Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1798
(1798)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe Geschiedenis van Graaf Willem van Holland, Roomsch Koning, door Mr. Johan Meerman, Vryheer van Dalem. IVde Deel. In 's Graavenhaage, by M. van Daalen Wetters, 1797. In gr. 8vo. 430 bl. met een Aanhang van 242 bl.Binnen weinig maanden, beloofde de Schryver, zou dit vierde Deel zyns Werks volgen, toen hy het derde aan het licht gafGa naar voetnoot(*). Hy heeft woord gehouden, en ontvangen wy dus de drie nog overschietende Hoofdstukken. Het achtste, waar mede dit Boekdeel aanvangt, handelt van de Wetten en Regtspleeging, - het negende, van de Finantie en Munt, - het tiende, van den Koophandel. Belangryke onderwerpen, indedaad, voor allen, dien het lust tot die dagen te rug te keeren, en hier behandeld met eene uitvoerigheid, welke een groote beleezenheid in de Gedenkschriften van die tyden, op elke bladzyde, aankondigt. In bewerking is dit gedeelte gelyk aan die des voorigen Deels, waaromtrent wy des Schryvers gevoelen, en onze beoordeeling, beide onnoodig hier te herhaalen, te bovengemelder plaatze, te boek stelden. In het Eerste hier behandelde Hoofdstuk zamelt meerman alles op, wat hem, ‘geduurende willem's Tydperk, in het stuk der Wetten en Regtspleegingen onder 't oog is gekomen, zonder zich in vroegere of laatere eeuwen te verliezen. Doch,’ voegt hy 'er nevens, ‘daar 'er zelfs | |
[pagina 350]
| |
in dit korte bestek zoo menig een nieuwe Keur, aan deeze en die bewooners van des Konings Staaten, verleend is, twyfel ik niet, of ik zal my, al ware het slechts door 't enkele voorstel van 't geen de geschiedkundige Gedenkstukken daaromtrent opleveren, in staat bevinden om veel tot eene grondige kennis van onze Voorvaderen, en de oude Ryksbewoonders, toe te draagen, en dus den algemeenen schat van Mensch- en Volkeren-kunde te helpen verryken.’ Ten aanziene van het Tweede hier voorkomende Hoofdstuk drukt de Schryver zich in deezer voege uit: ‘Het is voornaamlyk met de eigentlyk gezegde Belastingen, dat ik my, in dit Hoofdstuk, zal bezig houden, welke of van de Inwoonders zelven, of van de doortrekkenden, geheeven wierden; de verschillende takken derzelven zullen my de natuurlyke orde aanwyzen, die ik in het behandelen deezer stoffe te volgen hebbe, en den draad langs welken 'er alleen uit dit doolhof ontkoming te vinden is.’ Onze Leezers zullen 't ons dank weeten, zo wy vertrouwen, dat wy hun dien doolhof niet inleiden. Alleen opmerkende, hoe men in deeze Afdeeling zeer leezenswaardige aanmerkingen vindt over de Munt en de Munters; over den Prys der Goederen, en de Intresten van die dagen. Even min willen wy hun lang ophouden by het laatste Hoofddeel, den Koophandel betreffende; slegts schryven wy het begin af: ‘Ik kan de behandeling deezer stof niet gevoeglyker intreeden, als [dan] met eene overeenkomst tusschen de Graavin van Vlaanderen, en de Hamburgsche en andere Kooplieden, in 1252 geslooten, te deezer plaatze in te vlechten. Deeze laatsten naamlyk dreeven sterken handel op de bloeiende Vlaamsche Koopsteden; doch de drukkende tollen en lasten, die men aldaar vorderde, beroofden hen van alle winst. Zy raadpleegden hier over in eene Vergadering der verbondene Steden, en allen vonden goed, gemeenschaplyk, en zoo ras doenlyk, een Gezandtschap aan margaretha af te vaardigen, en met haar in schikkingen te treeden over een billyker en draagelyker Tol, en zulke andere middelen als het behoud des Handels vorderde, en dat wel eens voor altoos. De Hamburgers zelven, die onder allen by den uitslag het meeste belang hadden, wierden met de zorg voor dit Gezandtschap gelast, en zy benoemden tot volvoering | |
[pagina 351]
| |
van 't zelve twee Raadsheerlyke Mannen, herman hoyer en jordaan. Deezen slaagden gelukkiglyk in hun werk, en het stuk, waar van wy spreeken, zag weldra het licht; een stuk, 't welk tot de geschiedenis des Koophandels van deezen tyd van het uiterste gewicht is; daar men 'er met eenen opslag uit ontdekt, hoedanig de Waaren geweest zyn, welke de Noordlyke Steden van het Ryk vervoerden en verkochten; 't zy dan dat deeze Waaren als voortbrengzelen van het Ryk zelve moeten beschouwd worden, of dat men ze van elders gehaald hebbe, gelyk 'er van beide soorten in worden opgeteld. Men ziet 'er tevens het soort van Schepen en Voertuigen uit, die men 'er toe gebruikte, de Gewichten naar welke ze afgemeeten of gewoogen wierden; zonder evenwel dat het altoos blyke, in hoe verre het Vlaamsche of Duitsche waren; en eindelyk ook eenigermaate hoe men de Waaren tegen elkander geschat hebbe.’ - Omtrent dit Stuk merkt de Schryver in eene aantekening op, dat het berust op de Hollandsche Leenkamer; dat hy het liever hier in de Geschiedenis zelve met eenige verduitschingen zo in spelling als in woorden en styl heeft willen invlechten, dan in den Cod. Dipl. achter dit Deel in zyne oorspronglyke Vlaamsche gedaante plaatzen; daar anders of dit Hoofdstuk onvolledig zou geworden zyn, of het geheele Stuk byna tweemaal hadt moeten gedrukt worden. Hier en daar scheen het ook met fouten te zyn afgeschreeven; en eenige woorden, die hy in 't geheel niet verstondt, hadt hy onverklaard moeten laaten. Voorts treffen wy in dit Deel aan, een groot aantal meer en min gewigtige Byvoegzels tot de voorgaande Deelen van willem's Geschiedenis. Dezelve beslaan 149 bladzyden. Achter dit Deel, en ten slotte van alles, volgt de Codex Diplomaticus, of Lyst der overgebleevene Handvesten en oorspronglyke Stukken, tot de Geschiedenis van willem, of van zynen tyd, betrekkelyk. Met deeze is de groote Webbe, die de Schryver ter hand genomen hadt, afgeweeven. Is hy thans op Reize, gelyk wy gehoord hebben, dan geeft die Reis hem misschien stoffe tot algemeen meer bevallende onderwerpen, die voegen zullen by zyne Berigten omtrent Groot-Brittanje en Ierland - by zyne Berigten omtrent de Pruissische, Oostenryksche en Siciliaansche Monarchien. |
|