egmont, vondt hy zich aangemoedigd, ‘om zomtyds eenige snaaksche trekken in hetzelve in te vlegten, betrekkelyk tot de Zeden van het Russische Volk; en hy gevoelde toen, dat de betrekking met die Zeden het waare oogpunt was, waar onder men die gebeurtenis beschouwen moest. De menigvuldige vraagen, hem door den Graaf en Graavinne voorgesteld, bestuurden, om zo te zeggen, zyn verhaal, en noopte hem om toegeevenheid en spotternye te mengen onder gewigtiger en strenger gebeurde zaaken. Zodanig is in de daad dit soort van Geschiedenis. - Misschien vereischt eene zo zonderlinge gebeurtenis ook eene zonderlinge wyze van verhaal.’
Dit breeder ontvouwd hebbende, brengt de Schryver de niet ongegronde bedenking in 't midden, dat hy zulke byzondere omstandigheden heeft aangevoerd, dat men zich verwonderen kan, hoe hy die te weeten is gekomen: en geen regt hebbende om te eischen, dat men hem, wegens zaaken van dat gewigt, op zyn woord, gelooven moet, agt hy zich verpligt zyne waarborgen te noemen, en de middelen, die hy aan de hand gekreegen heeft te zyner onderrigting. Zy maaken het vervolg zyner Voorreden uit. En of dit nog niet genoeg ware ter verdeediginge, vinden wy agter de Geschiedenis een tweeden Brief, ten zelfden einde strekkende.
Niet zonder genoegen zullen liefhebbers van vreemde en ontzettende Gebeurtenissen dit Werkje leezen, en 't zelve bovenal smaaken aan allen, die met Gekroonde Hoofden, Hof en Hovelingen, niet veel ophebben, of liever deezen versmaaden, en alles wat tot voedzel dier versmaading kan dienen greetig opzamelen. Eenigzins jammert het ons, dat soms de snaaksche trekken en spotternyen, welke de Schryver zegt zich te zullen veroorlooven, in het niet zeer kiesche loopen; een voertuig, ongelukkig in deeze dagen te meermaalen gebezigd om een Werk ingang te doen krygen.
Voor 't overige mogen wy den Leezeren van dit vreemde Stukje wel aanraaden om by 't zelve te vergelyken, 't geen de Engelsche coxe van die Gebeurtenis vermeldt, in zyne Beschouwing der Maatschappy en Zeden in Poolen, Rusland, Zweeden en Deenemarken, III Deel, bl. 92 enz. by den Drukker deezes, yntema, uitgegeeven.
By deezen Engelschen Schryver, vinden wy, bl. 26 des aangehaalden Deels, eene beschryving van die Alleenheer-