| |
Vier Verhandelingen over de oorzaken van het verval in den openbaren Eerdienst, en de middelen van deszelfs herstel, ter beantwoordinge eener Prysvrage van een Gezelschap Vrienden van Godsdienst en deszelfs openbare oefeningen, te Leyden, geschreven door Jan van Geuns, A.L.M. Ph. Doct. en Christen - Leer aar by de Doopsgezinden te Leyden; Govert Jan van Ryswyk, te Armsterdam; Jan Brouwer, Leeraar der Doopsgezinden te Leeuwarden; en Frederik van Teutem, Christen - Leeraar by de Gemeente der Remonstranten te Gouda. Te Utrecht, by de Wed. J. van Terveen en Zoon, 1797. In gr. 8vo. 296 bl. behalven het Voorbericht van 40 bl.
Eenige Vrienden van Godsdienst en deszelfs openbaare oefeningen, bezield met de lofwaardige zucht, om den verslaauwden yver, in het bywoonen der openbaare Godsdienstige Vergaderingen, onder de Protestanten op te wakkeren, hadden in 1796, in een uitgegeeven, en, onder anderen, in de Nieuwe Kunst- en Letterbode, VI Deel No. 132, geplaatst, Programma, alle verstandige liefhebbers van Godsdienst uitgenodigd, om over de oorzaaken van het blykbaar verval in den openbaaren eerdienst, en over de beste middelen tot stuiting en verhelping van dit kwaad, na te denken, en derzelver bedenkingen en raadgeevingen op dit stuk aan hun mede te deelen, met uitlooving van twee eerepryzen, een van f 250, en een van f 150, aan hun, wier antwoorden, binnen vyf maanden des aangaande ingeleverd, het meest voldoende zouden gekeurd worden, waaromtrent zy de beoordeeling geheel overgelaaten hebben aan zoodanige daartoe geschikte persoonen, als de onderscheidene Kerkgenootschappen der
| |
| |
Protestanten, en wel bepaaldlyk de Gereformeerden twee, en voorts ieder der overigen een uit hun midden, tot dat einde, zouden gelieven te verkiezen. Vyf geachte Leeraars uit de Kerkgenootschappen der Gereformeerden, Lutherschen, Doopsgezinden en Remonstranten, Jodocus Heringa Eliza's Zoon, J.H. van der Palm, J.W. Statius Muller, Jan Kops en Cs. Rogge, die zich hiertoe hebben laaten vinden, deelen ons in het Voorbericht, voor deze uitgegeevene Verhandelingen geplaatst, eenig verslag van hunne verrichtingen hiertoe betrekkelyk mede. Men levert ons, met deze uitgave, ook nog een nader Bericht van de Uitschryvers der Vraage, (aan welker betoonde edelmoedigheid en Godsdienstliefde wy deze lettervruchten van bekwaame mannen te danken hebben,) omtrent den oorsprong van dit Gezelschap van Godsdienstvrienden, en deszelfs bedoelingen in het algemeen, en byzonderlyk in betrekking tot de voorgestelde Prysvraag. Vier van negen ingekomen Verhandelingen, ter beantwoording van het opgegeeven Vraagstuk, zyn de uitgave waardig geoordeeld.
Aan die van den Eerw. j. van geuns is, ook onzes inziens, met recht de voorrang toegeweezen, als behelzende het volledigst antwoord op de voorgestelde vraagen, in den bevattelyksten styl. Men ziet daarin allerwege uitgebreide kundigheden, geregelde orde, klaarheid in de voordracht, bondigheid in de geheele behandeling, en bescheidenheid omtrent verschillend denkenden, doorstraalen. De drie overigen hebben ook ieder derzelver verdiensten. De derde in rang, van den Eerw. j. brouwer, hoewel zy zeer veel goeds behelst, en overal van het gezond oordeel en de geleerdheid des Schryvers getuigenis geeft, zal mogelyk allerminst bevallen. Zy draagt de duidelykste blyken van overhaasting in het opstellen, waarover de kundige, en door andere bekroonde Verhandelingen met lof bekende, Schryver zich, volgens het Voorbericht, zelf beklaagd heeft. Ook hadden wy wel gewenscht, dat veele scherpe, en tot bevordering der zoo sterk aangepreezene vereeniging der Protestanten niet zeer dienstige, aanmerkingen, over den nog steeds heerschenden denktrant in het Gereformeerd Kerkgenootschap, waren achtergebleeven. De laatste van den Remonstrantschen Leeraar van teutem heeft, in ons oog, zoo uit hoofde van de juistheid en overreedende kracht van zeer veele gepaste bedenkingen, over onderscheiden deelen van
| |
| |
het Vraagstuk, als wegens de duidelykheid en mannelyke deftigheid van den schryfstyl, meer waarde, hoewel deze en gene byzonderheden, waartoe het Programma aanleiding gaf, wat te kort afgedaan zyn; vooral het laatste, betreffende de vraag, of men niet wel zulke vaste en bezoldigde Leeraars zou kunnen missen, als tot hiertoe by alle Protestantsche Genootschappen dienst doen? - In de tweede, van g.j. van ryswyk, wordt de opgegeeven stof niet minder oordeelkundig behandeld. 's Mans wysgeerige geest gaat zyn eigen weg, en heeft een der voornaamste oorzaaken van 't verval in den openbaaren eerdienst zoo overtuigend voorgedraagen, en zoo volledig ontwikkeld, dat hem deswegens de tweede eereprys is toegekend. Men zal by 't leezen derzelve veel stof tot nadenken over verscheidene gewigtige onderwerpen ontvangen, al 't welk wy vertrouwen dat nog meer algemeene goedkeuring zou vinden, byaldien de schryftrant minder ineengedrongen en over 't geheel wat vloeiender ware.
Maar 'er dient van den byzonderen inhoud dezer Verhandelingen, om het groot gewigt der onderwerpen, nog iets meer gezegd te worden.
In de eerste Verhandeling stelt de Eerw. van geuns, na het een en ander, over het gewigt en de gepastheid der vraage, in onze tyden, te hebben laaten voorafgaan, eerst zyne gedachten over deze en gene bedenkingen, in de Inleiding tot het Bericht van de Uitschryvers der Vraage voorhanden, ter neder. Hy stemt gereedlyk toe, dat, hoe algemeen ook de gevoelens van zoogenaamde burgerlyke verdraagzaamheid, (of liever van volstrekt en onbetwistbaar recht, om, behoudens alle maatschappylyke en met andere gelyke voorrechten, in zaaken van Godsdienst te gelooven 't geen men best keurt,) zyn mogen, en hoe veel velds ook de beginselen van onderlinge kerkelyke verdraagzaamheid onder de Protestanten, in ons Vaderland, gewonnen hebben, echter het verlangen naar onderlinge Godsdienstige samenkomsten geenzins toegenoomen is; en dat by hun, die te recht of te onrecht boogen op den naam van meer verlicht en verdraagzaam in het Godsdienstige, met den yver voor het verkeerde, ook de yver voor het goede is geweeken, zoo dat zelfs de openbaare Vergaderingen minder gezogt, door veelen met onverschilligheid behandeld, ja zelfs door veelen geheel nagelaaten worden.
Het tweede deel bevat een oplettend onderzoek naar de
| |
| |
oorzaaken der laauwheid, onverschilligheid en nalaatigheid, in het bywoonen der openbaare Godsdienstige Vergaderingen, thans by zoo veele Protestanten zichtbaar. 'Er was gevraagd, of de oorzaak ook ten dele gelegen zy in de meerdere verdraagzaamheid en verlichting, en daaruit gevolgde verdwyning van partyzucht en sectengeest. De Eerw. Schryver erkent, dat by hun, die aanspraak willen maaken op meerdere verdraagzaamheid en verlichting, de laauwheid en nalaatigheid in den eerdienst meest in het oog loopt: maar het laatste is evenwel, naar zyn oordeel, op zich zelve, geenzins het noodzaaklyk gevolg van het eerste. Vele zoogenaamde onrechtzinnigen van vroegere dagen stelden op den openbaaren eerdienst hoogen prys, en waren metterdaad naarstige kerkgangers. Men had ook in het Programma melding gemaakt van de sombre bouworde van de meeste Protestantsche Kerken, en de wyze, waarop de openbaare Godsdienstoefeningen doorgaans gehouden worden. De Leeraar maakt gene zwaarigheid ook het een en ander onder de oorzaaken te tellen, waardoor velen traag in het kerkgaan worden. Maar een der voornaamste oorzaaken van dit treurig verzuim wordt door hem gesteld in de steeds toeneemende lichtzinnigheid, verbastering en zedenbederf, bovenal in grootere Steden, en dat wel allermeest onder de dusgenoemde aanzienelyken en allerarmsten, waarvan de rede ten grooten deele zal te vinden zyn in het ontzettend verloop van oude Fabrieken, en in dek wyning, mitsgaders in de verbastering, van onzen anders zoo weldaadigen Koophandel.
Het derde en gewigtigste deel handelt over de geschiktste middelen, die, tot opwekking van den verflaauwden yver voor de openbaare Godsdienstoefeningen, zouden kunnen in 't werk gesteld worden. Men moest, daar dit voeglyk kan geschieden, de Kerken vrolyker en warmer, en de geheele inrichting van den Godsdienst aanlokkender en nuttiger trachten te maaken, korter prediken, aan de Leerredenen een bevalliger voorkomen geeven, en 't Kerkgezang verbeteren en vermeerderen, en niet enkel door het Orgel, maar ook door andere Musiek-Instrumenten, begeleiden. Hierop volgt eene uitvoerige beantwoording der vraage, kan de vereeniging der Protestanten tot zulke verbeeteringen iets bydraagen, of is die onmoogelyk? De Leeraar houdt zoodanige vereeniging voor volstrekt onmoogelyk, indien men vooronderstelt, ver- | |
| |
langt, of wenscht, dat 'er in zoodanig eene vereenigde, algemeene Christelyke Kerk niets zal voorgedraagen of geleerd worden, het welk aan de ééne of andere Gezinte hinderlyk of aanstotelyk zou kunnen zyn; waartegen de overtuiging van de meerdere of mindere belangrykheid van alle zulke begrippen, waarover verschillend gedacht wordt, altyd zou opkomen, en waare stichting hinderen. 'Er is echter, zyns oordeels, wel eenige vereeniging moogelyk. Men zou zich van een en 't zelfde Kerkgebouw kunnen bedienen, en evenwel de vryheid moeten behouden, om verschillende gevoelens openlyk voor te draagen; het zy dat, op grond van zeker soort van foederatie, alleen het algemeen bestuur over Kerken, de beroeping en het onderhoud der Leeraars en Hoogleeraars, enz. onder alle Gezinten gemeen gemaakt wierd, met overlaating van het huishoudelyke aan iedere byzondere Gezinte; het zy alle Gezinten ineengesmolten wierden; zoo echter, dat men Leeraars had van onderscheiden smaak, en wel, naar evenredigheid van het getal der verschillend denkenden, onderscheidene Bybelvertaalingen, Gezangboeken, enz. welk alles de Schryver zeer wel
uitvoerlyk acht, mits men maar met ernst wille, en 'er geen eigenlyk gezegde haatelyke sectenzucht, laage eigenbaat, of iets dergelyks, in den weg staa, waaromtrent, gelyk ook over de middelen, om zoodanige vereeniging voor te bereiden en te bespoedigen, 's Mans aanmerkingen verder verdienen nageleezen en met bedaardheid overwoogen te worden.
'Er volgen eindelyk nog eenige aanmerkingen over de vraage, of men ook zulke vaste Leeraars, als by de meeste Protestanten dienst doen, zou kunnen ontbeeren? De Schryver staat toe, dat ze niet volstrekt noodig zyn, en dat men zich, by kleine en eenvoudige Gemeenten, van ongestudeerde persoonen zou kunnen bedienen. Maar meent op goeden grond, dat het niet oorbaar zy, zich over 't geheel, vooral in grootere Steden, by die maate van waare of ingebeelde verlichting, die 'er thans plaats heeft, te ontdoen van gestudeerde, en ten koste der Gemeenten bezoldigde, Leeraaren.
By het leezen der tweede Verhandeling, van g.j. van ryswyk, zal men aanleiding krygen, om het een en ander uit een ander oogpunt te beschouwen. De oordeelkundige Schryver meent de voornaame hoofdoorzaak van het verval in den openbaaren eerdienst, by lieden,
| |
| |
die anders nog al godsdienstig zyn, ontdekt te hebben, in het verkeerd begrip, dat de bywooning der Godsdienstige Vergaderingen geen plicht jegens God bevat, maar alleen eigen stichting beoogt, welk doel men oordeelt even goed, door het leezen van den Bybel, of een ander goed boek, te kunnen bereiken. De gewoone inrichting van den openbaaren Godsdienst zal dat begrip zeer begunstigen, terwyl alles meest op voorleezen en spreeken tot stichting uitkomt, en 'er zoo weinig by plaats heeft, waarin de vergaderde Christenen deel neemen, zelfs niet de meest gewoone wyze van bidden. Dit zal voorheen minder nadeelig geweest zyn, om den lust tot het bywoonen der openbaare Godsdienstoefeningen te doen verflaauwen, omdat toen andere oorzaaken den Godsdienstyver over 't geheel sterker opwekten, en men ook gewoonlyk meer Christelyk en belangwekkend hoorde prediken. Thans zal de zoogenaamde verlichting het haare toebrengen, om het opgenoemd valsch begrip meer algemeen te doen worden, terwyl het gevoelen, dat eigenbelang de grondslag der zedelykheid is, meer en meer veld wint, en de onderscheidende Leeringen van het Christendom, door de steeds toeneemende zucht tot hervorming van de Christelyke Leerstelsels, in minachting raaken. Om dan nu het groot verval in den openbaaren eerdienst hersteld te krygen, wordt in de eerste plaats door den Schryver als een allergeschiktst middel aangepreezen, dat men tot het waare begrip, dat de bywooning van den openbaaren Godsdienst ook een plicht aan God is, te rug kome. Vervolgens wil hy de predikwyze verbeterd, en de groote Leer van de oogmerken der Opoffering van Christus meer als een voornaame hoofdzaak overal in gemengd hebben. Men moest dan ook de inrichting van den openbaaren eerdienst verbeteren, zoodat allen 'er in deel konden neemen, tot hoedanig einde de Schryver korte stemmelyke beurtswyze lofspraaken, ter eere van God en Jesus Christus, waarvan hy ook eenige proeven aan de hand geeft, wil ingevoerd hebben. Naar zyn
inzien, zou men vaste gesalarieerde Leeraars, die gestudeerd hebben, wel kunnen missen, en zich met het beste gevolg, by den openbaaren Godsdienst, van zulke Liefdepredikers kunnen bedienen, als by de Doopsgezinden reeds lang waren. Van welk gevoelen echter de Schryver naderhand, volgens eene noot bl. 156, 157, na het inleveren zyner Verhandeling, in zoo verre te rug geko- | |
| |
men is, dat hy nu voorslaat, om deels Liefdepreekers toe te laaten en aan te wakkeren, deels een of meer gesalarieerde Leeraars, die gestudeerd hebben, in iedere Gemeente, naar evenredigheid van derzelver grootte, te houden, en het leeraarwerk onder beide classen van predikers te verdeelen. De Schryver doet nog andere voorslagen, ter verbetering van den openbaaren Godsdienst, die eene aandachtige overweeging verdienen, waarin wy ons niet dieper kunnen inlaaten. De vereeniging der Protestanten is, naar zyne meening, van de meerdere belangstelling in het bywoonen der openlyke Godsdienstoefeningen, en derzelver verbeterde inrichting, geheel onafhanglyk. Hy zegt evenwel, omdat 'er naar gevraagd was, ook daarover zyne gedachten, die hierop uitkomen, dat deze vereeniging thans noch raadzaam, noch uitvoerlyk is.
In de derde Verhandeling, van den Eerw. brouwer, worden de oorzaaken des vervals, behalven in het misbruik der verlichting, 's Volks zedenbederf, en de gebrekkige inrichting der openbaare Godsdienstoefeningen, ook in den invloed van het oude Staats en Kerk- bestuur gezocht, en naar dezen denktrant ook de middelen tot herstel berekend. De Schryver verwacht mettertyd eene gunstige verandering, door de jongste Omwenteling, die hem ook de beste hoop geeft op eene nadere vereeniging der Protestanten, waarvoor wel, zynes erachtens, het tydstip nog niet daar is, maar die men echter, door een getrouw gebruik van de tegenwoordige omstandigheden, moet trachten te bevorderen en voor te bereiden. Voorts telt hy onder de aangepreezene middelen tot herstel eene betere inrichting van het openbaar onderwys der Jeugd, het ontslag der Leeraars van alle Synodale en andere Kerkelyke verbintenissen, het toevoegen van meer uiterlyk aanzien aan den Leeraarstand, het voorzien der Kerken van fraaie Schilderyen, ontleend uit de bedryven van Jesus, het invoeren van Zangchoren, en velerlei andere verbeteringen, te lang om door ons opgenoemd te worden.
Wy willen liever nog iets zeggen van de vierde Verhandeling, van den Eerw. van teutem, waarin men eene beknopte opgave van meestal dezelfde oorzaaken des vervals, en soortgelyke middelen tot herstel, als door de voorgaanden zyn aangeweezen, en deze en gene byzonderheden nog wel zoo overreedend voorgesteld, kan vinden. De nadeelige invloed der verminderde partyzucht,
| |
| |
en steeds aanwassende lichtzinnigheid, beiden gevolgen der meerdere verlichting, wordt hier in het waare licht gesteld. Tot afweering van het misbruik der gelukkig afneemende partyzucht, zou, naar des Schryvers inzien, de vereeniging der Protestanten zeer dienstig zyn, die hy wel vooreerst nog niet verwacht, maar desniettemin, op soortgelyken voet, als in den bekenden Brief der Remonstrantsche Broederschap voorgesteld is, ten sterksten aanraadt, en waartoe hy wil, dat elk het zyne moet toebrengen. Tot stuiting van de allerschadelykste voortgangen der lichtzinnigheid, en geringschatting van den Godsdienst, zoo zeer gevoed door de zoogenaamde verlichting, meent hy, dat die geenen, die onder de volksverlichters willen behooren, wanneer zy met meer omzichtigheid, bedaardheid, en ernsthaftigheid, te werk gingen, veel konden toebrengen, en voorts ouders, en andere leidslieden der jeugd, door dezelve het belang van den Godsdienst, met verstandigen ernst, in te boezemen. Onder de opgetelde in zyn oog noodige verbeteringen, in de inrichting der openbaare Godsdienstoefeningen, waarin hy evenwel langsamerhand wil voortgegaan hebben, ontmoeten wy ook den voorslag, om de gewoone Leerredenen van den openbaaren Godsdienst af te scheiden, en te verminderen.
Zoo veel achteden wy noodig, uit deze Verhandelingen, over een der belangrykste stoffen, den Leezeren van ons Maandwerk te moeten voordraagen, of het dienen mogt, om de aandacht van allen, die in den Godsdienst belang stellen, by deze en gene daarin voorgestelde gedachten des te meer te bepaalen, hoewel wy vreezen, dat de meeste daarin gedaane voorslagen nog wel vooreerst pia vota (vroome wenschen) zullen blyven.
|
|