Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1798
(1798)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijSamenstel van Heelkunde, door Benjamin Bell. IIde Deels 3de Stuk. Met Plaaten. Utrecht en Amsterdam, by G.T. van Paddenburg en Zoon, M. Schalekamp en W. Holtrop, 1797. In gr. 4to, in 't geheel 128 bl.Dit Stuk van het zo voortreffelyk Heelkundig Werk van bellGa naar voetnoot(*), waar mede deszelfs Tweede Deel ten einde loopt, begint met het XXX en eindigt met het XXXVI Hoofdstuk. In het zelve wordt gehandeld over de ziekten van den Mond, die der Ooren, den scheeven Hals, de ziekten der Tepels, de Etterdrachten en de Wonden, welke laatste stoffe echter alleen maar voor een gedeelte in dit Deel word afgehandeld; zullende het overgebleevene het begin van het Derde Deel uitmaaken. Van al het weetenswaardige, 't geen in dit stuk voor- | |
[pagina 395]
| |
komt, een behoorlyk bericht te geeven, loopt buiten ons bestek; wy zullen ons hierom thans alleen tot de beschouwing dier zoort van Tandpyn bepaalen, die door de blootlegging der tandzenuwen wordt veroorzaakt, en tot de verschillende manieren van tandtrekking: naardien dit eene stoffe is van algemeen gewigt, in welke de meeste onzer Leezers wel reden zullen hebben van eenig belang te stellen. De Tandpyn eener zogenaamde holle Kies of Tand ontstaat, volgens de waarneemingen des Schryvers, niet alleen uit het blootleggen der tandzenuwe, maar daarenboven uit een vermeerderden graad van prikkelbaarheid, of liever gevoeligheid dier zenuwe; want doorgaans volgt, op het afbreeken van een Tand, geenzins eene aanhoudende pyn, en dikwyls vergaan de Tanden en Kiezen in den mond, zonder veel pyn. De voornaame oorzaaken dier vermeerderde aandoenlykheid zyn alle zoete, zuure en prikkelende, voedzels en lekkernyen, het misbruik der tandestookers, de op de Tanden vallende verkoudheden, enz. Zomwylen ontstaat het Tandbederf, met alle zyne toevallen, alleen uit eene inwendige scherpte der vogten, die zich op de Tanden werpt. In deeze omstandigheden valt de stoffe op eene Kies of Tand, doet dezelve bederven, en zo men hen doet trekken, wordt straks weder een andere aangedaan, en zo vervolgens. Zo ras men dit bespeurt, moet men, zo het niet om byzondere redenen van te vreezene fistels, enz. noodzaakelyk is, een einde maaken met Tanden uit te trekken, dewyl de kwaal haastiger voortloopt, naar maate men meerder Tanden doet uittrekken, en dus het geheele gebit spoedig wordt vernield. Wat de behandeling van meer of min bedorven Tanden betreft, veelen zyn van oordeel, dat men de bedorven deelen met vylen, enz. moet wegneemen; doch onze Schryver keurt zulks ten hoogsten af, als hebbende steeds waargenoomen, dat het bederf daar door nooit wordt gestuit, maar daarentegen voortloopt, naar maate men meerder van de reeds bedorvene zelfstandigheid wegneemt. Beter oordeelt hy het de holte te vullen; ten welken einde men gebruik kan maaken van Gom-Lak, Wasch, Mastich, enz. doch boven alles, zo de holligheid van binnen groot, maar de opening naar buiten klein is, van Tin, Zilver of Goud; kunnende men die metaalen niet vast genoeg doen zitten, wanneer de openingen der be- | |
[pagina 396]
| |
dorven Tanden te ruim zyn. Nog moet men, eer men tot het vullen der Tanden overgaat, aan de ontblootte zenuwen eene genoegzaame ongevoeligheid bezorgen, om de daar door veroorzaakte drukking te kunnen verdraagen. Zo dit niet van zelven door de blootstelling der zenuwen veroorzaakt is, kan men het doorgaans bewerken, door dagelyks, eenige reizen, eenige druppels, die van Nagelen, Thym, Marjolein, enz. in de holligheid te doen druipen. Men moet zich wagten voor koude, en het hoofd des nachts warm toedekken. Ook moet men de vochtigheid, zo veel doenlyk, vermyden; hebbende de Schryver meermaalen waargenoomen, dat bewooners van vochtige huizen, die aan Tandpyn zukkelden, van die kwaal verlost wierden, zo ras zy een drooger woonhuis bekwamen. Wanneer de Tandpyn ontstaat uit medelyding van een of meer Tanden met andere deelen, of uit scherpe stoffen, die een anderzins geheelen en gezonden Tand aandoen, kan men dikwyls nut hebben van blaartrekkende Pleisters, de Electriciteit, den Koortsbast, enz. naar den verschillenden aart der gevallen. Doch wanneer de kwaal haaren oorsprong neemt uit bedorven Tanden, en dus uit geprikkelde blootliggende zenuwen, dan zyn alle dergelyke algemeene middelen te vergeefsch. Dikwyls vond de Schryver veel baat by de Campher, of het Heulzap, of ook by aftrekzels dier bereidingen. Dit of dergelyke dingen niet helpende, raadt hy sterke bytmiddelen aan, en wel boven allen het insteeken van een klein stukje Helschen Steen in de holligheid. Zo dit middel ook geene baat aanbrengt, moet men zyne toevlucht neemen tot het doodbranden der aangedaane zenuwe, door middel van een gloeijend yzer, 't geen evenwel zo gemakkelyk niet in zyne werking toegaat, dan doorgaans ondersteld wordt; dewyl men, om daar uit het rechte nut te trekken, het brandyzer dieper in de holligheid van den Tand moet dryven dan de meeste Lyders willen toestaan, dewyl men niets heeft gewonnen, zo men niet in staat zy om de zenuw tot aan het uiterst einde van den wortel te vernietigen. Vervolgens gaat de Schryver over tot eene naauwkeurige beschryving der Werktuigen, die het gevoegelykst in het gebruik zyn, wanneer de hardnekkigheid der Tandpyn, of andere redenen, het uittrekken der aangedaane Tanden noodzaaklyk maaken. Naauwkeurig be- | |
[pagina 397]
| |
schryft hy de manier, op welke de Sleutel, daar toe thans voornaamelyk in gebruik, werkt, gelyk ook, waar derzelver gebruik voornaamelyk te pas komt, of waar men daarentegen met de gewoone Tandtangen kan volstaan. Hy beschryft ook een Tandtang met beweegelyke bladen en een ondersteuner voorzien, die in het Britsch Magazyn van het Jaar 1762 beschreeven is, en die in veele omstandigheden veiliger en onpynelyker werkt, dan de gewoone werktuigen doen. Intusschen hadden wy wel gewenscht, dat de Schryver dit Werktuig, met wat meerder duidelykheid en uitvoerigheid, beschreeven had. Zeer aanmerkenswaardig zyn de denkbeelden des Schryvers ten opzichte der stompen en nagebleevene wortels van Tanden en Kiezen, en de bezwaarlykheid om dezelve weg te neemen. Over het algemeen beschouwt men zulks bezwaarlyker dan het wegneemen van geheele Tanden. Doch de Schryver oordeelt daar geheel anders over, zo maar de kroon een tyd lang is afgebrooken of verteerd geweest. In dit geval verliezen de wortelen, die thans van elkanderen gescheiden zyn, hun steun, zy ryzen op, en de kas groeit in evenredigheid van beneden dicht, dus worden zy doorgaans allengskens uitgedreeven en vernietigd, of zo zy door middel van den hefboom moeten worden uitgestooten, zal daar toe thans oneindig minder kragt noodig zyn, dan plaats had, toen zy in hun staat van volkomenheid waren. Onder anderen, spreekt de Schryver ook uitvoerig over de afgelegene oorzaaken van dat bederf in de Tanden, 't welk dezelve zo dikwyls, zomwylen zonder, doch doorgaans met, eene hevige pyn vernielt. - Gaarne stemt hy toe, dat het byten op harde dingen, als nooten, steenen van vruchten, enz. door het verglaaszel te doen afspatten, daar aanleiding toe kan geeven. Doch daarentegen merkt hy ook aan, dat de Tanden dikwerf van achteren en van ter zyde worden aangedaan, op plaatzen, op welke het nadeel eener onbehoorlyke drukking met geene mogelykheid heeft kunnen werken. Verder onderzoekt hy, of eene verwaarloozing der Tanden, door morssigheid, hier toe ook aanleiding geeft, 't geen hem, volgens zyne genoomene proeven, ook niet aanneemelyk voorkomt. Liever gelooft hy, dat 'er eene byzondere kwaadzappigheid plaats heeft, die zich voornaa- | |
[pagina 398]
| |
melyk door haare vernielende werking op de Tanden openbaar maakt. Hoe pryzenswaardig ook de zindelykheid zy, om zyn Mond en Tanden behoorlyk te reinigen, zo merkt de Schryver teffens te rechte op, dat dezelve, door het gebruik van ongepaste middelen, dikwyls ten hoogsten nadeelig kan worden, en dat niets de Tanden meerder bederft, dan de meeste zamenstellingen van poeders en watertjes, die van een zuurachtigen aart zyn. Vooral zo ten dien einde mynstoffelyke zuuren worden gebezigd. Ondertusschen merkt hy aan, dat de vuiligheden, die de Tanden zwart maaken, even goed kunnen weggenoomen worden door loogzoutige dingen, die op het verglaaszel der Tanden geen vat hebben, als door de zuuren, die dit zo noodwendig bekleedzel der Tanden vernielen. Eene sterke ontbinding van Spaansche zeep, met een schuijertje aangebragt, is ten dien einde een alleruitmuntendst middel; terwyl ook eene ontbinding van Wynsteenzout zeer goede uitwerkingen doet. Naardien 'er by lieden, die aan vuile Tanden zeer onderhevig zyn, doorgaans eene rottige gesteldheid in den Mond plaats heeft, verdienen de bederfweerende middelen hier ook aangepreezen te worden, en wel inzonderheid de Tinctuur van den Koortsbast, van welke de Schryver, in zulke omstandigheden, tot het bewaaren van de glansrykheid der Tanden, dikwyls met een zeer goed gevolg gebruik gemaakt heeft. |
|