Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1798
(1798)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 145]
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.Verhandelingen, raakende den Natuurlyken en Geopenbaarden Godsdienst, uitgegeeven door Teyler's Godgeleerd Genootschap. XVIIde Deel. Te Haarlem, by Joh. Enschedé en Zoonen en J. van Walré, 1797. In gr. 4to. 534 bl.(Tweede Berigt.)Had eene Maatschappye, van eene andere Inrigting dan teyler's Godgeleerd Genootschap, over het Onderwerp, in dit XVII Deel behandeld, en 't geen wy, volgens onze toezeggingGa naar voetnoot(*), ter tweedemaale ter hand neemen, een Wedprys opgehangen, om dien toe te reiken aan den Schryver, die 't zelve cierlykst en treffendst behandelde, gewis de Verhandeling, die nu de derde plaatst bekleedt, zou de eerste geweest zyn. Dit bleef door de Beoordeelaars niet onopgemerkt, die daarom, in hun Voorberigt, met een kort woord iets van elke Verhandeling zeggende, vermelden, ‘dat dezelve in eenen meesterlyken styl en vol gevoels geschreeven is.’ Zeker hebben zy, het verzegeld Briefje openende, op het zien van 's Schryvers Naam, Mr. rhynvis feith, zich niet verwonderd over den styl in deeze Verhandeling heerschende, daar deezes Mans bekwaamheid, om de pen in onze taal te voeren, uit veelvuldige Werken bekend is. Naa, met den aanvange, een treffend tafereel geschetst te hebben van de gruwelen door Staats-Godsdienst gesticht by de Romeinen, en ook onder de Christenen, schryft de Heer feith: ‘Ik begryp dus zeer wel, dat de menschlievende maar oppervlakkige Wysgeer, die den verheven maar eenvouwigen Godsdienst van Jesus niet anders kent dan onder die menigvuldige byvoegzelen of bekleedzelen, waar mede dan eens de valschlyk zo genaamde Wysbe- | |
[pagina 146]
| |
geerte, dan eens de Kerklyke Heerschzugt en het Priesterbedrog, dan eens het dweepziek Bygeloof, dan eens de spitsvindige Schoolgeleerdheid, dan eens de looze Staatkunde, denzelven van tyd tot tyd omhangen en besmet hebben, de groote Vraag: Mag en behoort het Burgerlyk Bestuur eenigen Invloed uit te oefenen op zaaken van den Godsdienst? ontkennend kan beantwoorden; en, in waarheid, ware 'er geen andere Godsdienst van Jesus, dan zo als hy in byzondere Landen door de Geestlykheid verdorven, of tot eenen verschillenden Staatsgodsdienst is misvormd geworden, ik zou deeze uitspraak met een gerust hart byvallen. Dan daar ik uit de natuur der zaak overtuigd ben, en wie, die eenigzins over de byzondere Lotgevallen der Volken, over de opkomst en ondergang der verschillende Ryken, over den den beurtlingschen toestand der Vryheid in sommige gedeelten des Aardbodems, nagedacht heeft, is het niet met my eens, dat 'er geen maatschappyelyk Geluk, geen weezenlyke Volksvoorspoed, en vooral geene waare Vryheid, de grondslag van die beide, mogelyk zy zonder zeden, zal de waare Wysgeer, die zyn Vaderland en het geluk des Menschdoms van harten bemint, altyd nog bovendien verzekerd moeten zyn, niet slechts dat 'er goede zeden, zonder Godsdienstige begrippen, op den duur kunnen gevonden worden; maar teffens dat de invloed dier begrippen, naar het voorschrift der Christelyke Leer, meer schade dan voordeel aan de zeden toebrenge, zal hy immer zyn zegel aan het straks gegeeven antwoord hangen. Zo hy integendeel overtuigd is, dat 'er nimmer zeden zyn kunnen, althans zulke zuivere en gestrenge zeden, als de waare Vryheid, zal ze immer onder een Volk bestendig bloeien, vereischt, zonder Godsdienst, zal hy zich altyd voor den Godsdienst in 't algemeen verklaaren, en wat den Christelyken Godsdienst in 't byzonder betreft, het zal 'er op aankomen, in hoe verre dezelve de zeden meer dan alle andere Godsdiensten in de hand werkt, om de waarde van zynen invloed op de Vryheid, en het hier uit voortvloeiend geluk eens Volks, te kunnen bepaalen. Zien wy, om dit alles in het duidelykst daglicht te stellen, welke zeden 'er vereischt worden om de waare Vryheid onder een Volk te bewaaren; en dan welk een invloed de Leer van Jesus, naar het eenvoudig voorschrift van het Euangelie, op dezelve hebben moet.’ | |
[pagina 147]
| |
Wy schreeven dit gedeelte af, om dat het den grondslag des geheelen volgenden Antwoords uitmaakt. Waar in de Schryver voorts opmerkt, dat de waare Vryheid onmooglyk onder een Volk bloeijen kan, wanneer zy op de Gelykheid niet gegrond is. Deeze Gelykheid nader bepaald en omschreeven hebbende, vermeldt hy verscheide edele hoedanigheden, aan dezelve eigen. Hier komen veele heerlyke trekken voor, die het ons spyt onafgeschreeven te moeten laaten; gelyk wy die ook moeten overslaan, welke ter ontvouwing strekken van de byzondere Deugden, die ten Volksgeluk by eene verlichte Gelykheid moeten plaats hebben; als Nyverheid, Arbeidzaamheid en wyze Spaarzaamheid; onbepaalde Eerlykheid, en verkleefdheid aan 't gegeeven woord; Menschliefde en Weldaadigheid. Het slot luidt: ‘Ja, het zyn deeze deugden, in de eerste plaats, zonder welke men zich geene waare Gelykheid onder een Volk voor kan stellen. Of is het aan den eenen kant mogelyk, in den mensch zyne weezenlyke waarde, afgezonderd van alles wat geboorte en fortuin geeven kunnen, te erkennen, en hem teffens, by het gemis van deeze goederen, tot gebrek, ellende, en de verlaaging zyner natuur, de uitblussing zyner vermogens, die 'er gewoonlyk het gevolg van zyn, te doemen; aan den anderen kant, dat het behoeftige en gebreklydende gedeelte der Natie belang by den voorspoed van het algemeen kan neemen, daar toch hun toestand in niets door verbeterd wordt? Men heeft gezien, hoe zeer aan de eene zyde overmaatige rykdommen, aan de andere ongeoorlofde armoede en gebrek, in alle landen, waar deeze doodlyke kenmerken zich ten zelfden tyde opdeeden, het algemeen belang voor louter persooneel eigenbelang en baatzugt deeden wyken, en welke grondslag blyft 'er voor de Gelykheid onder een Volk over, waar geen Esprit publicq meer heerscht, en enkel de ryken en vermogenden aan het welzyn des Vaderlands, of liever aan hun eigen welzyn, dat met het Vaderland verlooren zou gaan, verbonden zyn.’ Hier op gaat de Heer feith over om aan te toonen, in welk een verband de Leer van jesus, naar het eenvoudig voorschrift van het Euangelie, tot de Zeden en tot de Deugd staat, en welk Volksheil zy, eenmaal ter goeder trouwe in praktyk gebragt, vermeerderen, welke Volksrampen zy daadlyk vernietigen zou. Eene schets der | |
[pagina 148]
| |
Christlyke Zedeleere wordt hier voorgehangen; en staat de Schryver vervolgens stil op de bedenking, dat de Vaderlandsliefde in 't Euangelie niet byzonder wordt aangepreezen. ‘Onmogelyk,’ luidt zyne taal, ‘kon de wyze Insteller van onzen Godsdienst met zulke onbepaalde oogmerken om algemeene menschlievenheid en welwillendheid voor te staan en alom te verspreiden, en het menschdom zich onderling, over den geheelen aardbodem, als kinderen van denzelfden Vader te leeren beschouwen, die uitsluitende Liefde voor het Vaderland prediken of aanbeveelen, die tot eeuwigduurenden scheidsmuur tusschen Volkeren en Volkeren verstrekt, en ten allen tyde zo veel menschenbloed gekost heeft. Verblind door de looze drogredenen eener listige Staatkunde, die deeze Vaderlandsliefde zo listig aan haare oogmerken wist dienstbaar te maaken, en altyd als de hoogste deugd bewierooken deedt, heeft men het meer dan eens als eene beschuldiging tegen de Zedeleer van 't Euangelie ingebragt, dat dezelve 'er nergens in is aanbevolen, of zelfs onder het getal der deugden geplaatst wordt; en dus de grootste voortreffelykheid van de Leer van Jesus als een gebrek doen voorkomen, daar mindoorzienden over struikelen. In de daad, voor zo verre de Vaderlandsliefde met het waare Patriottismus één isGa naar voetnoot(*), vinden wy alle de deugden, die den echten Patriot uitmaaken, in het Euangelie ten sterksten aangepreezen: voor zo verre het daarentegen een vooroordeel, of, op zyn best, eene natuurlyke geneigdheid is, die den bewooner van Groenland even zeer voor zynen killen en onvruchtbaaren grond bezielt, als eertyds de weelderige Grieken voor de bloeiende en gelukkige valleien van Asiën, wordt het zeker nergens aangevuurd. De groote Vriend der menschen wist te wel, hoe ligt dit plantje (op zich zelven heilzaam, en tot geluk van het menschdom, dat in schoonheid en vruchtbaarheid van elkander hemelsbreed verschillende Landstreeken bewoonen moest, in 't | |
[pagina 149]
| |
hart geplaatst) door aankweeking in onkruid kon ontaarten, om het ergens als eene deugd byzonder aan te beveelen. Het Menschdom, en geen byzonder Volk, ten kosten der overigen, gelukkig te maaken, zie daar het groote doel van Jesus. Alle byzondere betrekkingen en pligten worden dus dubbel versterkt en bekrachtigd, maar altyd ondergeschikt aan de grootere pligten omtrent het geheele Menschdom. Op deeze wyze geeft het Christendom aan het waare Patriottismus zyne wezenlyke sterkte, maar weert van de onverlichte Vaderlandsliefde alles af wat haar tot een geessel en ondergang van alle andere Volken zou kunnen maaken.’ Ten naderen aandrange van den Invloed des Christlyken Godsdiensts op de Zeden en Deugden, toont de Verhandelaar, dat deszelfs voorschriften algemeen zyn, als mede dat ze uit bronnen afgeleid en door beweegredenen ondersteund worden; die hem boven de driften en valsche uitleggingen van het eigenbelang, boven de verzoekingen der ryke en vermogende ondeugd, verheffen, en tot zo veele Godsvereeringen maaken. Voorts lost hy twee tegenwerpingen op. De eerste ontleend uit het zeggen van jesus zelve, dat zyn Koningryk niet van deeze wereld is. - De tweede, dat de Apostelen, op verscheide plaatzen, zelfs eene lydelyke gehoorzaamheid leeren aan Koningen en Overheden. Oplossingen, die veel schoons aan den dag leggen. - Naa breeder wegens de beweegredenen gehandeld te hebben, luidt zyne taal: ‘En thans durve ik veilig vraagen aan ieder, die waarheid zoekt, en waar ze is dezelve gevoelen kan, of hy van onze tyden iets goeds verwacht voor de waare Vryheid en het Geluk des Menschdoms, dat 'er onafscheidelyk mede verknogt gaat, zonder den Invloed van den Christlyken Godsdienst? en ik ben verzekerd, dat, zo hy aan den eenen kant in aanmerking neemt, hoe het heilig vuur der Vryheid (in tegenoverstelling van het Despotismus, dat enkel met uitwendige daaden te doen heeft, en zich, zo lang de slaaf gehoorzaamt, over deszelfs beginzelen en hart niet bekommert,) slechts door zuivere handen en edele harten onderhouden kan worden; en, aan de andere zyde, dat men nimmer, dan in onze dagen, die opgeklaarde denkbeelden over de waare Vryheid, zo als ze op Gelykheid rust, en de Rechten van den Mensch | |
[pagina 150]
| |
ten grondslag heeft, bezeten, nimmer Gemeenebesten op deeze beginzelen heeft poogen te gronden; ik ben verzekerd, zeg ik, dat hy, dit alles in aanmerking neemende, deeze vraag met een stellig Neen! beantwoorden, en volkomen overtuigd zyn zal, dat, zonder den Invloed van den Godsdienst van Jesus, ook de beste poogingen nimmer tot stand zullen komen; maar het lot van duizend verbeteringen zullen ondergaan, die, blinkende in de theorie, in de praktyk onuitvoerelyk worden bevonden.’ Dit stuk wordt vervolgens breeder beredeneerd; en vindt hy grond om uit te roepen: ‘Waarlyk, als ik nadenk, wat de Godsdienst van Jesus, ook voor deeze aarde, voor den mensch, in alle zyne betrekkingen en behoeften, zou kunnen zyn, en ik de arme bedroogene Stervelingen dan zo angstig naar andere middelen, om gelukkig te worden, zie zwoegen, en hun verstand, als 't ware, uitputten om ze te vinden, dan zweeft altyd de beeldtenis eens ouden welspreekenden Volkleeraars voor myne oogen, en ik roep hem onwillig na, zy hebben den springader des leevendigen waters verlaaten, om zich zelven bakken uit te houwen, gebrooken bakken die geen water houden!’ De kragtloosheid der Wetten, der beste Wetten, buiten den medewerkenden Invloed van den Christlyken Godsdienst, getoond hebbende, past hy dit alles nader op onze tyden en zeden toe; en komt tot dit besluit van zyn Antwoord op het eerste Lid der Vraage, schryvende: ‘Ik mag dus, dunkt my, hetzelve met Ja beantwoorden. Ja, het Burgerlyk Bestuur, dat de verbetering van de Zeden des Volks voor het eerste hoofddoel zyner zorgen moet stellen, mag en behoort ook op zaaken van den Godsdienst in te vloeien, als zynde het laatste en eenigste middel, althans voor onzen tyd, om het eerste te bereiken.’ Hier mede vindt de Burger feith zich tot het tweede Lid der Vraage gebragt, en betoont hy zich een Voorstander van Vryheid in Leerbegrippen; doch hoe het ten aanziene van de Zedekunde anders gelegen is. - 't Welk hem meer bepaald doet handelen over de wyze op welke de Overheid of het Burgerlyk Bestuur op het door hem bepaald zedelyk gedeelte van den Christlyken Godsdienst invloed zal hebben. Zyne Grondstelling is, de Nederlandsche Maatschappy | |
[pagina 151]
| |
blyft een Christlyke Maatschappy; en staat de Christlyke Zedekunde met eenige algemeene waarheden, door alle Christenen beleden, in verband; waar uit hy afleidt, dat het Burgerlyk Bestuur te zorgen hebbe, dat 'er een open baare Godsdienst zy; omtrent welke zorge hy de noodige bepaalingen opgeeft; bepaalingen, van dien aart, dat, zyns oordeels, zulk een invloeijen op de algemeene zaak van den Christlyken Godsdienst tegen de Vryheid niet aanloopt. Wy treffen hier een kenschets aan van twee soorten van Patriotten, die aller ernstig overweegen verdient; als mede eene uitweiding, ingericht tegen de zodanigen, die vraagen: ‘wat komt hier Godsdienst, wat komt hier Deugd, in aanmerking?’ - Overtuigd betoont zich de Schryver, dat de Christlyke Godsdienst den menschlyken bystand niet noodig heeft, in dien zin als de Staatkunde denzelven tot hier toe beweezen heeft, en voor zich zelven in 't geheel niet. Gaarne schreeven wy 's Schryvers schoone gedagten hier af; doch wy worden ongemerkt breed. Voor het Godsdienstig Onderwys wil hy zorg gedraagen hebben; en dat ook het Burgerlyk Bestuur op het Volks-Onderwys in den Godsdienst op de Schoolen invloeije; de wyze, op welke, bepaalt hy nader; en veel verschillende van de thans gebruiklyke handelwyze. By de meer lynrechte, voegt de Burger feith andere meer algemeene Aanmerkingen. Dan zyn geheel Antwoord op de stelling, dat hy voor de Nederlanders als Christenen schreef, gegrond zynde, beklaagt hy zich vergeefsch werk gedaan te hebben, nu niet alleen de Kerk van den Staat te eenemaal was afgescheiden; waar mede hy het ten vollen eens is; maar dat het ook geen noodzaaklyk vereischte meer is tot het Ambt van Overheid, dat iemand de Christlyke Openbaaring aanneeme en belyde. 't Welk hem een zeer ernstig besluit afperst. De Schryver deezer Verhandelinge heeft, op daar toe bekomene vryheid, nog eenige Bylagen aan dezelve toegevoegd, meest ter nader staavinge dienende van 't geen in het schoone Stuk zelve voorkomt. Eindelyk treffen wy in dit Boekdeel nog aan, de Beantwoording der zelfde Vraage, door den Leeraar der Remonstrantschgezinde Christenen te Leyden, cornelius rogge, in welke de Beoordeelaars, naar luid des Voorberigts, zo veel genoegen vonden, dat zy beslooten dezelve aan de voorige toe te voegen. Wy hebben dit, in | |
[pagina 152]
| |
vergelyking met de voorige, kleine Vertoog geleezen, met veel genoegen geleezen: wyze van voordragt en behandeling verschilden zo veel van de voorige, dat zulks de zatheid, welke men anderzins door eenzelvigheid krygt, verbande. De hoofdpunten, waartoe de Burger rogge zich bepaalt, zyn: - De Regten van het Bestuur omtrent den Godsdienst. - De Verpligting van het Bestuur omtrent den Godsdienst. - En voorts de Bepaaling van den Invloed van het Bestuur op den Godsdienst, welke volgt naa de opgave der gronden voor een stellig en ontkennend Antwoord. Eenige Stellingen, die door beide de Partyen volmondig erkend worden, vermeld hebbende, schryft hy deeze waarheden ten grondslage zyns Antwoords te neder: ‘Het Bestuur beschermt allen Godsdienst, en handhaaft denzelven by zyne Vryheid - het zoekt denzelven te bevorderen, zonder de rechten des Geweetens te beledigen - het waakt voor de orde, rust en veiligheid der Maatschappy; en vindt hier in alleen de grenzen die aan de Godsdienstige Vryheid paalen stellen. En nu mogen wy ons geregtigd oordeelen, om op de voorgestelde Vraag ten antwoord te geeven: Het Burgerlyk Bestuur heeft noch recht, noch verpligting, om eenen rechtstreeks verpligtenden Invloed op zaaken van Godsdienst uit te oefenen, die verder gaat dan tot de bescherming van elks vryheid in denzelven; en deeze weder gaat niet verder dan tot de handhaaving van de openbaare rust en orde der Maatschappy.’ Dan voorheen den Invloed in een rechtstreekschen en zydelingschen onderscheiden hebbende, komt de Burger rogge, naa eenige redenkaveling op voorheen gelegde gronden steunende, tot het Besluit: ‘Dat het Bestuur zelfs geenen zydelingschen invloed mag of behoort uit te oefenen op zaaken van den Godsdienst, die aan denzelven eenige wyziging kan geeven.’ Naa deeze in veeler ooren zeker harde uitspraake, laat de Schryver volgen: ‘Thans dunkt my hoor ik den bekommerden Godsdienstvriend, die zich by eenen Godsdienst, aan zyne eigene bescherming overgelaaten, daadlyk reeds het diepst verval van denzelven voorstelt, met eene angstvallige vreeze vraagen, is 'er niet eenige | |
[pagina 153]
| |
genade, niet eenig voorregt meer voor den Godsdienst? Zo hy al, als een pas mondige Wees, in de wyde waereld moet gezonden, en aan alle voogdy onttrokken worden - zo hy zichzelven moet beschermen tegen aanvallen van baldaadigen, en door eigen verdiensten de gunst der braaven tot zich trekken, - zou het Bestuur niet eenig onmerkbaar toezicht op hem mogen hebben, die het hem gemaklyker maakt, om zich in de gunst der menigte in te dringen, en in dezelve te blyven? Schep moed, myn Vriend! ja, het Bestuur mag en behoort allen Invloed op zaaken van den Godsdienst te oefenen, die de rechten des Geweetens niet beledigt, of aan deszelfs zuiverheid niet schadelyk is. Onder deeze voorwaarde, mag en behoort het alle middelen te bezigen, om den geest van Godsdienstigheid aan te moedigen, en algemeen te doen heerschen; door zelf een voorbeeld van zodanige gezindheden te geeven, door in zyne eigene handelwyze den weldaadigen Invloed van Godsdienst op goede Zeden te betoonen - door den geest van Godsdienstigheid te onderhouden. - Eindelyk zal het voor den geest van zuivere werkzaame Godsdienstigheid het best zorgen, door het ryk der deugd en waarheid, zo ver mogelyk, uit te breiden. Kunsten, Weetenschappen, Geleerdheid en Verlichting, Burgerdeugd en goede Zeden aan te kweeken, te bemoedigen, door gepaste verordeningen en inrichtingen, dit is een der duurste pligten van het Bestuur, en deeze weg geleidt lynrecht tot den Tempel van zuiveren Godsdienst. Hier voor staan ons borg de geschiedenissen van alle eeuwen. Naar maate een Volk dommer en zedenloozer is, naar maate is het bygelooviger, dweepzugtiger, en van den waaren Godsdienst, die met de uitspraaken eener geoefende Rede overeenstemt, verder verwyderd.’ Dus hebben wy in twee Berigten een genoegzaam verslag gegeeven van deezen Bundel der Teyleriaansche Verhandelingen, die ook met een afzonderlyken Tytel, als een Werk op zichzelve staande, te bekomen is, voor de zodanigen, die zich alle de Deelen niet verkiezen aan te schaffen; en is het, om het te ligter verkrygbaar te maaken, op eenen zeer laagen Prys gesteld. |
|