet bepaalen. Indien een Vertaaler zich uitlaatingen veroorloft, met zulk eene algemeene aanduiding, hangt het van hem af, zo veel en zo weinig voor zodanig aan te merken als
| |
| |
het hem behaagt, en laat hy den Leezer altoos in onzekerheid wat hem by de Vertaaling onthouden is. By de leezing is ons gebleeken, dat de Vertaaler niet alles weggelaaten heeft wat gezegd zou kunnen worden van den aangeduiden stempel te zyn; doch wy verkeeren des in het onzekere. De Vertaaling zelve draagt blyken van verhaasting, of geene genoegzaame beschaaving, zo niet van gebrek aan taalkennis; het hapert niet zelden aan duidelykheid.
De Reiziger ving zyn Tocht in Bloeimaand des Jaars 1781 aan. Het opstel is jaaren laater gemaakt, blykens de toespeeling op de Fransche Sansculotten in den Jaare 1794. Wy willen 't geen daar toe aanleiding gaf afschryven, eensdeels om van de gispingen des Bygeloofs, welke de Schryver ryklyk uitdeelt, een staal te geeven, en anderdeels van de Vertaaling iets te vertoonen. ‘Gy zult opgemerkt hebben, dat in alle Roomsche Landen elke Kerk eene heilige kraam of liever een Museum is, alwaar men schilderyen, standbeelden, gouden vaten, zilveren lugters, diamanten, krucifixen, en goden van allerlei gedaante en grootte, ter eere van het Opperweezen, opgehoopt ziet. - Wanneer gy de menigte van geestlyken zaagt, waar mede de straaten en openbaare wegen vervuld zyn, zult gy ten hoogsten verbaasd zyn. Hier, gelyk in alle roomsche landen, komen zy met belachlyke kleeding en kaale hoofden, terwyl zy even als de zwermende byën op en neder brommen - en met de sterkste betuiging van vrywillige armoede in den mond en de oogen, die hemelwaards gewend zyn, streven zy egter na de aardsche goederen met de drift van een koppel jagthonden, en de hebzugt eener geheele bende advocaaten. Met beladen dyen, ik mag 'er wel byvoegen met beladen armen, want zy hebben groote zakken in hunne mouwen, keeren zy na de groote korf te rug, alwaar, tegen de wetten der byen, de hommelbyen in eenen luiledigen staat leeven en hen plunderen. Ook tegen de gewoonte deezer nuttige Insecten hebben zy de byenkoningin verbannen, en dulden niet, dat iets vrouwlyks hunne cellen nadere, maar zy houden die in naby staande korven, en bezoeken ze aldaar onder de begunstiging van den nagt, en vervullen 'er in 't geheim hetgeen zy zig in 't openbaar ontzeggen - het groot gebod der Voorzienigheid.
| |
| |
De goederen der lieve-Vrouwen-kerk beantwoorden aan haar uiterlyk aanzien, aangezien zy door eene groote menigte priesterlyke kleinigheden, fraaije grafen gedenktekens, verrykt en vercierd is. - Wat het eerste betreft, het gewaad van thomas a becket maakt een gedeelte uit der merkwaardigheden, die in deeze kerk bewaard worden. Deeze woedende en onbuigzaame bedrieger was Aardsbisschop van Canterbury, en zyne poogingen, om den Koning zo wel als het Volk van Engeland tot slaaven en aan den Paus cynsbaar te maaken, hebben hem den naam van heilig verworven, en zynen kleederen de eervolle bewaaring verschaft, die ik vermeld heb. Maar om den geest en der scherpzinnigheid van de heilige Vaders, die zig zo lang afgesloofd hebben met dezelven te bewaaren, voldoening te doen bekomen, moet ik herinneren, dat zy met diamanten of andere pragtige steenen bezet zyn, of ten minsten waren. Denklyk hebben eenigen van de veele Priesters, die zedert eeuwen de bewaaring van deeze heilige overblyfzels hadden, wyzer dan de overigen, gedacht, dat, om in de kerken te liggen en van de alvertrouwende oogen der geloovigen gezien te worden, een weinig gekleurd glas even zo goed als kostbaar gesteente was, en wyslyk de origineelen tot een beter gebruik aangewend. Dit nu zo zynde, zou het voor de moederkerk, eenige troostgrond zyn, te bedenken, dat zy de Sansculotten bedroogen bebben, die waarschynlyk bezit van de pragtige kleederen van den heiligen thomas a becket genomen, en indien eenigen daar van duurzaam genoeg geweest zyn om vermaakt te kunnen worden, dezelve waarschynlyk in lange broeken veranderd hebben. ô Schriklyk! schandlyk! afschuwlyk! dat de koninglyke maria, zuster van den grooten Keizer karel V, voor zo langen tyd, zedert de hervorming verloopen, voor eenen onmaatigen prys de kleederen van eenen heilig gekogt, en onder den schat van onzer lieve-Vrouwen-kerk
bewaard zou hebben, alleen om in het Jaar 1794 broeken voor de Fransche soldaaten daar van te maaken. Het was een tyd, in welken enkel de verdichting van zulk eenen kerkroof het halve Christendom de herssenen beroerd zou hebben; maar in dit opzigt gaat het thans beter.’
Vervolgens, in het Tuighuis te Brussel komende, brengt hy de Jacobynen weder in het spel, by de beschouwing
| |
| |
der Wapenrustingen. De gruwelen van montezuma te dier gelegenheid beschreeven hebbende, roept hy uit: ‘Wangedrochte! Vervoerder! weg met uw nietig tovergezang, gy huichelaars, die de gruwzaamheid van den tegenwoordigen tyd, de slagting der Jacobynen, met de misdaaden van het ongeloof wilt brandmerken, en deeze betreurenswaardige verwydering van de menschlykheid aan den afval van het Christlyk geloof toeschryft. Zie op Mexico!’ De gruwelen, daar gepleegd, vermeld hebbende, vaart hy voort: ‘Leert daar uit wysheid, gy huichelaars! En wanneer uwe vyanden noch door magt bedwongen, wanneer hunne rooversche en laage voordgangen niet gestuit kunnen worden, heiligt dan ten minsten hunne verschriklykheden, noch omsluijert hunne misdaaden niet in de oogen der reden met die van zwarte verwen, en herinnert u, dat de slegtste ook niet te zyn op eenige wyze lof verdient, en dat de wreedheden der Jacobynen te Parys, hoe schriklyk die ook zyn, barmhartig zyn in vergelyking met de Christlyke slagtingen in Mexico, Europa en Asie, waarheen het Pausdom zyne bloedige klaauwen zette.’
De Schryver, dit vermeld hebbende, doet eene soort van Geloofsbelydenisse, welke wy te meer willen afschryven, om dat daar uit zyn afkeer van de meeste Christenaanhangen blykt, en dit eenigzins ten sleutel kan dienen, waarom in 't vervolg deezes Deels, in de schets van Turken en Christenen, zo veel ten voor- en zo veel ten nadeele van de eerste en laatste vermeld wordt. ‘Gy moet, uit het geen ik gezegd heb, niet besluiten, dat ik eene heimlyke verbittering tegen het Pausdom voede, gelyk zo veele mannen en nog meer vrouwen doen, om dat deszelfs geloofsartikelen verschillen van die, in welke zy opgevoed zyn; ik denk, dat myn hart en myn verstand boven zulke vernederende vooroordeelen verheven zyn; maar ik veragt al wat met het menschlyk geluk strydig is - de werkzaamheid van 's menschen geest nederdrukt - den stroom van het gevoelen stuit, dien hindert, om de kennis van onzen toestand te vermeerderen en die te verbeteren. Ik verfoei alle onbeschaamd en huichelagtig indringen der geestlyken in volks- en familie-zaaken; te meer, wanneer dit indringen eenen boozen grond heeft, en nog meer, wanneer hetzelve het momaangezigt der godvrugtigheid aanneemt; want dit is tevens de menschen bedrie- | |
| |
gen en God ontëeren. Al deeze oorzaaken van verafschuwing zyn meer of minder met alle Christlyke Godsdienst-sekten gepaard, die der Kwakers uitgezonderd. - Doch met het Pausdom meer dan met eenige andere. - Men heeft aangemerkt, dat, terwyl de eerste grondstellingen van het Christendom, zo als het oorspronglyk in de beschouwing was gegrond, vrede en welgezindheid jegens alle menschen waren; heirtogten, vervolgingen en bloedvergieten, in de oefening, deszelfs voetstappen, waar het zich ook heenen wendde, gedrukt hebben, dat zyn weezenlyke zelfs door zyne eigen dienaaren verdorven werd, die, met den tempelsleutel voorzien, de bekleedzels van het altaar steelen om de wanstaltige en gebrekkige ondeugd daar
mede te bedekken. - Maar de heldere straalen der opgaande rede breeken thans met volmaakter licht over het menschdom door, en haasten zich naar den middagglans, voor welke zulke herssenschimmige gedrogten, door godvrugtige bedriegeryen gebooren, zullen verdwynen, en gelyk de grondlooze werkplaats der beguichelingen zelfs geen overblyfzels nalaaten.’
Met den XX Brief vangt eerst recht de reis aan, die meer vreemdigheden biedt. De volgende beschryven Aleppo, geeven ons een berigt van de Turksche Staatsgesteltenis en Regeering; van het Character der Turken. Breedspraakig is campbell in de opgave van de Vooroordeelen der Christen-Schryveren, en hunne valsche voordragten van de Turksche Zeden en Godsdienst, welken laatsten hy verdeedigt. Ten deezen aanziene neemen wy de algemeene aanmerking des Reizigers over; zy kan licht verspreiden over de vreemdheden welke wy hier ontmoeten. ‘Myn oogmerk omtrent al het geen ik van de Turken gezegd heb is vooroordeelen te bestryden, geen vergelyking te maaken - aan te toonen, dat, indien de Mahommedaanen ondeugend en slaafsch zyn, hun Godsdienst en Wetten 'er de oorzaak niet van zyn - u te overtuigen, dat de Turken niet het eenig volk op de waereld zyn, die, onder den uiterlyken vorm der heiligheid en des Godsdiensts, tot de afschuwlykste misdaaden in staat, en zomwylen geheel verstooken zyn van alle aanspraak op liefdaadigheid - dat, terwyl men hen als een steedsduurend voorwerp der aanklagte en beschuldiging voorgedraagen heeft, zy enkel dezelfde misdaaden begaan, welke het geweeten op hunne
| |
| |
aanklaagers zou hebben kunnen doen te rug stuiten. Indien wegens de verdraaijinge der Geschiedenis verschooning gemaakt kan worden, moeten wy wel in aanmerking neemen, dat de onkundige Roomsche Zendelingen der vroeger tyden ook aanspraak op verontschuldiging, of ten minsten op maatiging, mogen maaken. De onmatige yver deezer tyden verbood alle gebruik der reden; maar in deeze eeuw van verlichting en der billyke denkwyze moeten de geenen, die uit boosheid valschheid berigten, minder verschooning en minder geloof vinden. Het moet voor alle menschen van Godsdienst en braafheid smertlyk zyn, te bedenken, dat Geestlyken, Leeraars der Christen Kerk, welke de bronnen der zuiverheid en waarheid moesten zyn, de eersten op de lyst der vervalsching zyn geweest.’
By herhaalinge komen deeze en dusdanige aanmerkingen voor; en gelooven wy 's Schryvers waar gevoelen, bl. 171, met deeze woorden vermeld te vinden. ‘Indien eens het Christendom en Mohammedaansch Geloof zich in het Godistendom mogten vereenigen; (maar ook niet anders) zouden de bewoners van Sirië en Europa zig geneigd voelen, zig als Medeschepzels te beschouwen.’
Wy hebben in dit berigt op deeze byzonderheid, den Godsdienst betreffende, wat meer stilgestaan, om dat 'er zich in het Reisverhaal telkens gelegenheid toe aanbiedt. Wat hy te Aleppo zag, zal met vermaak geleezen worden. En zeker slag van Leezers zich wel onthaald vinden met een liefdegevalletje, door hem eene onaangenaame Gebeurtenis genoemd, welke zyn vertrek van Aleppo verhaastte. - Met de Beschryving van zynen Tartaarschen Leidsman, en de aankomst te Diarbekr, sluit dit Deel. Wy zullen welhaast gelegenheid vinden om van het Tweede te berigten.
|
|