Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1798
(1798)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe Knorrepot, en de Menschenvriend; of vrolyke Wandeling, in en buiten de Bataafsche Republiek behelzende Satirique Schetzen, van veragtlyke, gevaarlyke, belachlyke en goede Characters van voornaame Staatsmannen De Natuur gevolgd. Door Gerrit Paape. Alom door de geheele Bataafsche Republiek. In gr. 8vo. 168 bl.Onze onlangs gemaakte Aanmerkingen op de Vrolyke Characterschetzen van den Burger paapeGa naar voetnoot(*) zyn goeddeels toepasselyk op deezen Knorrepot en Menschenvriend. Misschien rangschikt de Schryver ze onder de ‘bloote gezegden, onder de taal en aantygingen van den nyd, den laster en dwaasheid,’ want hy is geen vriend van Recensenten, en heeft 'er waarschynlyk reden toe, dewyl hy zich aan hunne regtmaatige berispingen, in zyn geschryf, onderhevig maakt; hy betuigt ‘zich daar aan niet te stooren.’ Van nyd en laster kennen wy ons zelven geheel vry: wil hy onze Aanmerkingen onder die van dwaasheid rangschikken wy gunnen hem dat vermaak, die kitteling met zelfvooringenomenheid, welke op elke bladzyde van zyn geschryf doorstraalt; en lust het ons niet, om meer dan bloote gezegden te geeven, eenige bladzyden vol te schryven, met laffe spotternyen, en zogenaamde geestigheden, die geene ernstige wederlegginge, of eene meer dan enkel aangestipte ten toon stelling, verdienen. Ook hier en daar wordt iets recht geestigs in dit Stukje gevonden; doch het kan de veelvuldige bladzyden, waar op dit geheel gemist wordt, zo min als in het boven aangeduidde Stukje, opweegen. Hier mede zouden wy dit Stukje ter zyde leggen; doch kunnen niet afzyn, hoe de Schryver, tegen zyne meermaals ge- | |
[pagina 278]
| |
daane betuigingen aan, van geen byzondere Persoonen te bedoelen, maar algemeene Characterschetzen, ter toepassinge, op te geeven, het voorgevallene te Leeuwaarden, met abraham staal, opgeeft: en, om die voor zyne Leezers te veraangenaamen, een Smous levi in 't spel brengt, die op de vraag, wat is hier te doen? ten antwoord geeft: ‘Dat zal ik je staan te zeggen. Daar moet van deezen morgen, daar in die kerk - zie je? - een Raadsheer preeken, met een almagtig groote kromme neus, by myn ziel! met een neus net als de snuit van een arend! 't Is waar wat ik je kom te zeggen, myn eertje! of ik mag nooit op Abrahams schoot zitten.’ Op de vraag, is dit dan een Jooden Kerk? antwoordt levi: ‘Begut! wel neen het - zou een Raadsheer in de Smousse Kerk komen preeken? - Wat vraag is dat, myn eertje! gy piert den armen levi een weinig, geloof ik waaragtig! 't Is de Kerk van de Birgers Menisten! Je weet immers wat Meniste zyn - hé?’ In deezen trant vaart het gesprek over dien Raadsheerlyken Leeraar voort, en schetst, met veele bytrekken, die schreeuwende Gebeurtenis, doorspekt met 's Schryvers geliefde schrollen, die hier zo weinig als elders te passe komen, op den Godsdienst, en doorvlogten met onhebbelyke trekken, waar van de kieschheid walgt, en die alleen kunnen smaaken aan lieden van een bedorven smaak. Wy laaten ons over het geval, de waare gebeurtenis, niet uitGa naar voetnoot(*); maar haalden dit alleen by, om te doen zien, hoe paape geen woord houdt met geen Persoonen te noemen, of byzondere Lieden zodanig aan te duiden, dat ze van alle andere kunnen onderkend worden. Dan genoeg! |
|