toonen, de eerste, echter, van een veel edeler en uitgebreider vermogen zyn, en alleen de gave bezitten om afgetrokkene denkbeelden te vormen, en uit dezelve gevolgtrekkingen af te leiden. Ten opzichte der betrekkingen, die 'er bestaan tusschen onze Zielen en Lichaamen, erkent de Redenaar wel, dat de eerstgenoemde alleen hunne denkbeelden aan de laatstgenoemde te danken hebben, maar dat daarentegen alle geestelyke vermogens derzelve, als daar zyn het denken, het oordeelen, het redeneeren, het geheugen, de verbeeldingskragt, enz. onstoffelyke eigenschappen zyn, die tot de Ziel alleen behooren, en in geenen deele van het stoffelyk Lichaam afhangen. Zeer uitvoerig is hy in het beantwoorden der gewoone bewysredenen, die door de voorstanders van het tegengesteld gevoelen worden afgeleid uit den trapswyzen groei en vermindering onzer vermogens, met de jaaren. Hy meent, dat de daar uit afgeleide afhangelykheid onzer Zielsvermogen van onze Lichaamen eensdeels kan verklaard worden uit de aanwinnende of afneemende vermogens onzer zintuigen; anderdeels uit de belemmering, welke, door het verstompen onzer zintuigen, en de ontaarting van de verschillende deelen der herssenen, in den ouderdom, aan de werkingen van ons onstoffelyk deel wordt toegebragt.
Verder betoogt de Schryver, dat, daar, met den dood, al het stoffelyke en zinnelyke wegvalt, en ook ongeschikt is na de opstanding voor een beter leven, alleen de verkreegen geestelyke denkbeelden overblyven. Dat dus de Ziel geschikter moet zyn voor de Hemelsche gelukzaligheden, naar maate dezelve zich hier op aarde meer heeft toegelegd op het kennen en betrachten der geestelyke en zedelyke volmaaktheden. Dat dus ook die geene, welke zich alleen aan het aardsche gehecht hebben, volkomen ongeschikt zouden zyn voor een volmaakten geestelyken staat, en het zelfs niet in het gezelschap der Hemellingen zouden kunnen uithouden, al wierden zy daar in toegelaaten.
Het Voorbericht voor deeze Verhandeling is byna zo uitvoerig als het stuk zelve, en dient voornaamelyk tot wederlegging van een Antwoord, by teyler's Godgeleerd Genootschap ingekomen, op de Vraage: ‘Zyn 'er voldoende bewyzen voor de Onstoffelykheid der Menschelyke Ziele? Zo ja, wat kan men 'er uit afleiden, ten opzichte van derzelver duuring, gewaarwording en werking, na den dood des Lichaams, in haaren afgezonder-