Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1798
(1798)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 352]
| |
Geschiedenis van de Kristlyke Kerk in de Achttiende Eeuw, door A. Ypey, Lid van het Zeeuwsche Genootschap der Weetenschappen te Vlissingen, en Predikant te Ethen, in het Land van Heusden. Iste Deels 1ste Stuk. Te Utrecht, by W. van Yzerworst, 1797. In gr. 8vo. 299 bl.'t Is waar, de Kerklyke Geschiedenis van deeze Eeuw, welke het slot uitmaakt van mosheim's, in dit vak, overheerlyk Werk, zo zeer in de Vertaaling ook by onze Landgenooten gezogt, mag niets meer dan eene kleine schets heeten van 't geen, in den aanvang deezer Eeuwe, is voorgevallen; schoon de Aantekeningen van maclaine en des Nederduitschen Vertaalers het eenigzins verder gebragt hebben. - 't Is waar, het Kort Vertoog van den Staat der Kerke, uit de pen van foeke sjoerds, loopt slegts tot het midden deezer Eeuwe. - 't Is waar, dat de Proeve eener volledige Kerkhistorie der Achttiende Eeuwe, door van einem vervaardigd, tot het jaar 1776 loopt, en dus een geheel vyfde gedeelte van de tegenwoordige Eeuw onbeschreeven laat; en dit Werk by de oorspronglyke gebreken veele bykomende der Nederduitsche Vertaalinge draagt, en des weinig bruikbaar mag heeten. Gronden, in de daad, die pleiten voor (een meer uitvoerige, beter bearbeide, en deeze Eeuw geheel bevattende, Kerklyke Geschiedenisse, in onze taale. De arbeidzaame ypey heeft 'er zich toe gezet; en bekomen wy, met de aflevering van dit Eerste Deels Eerste Stuk, den aanvang zyns Letterarbeids, met welken wy onze Leezers moeten bekend maaken. - Voeglyk, dat wy, volgens onze gewoonte, het begin eens Werks van langen adem aankondigende, des Schryvers doel ontvouwen. Best zullen wy het met zyne eigene woorden voordraagen. ‘Van het aangenaam nut, 't welk de Kerklyke Geschiedenis aan ons verschaffen kan, overtuigd zynde, heb ik 'er my toegezet, om met de geenen, die zich verwaardigen willen dit geschrift te leezen, de belangrykste gebeurenissen, in de Kerk van kristus, staande deeze achttiende Eeuw, voorgevallen, door te wandelen, en hier uit voor hun en my zelven heilzaame lessen op te gaderen. - Om op deeze wyze in | |
[pagina 353]
| |
myn voorgenomen geschryf wezentlyk nuttig te zyn, zal ik niet slechts gebeurde daadzaaken eenvoudig verhaalen; maar ook 'er myn eigen aanmerkingen over dezelven tusschen in strooijen. Zo doende, zal ik, waar ik kan, ter liefde voor waarheid en deugd, zonder haat of gunst, en zonder my door partyzucht van den weg te laaten afdryven, de eigenlyke oorzaaken, waarom dit of dat gebeurd is uit haare schuilhoeken by het licht brengen, en het weezen van den schyn trachten te onderkennen. Ik zal wyders aantoonen, wat wel of kwalyk gedaan is, en zo uit het geen anderen ondervonden hebben doen opmerken wat voordeel verschaft en wat nadeel brouwt, wat den weg tot geluk baant, en wat den weg tot ongeluk opent. En onder dat alles zal ik myne leezers poogen te doen letten op het goed, rechtvaardig en wys, bestuur van god, 't welk in de geschiedenisse der Kerk zo heerlyk doorstraalt, by het genadig beloonen der deugd en het billyk straffen der ondeugd.’ Een wydstrekkend plan, waarlyk, ook wyder dan zommigen willen dat een Geschiedschryver het zyne uitzette, en waar in wy ook, dit Stuk doorleezen hebbende, soms meer pooging, dan daadlyke volvoering, ontwaarden, en bevonden, dat de Schryver, schoon meermaalen blyken geevende van eenen opgeklaarden geest en verhelderde denkwyze, nog bylange niet vry is van gehegtheid aan Kerkgenootschaplyke denkbeelden, die soms invloed op lof en blaam hebben, en eene wyze van voordragt doen gebooren worden, van partydigheid, Sectenyver, enz. niet geheel vry te spreeken, al is het slegts in de wyze van voordragt en de gebruikte bewoordingen. Met voorbeelden hier van by te brengen, zouden wy te veel plaats beslaan van die wy geschikt hebben om over den aanvang deezes Werks te spreeken. Wy vaaren voort om met ypey's eigene woorden zyn Plan nader onzen Leezeren bekend te maaken. 't Zelve is, wat de hoofdzaak betreft, tweeledig. ‘Eerst zal ik de Algemeene Geschiedenis der Kristen-Kerk, zo als die aan haare voordeelige en nadeelige zyde, over 't geheel beschouwd, zich vertoont, opgeeven; en dan zal ik, in de tweede plaatze, de bezondere Geschiedenis van de onderscheidene Genootschappen, waar in de Kristlyke Kerk ongelukkig verdeeld is, te boek slaan.’ ‘Zie daar een ruw plan, tot welks bewerking ik hier | |
[pagina 354]
| |
terstond overgaa. Vooraf echter dient de Leezer te weeten, dat, daar de algemeene Geschiedenis der Kerk, aan haare voordeelige zyde beschouwd, niet kan behandeld worden zonder den invloed, welken de onderscheiden Genootschappen, waar in de Kerk verdeeld is, op haar hebben, in aanmerking te neemen, ik zo wel in het eerste gedeelte van myn Historisch geschrift, als in deszelfs tweede gedeelte, ten aanzien van die onderscheiden Kerkgenootschappen, de volgende orde, door my gekoozen, als meest met den aart der zaaken overeenkomstig, houden zal. In den eersten rang plaats ik de Lutherschen, in den tweeden de Hervormden, in den derden de Dissenters, en in den vierden de Roomschgezinden. De Lutherschen plaats ik vooraan, om dat zy het oudste Kerkgenootschap uitmaaken, 't welk zich tegen Rome's Hierarchy verzet heeft. De Hervormden plaats ik in den tweeden rang, om dat deezen terstond op de wenken der Lutherschen de hand aan het werk der Kerkhervorminge mede geslaagen hebben. De Dissenters plaats ik in den derden rang, om dat dezelven, toen zy zich met de Lutherschen en Hervormden van den Roomschen Stoel hadden afgescheurd, ook deeze beide Gezindten verlaaten, en, in afzonderlyk gestichte Genootschappen uit malkaâr geloopen zynde, elk zyn eigen weg hebben ingeslaagen. En de Roomschgezinden plaats ik in den vierden rang, om dat deezen dat Kerkgenootschap zyn, waar uit de Lutherschen, Hervormden en Dissenters, allen gegaan zyn, en van 't welk zy zich allen verwyderd hebben.’ Een Schryver is volstrekt meester van de schikking zyner schryfstoffe, en zouden wy hier op geene aanmerking maaken, schoon het ons toeschyne, dat eene andere schikking, die de Roomschen, als de oudste, en zeker nog de grootste, onder de verdeelde Christenheid, in beide deeze opzigten den voorrang toekent, dien deeze Kerk natuurlyk heeft; en zyn 'er onder de Dissenters, die op een vroeger herkomst boogen, dan de Lutherschen of de Hervormden. Om den voorrang aan luther gegeeven te verdeedigen, heeft de Schryver eene breede aantekening geplaatst, waar in hy ten slotte zyn zugt voor calvyn, dien wy als een Geleerd Man, een kundig Schriftuurverklaarder, over 't algemeen bewonderen, laat doorkyken; immers hy schryft ten slotte van dezelve: ‘Luther | |
[pagina 355]
| |
moet dus van elk, die onpartydig oordeelt, gehouden worden, als het eerste en voornaamste werktuig in Gods hand, 't welk de belangen der onder het Roomsche juk zuchtende Kristenen, met een gezegend gevolg, heeft aangeslaagen. Met dat al is zwingel, als Kerkhervormer, een groot man geweest, en zyn opvolger kalvyn nog grooter; deezes Mans weerga in geleerdheid en in braafheid kennen wy, zonder vooringenomenheid en in waarheid gezegd, onder alle Hervormers niet. Hy heeft hen allen daar in overtroffen!’ Een Overzigt van den Inhoud deezes Stuks stelt ons, naa de Algemeene Inleiding, waar uit wy het voorgaande meest ontleenden, deeze Hoofdzaaken of Afdeelingen voor oogen. - Algemeene Geschiedenis der Kristlyke Kerk, aan haare voordeelige zyde over het geheel beschouwd. - Historisch verslag van de Onderneemingen der Lutherschen, ter uitbreiding van den Kristlyken Godsdienst onder de Heidenen. - Historisch verslag van de Onderneemingen der Hervormden, ter uitbreiding van den Kristlyken Godsdienst onder de Heidenen. - Historisch verslag van de Onderneemingen der Euangelische Broederen, ter uitbreiding van den Kristlyken Godsdienst onder de Heidenen. - Kort Historisch verslag van de Onderneemingen der Methodisten, ter uitbreiding van den Kristlyken Godsdienst onder de Heidenen. - Algemeene aanmerkingen op de Zendlingschappen der Protestanten onder de Heidenen. - Historisch verslag van de Onderneemingen der Roomschgezinden, ter uitbreiding van den Kristlyken Godsdienst onder de Heidenen. - Verslag van de oneenigheden der Roomsche Zendlingen in Azie. - Algemeene aanmerkingen op de Zendlingschappen der Roomschgezinden onder de Heidenen. - Kort Historisch verslag van de Onderneemingen der Russische Kerk, ter uitbreiding van den Kristlyken Godsdienst onder de Heidenen. - Historisch verslag van 't geen men ondernomen heeft ter bekeering van de Jooden en Mahomedaanen. Ter opgave van alle deeze byzonderheden heeft de Schryver uit de beste bronnen geput, die hy onverwyld onder aan den voet der bladzyden aanwyst, of soms meer algemeen, by het einde eener Afdeeling, verzameld opgeeft. Doorgaande laat het zich met aangenaamheid leezen. Niet altoos even gelukkig is de Schryver in zyne overgangen; zy zyn dikwyls stuits en stootend, soms langdraadig, en geeven ons het geheel beloop van 's Mans | |
[pagina 356]
| |
leiding der gedagten, waar mede de Leezer eigenlyk niet te maaken heeft, en die, schoon ze zomwylen te passe kome, by lange na zo algemeen niet moeten weezen, als wy ze hier ontmoet hebben. De styl is zeer ongelyk, nu zwellend, dan kruipend; en schynt de Schryver soms gesteld op vreemde bewoordingen, en, zo het ons voorkomt, gewrongene spreekwyzen. Een vaste Historiestyl heeft de Eerw. ypey zeker niet. Niet oneigen is men nieuwsgierig na 's Mans denkwyze over de tegenwoordige tydsomstandigheden voor de Kerk, zo hy ze in dit Werk mogt ingevlogten hebben, 't geen, naar zyn Plan, niet wel uit kon blyven. Wy geeven 'er een staal van, en zal zulks tevens ons iets van zyn Styl onder 't oog brengen. ‘Het is goed, en wy mogen God 'er voor danken, (schryft hy, van het voordeel der Roomsche Gezantschappen, aan het Christendom toegebragt, spreekende,) ‘dat het zo veele Kristenen gemaakt heeft onder de Heidenen, hoe zeer dezelve dan ook nog aan de banden van onkunde en bygeloof mogen gekluisterd liggen. Alles by hen wacht op eene gelukkige Revolutie, waar door de opgeschooten tarwe van het onkruid gescheiden en de gansche dorschvloer gezuiverd zal worden. De tegenwoordige tyd is reeds moeder van groote gebeurenissen in Europa, en gaat zichtbaar zwanger van welligt nog grooter gebeurenissen voor dit Werelddeel, waar by wy bidden en hoopen, dat op den duur de Godsdienst van den Heere jesus geene schade lyden, maar winst hebben moge. - Een voornaam gedeelte van Europa is in onze dagen op eene gansch zonderlinge wyze gerepublikanizeerd, en wy hebben gezien, hoe daar door de Roomsche Godsdienst de geweldigste schokken ondergaan heeft; hoe daar door, in onderscheiden Roomsche Landen, de donkerheden van onkunde en bygeloof steeds opgeklaard zyn geworden. Laat het zyn, zo als het is! Laat het zyn, dat veele Roomsche Kristenen een te stouten stap doen, zo dat zy van onkunde tot valsche kunde, en van bygeloof tot ongeloof overschryden; 'er is toch hoop dat zy dit ééns ten laatsten bemerken, en dan eenen Godsdienst belyden zullen, die hun, in leeven en in sterven, weezenlyken troost kan opleveren. Men kent 'er ja reeds onder, by welken waare kunde en egt geloof de eindpaalen van hunne vorderingen op | |
[pagina 357]
| |
den weg der verlichting zyn. Dit zal zeker eens strekken tot voordeel van die Roomsche Kristenen, welken in de andere werelddeelen uit de Heidenen verzameld zyn. En wat zal 'er voortaan, wat zal 'er misschien eerlang, te Rome gebeuren? Paus pius de zesde is hoogbejaard, en in eenen zeer zwakken toestand. Zyne Kerkvoogdy zal dus, zo 't schynt, niet lang meer duuren. Maar wie zal dan zyne plaats vervangen? Men heeft al eenigen tyd getwyfeld, en men twyfelt thands nog sterker, of hy wel immer een Opvolger zal hebben. Dan, wat hier van ook worden moge, wy bespeuren duidelyk, en wy bespeuren met blydschap, dat waarschynlyk de vermolmde stoel van Rome's Kerkmonarch, is het niet heden, dan morgen, uit elkanderen vallen, en dus doende binnen kort aan stukken en brokken onder het stof der verachtinge zal nederliggen, zo dat 'er geen mensch meer na omziet. Dit vermoeden wy, en meenen 'er grond toe te hebben, dat welhaast gebeuren zalGa naar voetnoot(*), en zoude zulks dan ook op den Godsdienststaat der Roomsche Kristenen, die in Azie, Africa en America uit de Heidenen verzameld zyn, geen gewenschten weêrslag hebben? Zoude voor deezen dan ook geen licht in de duisternis opgaan? Zouden deezen langs dien weg de waarheid niet nader leeren kennen? Het kan niet missen, of van dit alles moeten de bekeerde Heidenen, die der Roomsche Kerk zyn toegedaan, vroeg of spaade de aangenaamste vruchten plukken!’ Van der Jooden bekeering tot het Christendom gewaagende, luidt, onder meer andere, 's Mans taal: ‘Zints men in Europa het Kristenvolk in beweeging heeft gezien, om de rechten der menschen, op eenen gelykmaatigen en vryen voet, te herstellen, en alle de Bewoonders der aarde, waare 't mogelyk, te verbroederen, zyn de Jooden, die men niet buiten sluiten wilde, hier en daar met vryheden en voorregten op eene zeer aanmerkelyke wyze verwaardigd geworden. Reeds ten Jaare 1791 vraagde men in Duitschland, of de Jooden ook Burgers waaren? in eene zo genoemde | |
[pagina 358]
| |
Bydraage tot denken voor Burgers, Kristenen en JoodenGa naar voetnoot(*). Hoe men naderhand op veele plaatzen, ook in ons Vaderland, de Jooden beschouwd heeft, is bekend. Alleen kunnen wy 'er niet van tusschen, onzen Leezeren, uit de openbaare Nieuwstydingen, by deeze gelegenheid te herinneren, dat de Generaal bijonaparte, in Lentemaand van het tegenwoordig jaar 1797, te Ancona, in Italie, verscheiden Jooden tot Raadsheeren en Municipaliteitsleden benoemd heeft. - Wat zullen wy van deeze dingen zeggen? De God van Israel bestuurt dat zo!’ |
|