Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1798
(1798)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 329]
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.Jeremiä. Naar het Hebreeuwsch. Door Ysbrand van Hamelsveld. Te Amsteldam, by M. de Bruyn. In gr. 8vo. 532 bl.De twee Boeken van jeremia, het eene by den naam van Voorzeggingen, het ander onder dien van Klaagzangen, of Klaagliederen, bekend, worden, in dit Deel, door den geleerden van hamelsveld, vertaald en met Korte Aanmerkingen verrykt, afgegeeven. Aan het hoofd van ieder Boek ontmoet men eene korte Inleiding, loopende over den Opsteller, de gelegenheid des schryvens, en de behandelde hoofdzaaken. Wat het laatste betreft, het Boek der Voorzeggingen verdeelt zich in drie deelen; ‘waarvan (schryft van hamelsveld) het Eerste Deel, hoofdst. I-XXXIX, de Voorzeggingen, en ophelderende Geschiedverhaalen, behelst, welke tot aan het innemen der Stad Jerusalem door de Chaldeën lopen, hebbende dit Deel een algemeen Opschrift, hoofdst. I: 1-3. - Het Tweede Deel, hoofdst. XL-XLV, behelst Geschiedenissen en Voorzeggingen na de gemelde verövering, tot dat jeremiä door de Jooden, zyne landgenoten, in Egypte was medegevoerd. - Eindelyk, het Derde en laatste Deel, hoofdst. XLVI-LI, behelst, onder een afzonderlyk algemeen Opschrift, hoofdst. XLVI: 1, eenen Bundel Voorzeggingen, betreffende buitenlandsche Volken, welke, waarschynlyk van tyd tot tyd, door jeremiä zyn opgesteld. - Na dit alles volgt, hoofdst. LII, een aanhangzel, doch, het geen niet van jeremiä is, noch kan zyn - schoon wy niet weten, wie 'er de Opsteller van zyn moge.’ Wat den Profeet zelven aangaat, ‘jeremiä (zegt van hamelsveld, en met zeer groot regt) verdient by ons alle opmerking; de gelatenheid, daarmede by de onheilen draagt, met welke hy te kampen heeft, de standvastigheid, welke hy bewyst by alle onwaardige behandelingen, die hem ontmoeten, | |
[pagina 330]
| |
zyne verstandige vaderlandsliefde, met welke hy den zinkenden Staat tracht te redden, moeten ons hem doen hoogächten. - Maar ook zyne geschriften zyn ongemeen gewigtig, en belangryk. Wy leeren uit dezelven veele byzonderheden nopens het waar Godsdienstig en Zedelyk karakter van de Joodsche Natie van zynen tyd, en de rechtvaardigheid der Voorzienigheid, in den ondergang van haar ryk en hoofdstad.’ Wat het Boek der Klaagzangen aangaat, ‘de ondergang van het Vaderland (schryft van hamelsveld), en de verwoesting der hoofdstad en des Tempels, is het onderwerp daar van. - Doch (voegt hy 'er nevens) niet als een doorlopend geheel, maar in vyf onderscheiden Zangen, welke, hoe zeer tot hetzelfde hoofd-onderwerp betreklyk, echter eene byzondere richting hebben. - In den eersten Zang staat Jerusalem nog, maar is door den vyand overmeesterd, en van inwoners ontbloot. - In den tweeden liggen Stad en Tempel in puinhoopen. - In den derden beweent de Dichter de rampen, die hy heeft moeten beleeven, niet alleen deelende in de onheilen van zyne landgenoten, maar ook voor zich in het byzonder de grootste jammeren moetende bezuuren; zynde deze Zang zoodanig geschikt, dat elk terstond den Profeet jeremiä herkennen moet. - De vierde Zang schildert andermaal de ellende der in puin verkeerde Stad en des verwoesten Heiligdoms. - Eindelyk sluit de vyfde zang met de zuchten der verdreven Burgers, en hunne Bede om beter tyden.’ Nu iets ter proeve zullende mededeelen, valt straks onze keuze op de vermaarde plaats, hoofdst. XXXI: 31, enz., die gemeenlyk als eene voorzegging van de bedeeling des N. Verbonds wordt opgevat, en waar voor ook van hamelsveld dezelve houdt, blykens zyne aanmerking, waarin hy alleenlyk schryft: ‘De verklaring van deze belofte geeft de Schryver van den Brief aan de Hebreën VIII:7-18.’ Men vergelyke onze gewoone Vertaaling met die van van hamelsveld, welke aldus luidt:
Ga naar margenoot+ ‘De tyden naderen, zoo spreekt jehova God!
Dat ik met Isrels volk, en met het volk van Juda,
Ga naar margenoot+ en nieuw en vast verbond zal aangaan: een verbond,
| |
[pagina 331]
| |
Niet, zoo als ik welëer met hunne vad'ren maakte,
Toen ik hen by de hand eens vatte, toen ik hen
Heb uit Egypteland gevoerd, en uitgeholpen;
Zy hebben dit verbond, zoo spreekt jehova God!
Vernietigd, dies heb ik hen ook versmaad, verworpen.
Ga naar margenoot+ Maar dit is het verbond, dat 'k, in dien blyden tyd,
Met Isrels gantsche volk zal sluiten, spreekt jehova:
'k Zal onder hen myn wet hun geven, 'k zal die wet
Hun schryven in het hart: Ik zal hun Schutsgod wezen,
Zy zullen weêr myn volk, aan my gewyd, dan zyn.
Ga naar margenoot+ Dan zullen zy niet meer de één den and'ren leeren,
Niet meer vermanen: Kent, erkent jehova God!
Wyl zy my, klein en groot, dan allen zullen kennen,
Zoo spreekt jehova God! Want al hun euveldaên
Zal ik vergeven, aan hun zonden nimmer denken.’
Tot zo verre loopt de Voorzegging, wegens de aanstaande meer verlichte Godsdienstkennis, van welke het licht, ten dage van den Messias, over Israël zou opgaan. Daarop laat de Profeet volgen, eene verhevene beschryving van den Schepper der Natuure, en van deszelfs byzonder toezigt over jakob's nageslagt. Tot eere van den Bybel, en ten blyke van den dichterlyken Geest, die onzen Godstolk bezielde, vlegten wy die beschryving aan het bovenstaande.
Ga naar margenoot+ ‘Zoo spreekt jehova God, die aan den dag de Zon
Gesteld heeft tot een licht; de Maan en 't heir der Starren
Verordend voor den nacht; den vloed en eb der Zee
Doet rollen door zyn magt, zoodat haar golven schuimen!
Wiens naam is jova God, de groote Wereldgod!
Ga naar margenoot+ Zoo min deez' schikkingen myn opzicht ooit ontwyken,
Zoo spreekt jehova God! zoo min zal Isrels volk
Ophouden, voor myn oog, een duurzaam volk te wezen.
Ga naar margenoot+ Zoo min, spreekt jova God, de hemelen om hoog
Gemeten, of de grond der aard' gepeild kan worden,
Zoo min zal ik ook ooit, zoo spreekt jehova God!
Verwerpen Isrels volk, wat zy ook immer deeden.’
Een meesterstuk van dichterlyke schilderinge is het volgende tafereel eener gelukkige eeuwe voor Israëls volk, naa deszelfs verlossinge uit de verstrooijing. Het bovengemelde Hoofdstuk levert ook dat tafereel op.
Ga naar margenoot+ ‘Hoort, hoort jehova's woord, gy volken, en verkondigt
Dat aan de verste kust, zegt: Hy, die Israël
| |
[pagina 332]
| |
Verstrooid heeft, zal dat volk ook éénmaal weér vergad'ren;
En hen beveiligen, gelyk een herder 't vee.
Ga naar margenoot+ Dan keeren zy eens weêr, en heffen vreugdezangen
Op Sions heuvel aan; zy juichen om al 't goed,
Dat jova aan hun schenkt, en koorn, en most, en olie,
En schaap- en rundervee; dan zullen zy gelyk
Een hof zyn, wel voorzien van levenwekkend water;
Geen kommer treft hen meer, geen angst noch droevenis.
Ga naar margenoot+ Dan zal een teêre maagd zich in den rei verblyden;
En jong en oud zich dan verëenen in de vreugd.’
Wy laaten hier nog volgen vs. 15, om gelegenheid te hebben tot het mededeelen der, onzes oordeels, juiste en oordeelkundige Aanmerkinge, daar op slaande. ‘Zoo spreekt jehova God! men hoort een droef geschrei
In Rama, alles weent, en gilt met bitt're traanen:
Ja, rachel zelv' beweent haar kind'ren in haar graf,
En weigert allen troost, omdat zy niet meer zyn.’
Onze geleerde Uitlegger merkt hier op het volgende aan. ‘Rama.] Eene Stad van Benjamin, niet verre van Jerusalem, tusschen welke en Bethlehem het graf van rachel was, 1 sam. X:2, 3. Over dit Rama werden de gevangen Jooden uit Jerusalem, door de Chaldeën, na Babel gevoerd. Hoofdst. XL: 1. Rachel sterf, in het kraambed van benjamin. - Hoe schoon wordt nu rachel verbeeld, als in haar graf de rampen van haare nakomelingen gevoelende en beweenende, maar vertroost wordende, met de belofte van derzelver wederkomst in het Vaderland. - Doch, gelyk in het overige van deze voorzegging, moet men zich niet bepaalen tot het eerste onheil der Jooden, de wegvoering na Babel, maar ook tot volgende rampen, welke dien omtrek, daar rachels graf was, byzonder vermaard gemaakt hebben, by voorbeeld, dat, na de verwoesting van Jerusalem, veele duizenden Jooden langs dezen weg, en voorby het graf van rachel, door de Romeinen gevangen zyn weggesleept - en naderhand, ten tyde van Keizer hadriänus, zyn op de markt van den Terpentynboom, insgelyks in dien oord, veele duizenden Jooden tot slaven verkocht. - Dan zal, eindelyk, hier toe ook behooren, het dooden der kinderen te Bethlehem, ten einde den messiäs, de hoop van Israël, van het leven te berooven, waar op, mattheus II:18, deze plaats wordt toegepast.’ | |
[pagina 333]
| |
Uit de Klaagzangen des Profeetischen Dichters willen wy ook iets overneemen. Schilderagtig is de aanhef, waarin jeremia zich Jerusalem voorstelt, als nog bestaande, doch van inwooners beroofd. Een hart van waar Patriotisme blaakende, doet den Godsman, onder anderen, dus treurig zingen. 1.
Ga naar margenoot+ ‘Hoe eenzaam zit die stad, die stad welëer zoo volkryk!
Der volken hoofdstad is een weduwvrouw gelyk!
Helaas! thans een' slavin, die Koningin der landen!
2.
Ga naar margenoot+ Zy weent, den gantschen nacht, de traanen op de wangen;
Van all' haar' minnaars, ach! blyft haar geen trooster by;
Haar vrienden, haar nooit trouw, behand len haar als vyand.
3.
Ga naar margenoot+ In wreede slaverny moet Juda 't land verlaten;
En vindt voor zich geen rust, nu z'onder Heid nen woont;
In al haar' angst nog steeds gejaagd van haar vervolgers.
4.
Ga naar margenoot+ Geen mensch komt meer ter feest, dies treuren Sions wegen;
Dies staan haar poorten doodsch, dies zucht het Priesterdom,
Ook treurt haar maagdenrei; zy zelve kwynt van kommer.
5.
Ga naar margenoot+ Haar vyand zegeviert; 't slaagt alles aan haar haaters;
Wyl jova haar bedroeft, om all' haar' euveldaên;
Haar ted're zuig'ling zelv', moet slaaf, moet balling wezen.
6.
Ga naar margenoot+ De pracht van Sions maagd, haar luister, is verdweenen;
Haar' Vorsten zyn gelyk een hert, van weid' beroofd,
Dat krachteloos en mat de jagers achtervolgen.’
Meer, veel meer, zou ons niet verdrieten, uit deeze fraaie Vertaaling af te schryven. Genoeg, vertrouwen wy, zullen de aangevoerde proeven zyn, ter verwakkeringe van den lust van veelen onzer Leezeren, om met jeremia's Schriften, volgens de bearbeiding van den voortreffelyken van hamelsveld, nader bekend te worden. |