Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1798
(1798)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 128]
| |
Reis langs den Rhyn, behelzende eene zo naauwkeurige als belangryke beschryving der Steden, Dorpen en Vlekken, aan den oever des Rhyns gelegen, benevens een zeer omstandig berigt van de Badvermaaken te Zwalbach; plegtigheden van de Krooning des Keizers; Lustplaats te Schwetzingen; als mede eene uitvoerige beschryving der voornaamste Tafereelen in de Gallery van Manheim. Met Plaaten en Kaarten. Derde Deel. De Opperpaltz, het Maintzische, Hessische en bygelegen Rhynlanden. Te Haarlem, by F. Bohn, 1797. In gr. 8vo.Met genoegen en goedkeuring hebben wy gesprooken over de Twee Deelen eener Reis langs den Rhyn, onlangs uitgegeevenGa naar voetnoot(*). Wy meenden daar mede een afgedaan Werk te hebben; doch vinden het hier met een Derde Deel vervolgd. 't Is niet van dezelfde hand, geene Vertaaling, gelyk de twee voorgaande, maar oorspronglyk van eenen Vaderlandschen Reiziger in de bezogte streeken, die zyn naam onder de Letter E verbergt; en, zo als wy in 't zekere onderrigt zyn, den Burger esser aanduidt, zeer onlangs te Harderwyk overleden. ‘Hy was, gelyk hy in 't slot zyns Voorberigts vermeldt, nooit Aucteur, maar slegts een Beminnaar der Weetenschappen, en schiep steeds zyn grootst vermaak, om Menschen, Zeden, en de Werken der Natuur en Kunst, te beschouwen.’ Nimmer ook hadt hy, in de Jaaren 1790 en 1792 deeze Reis doende, ten oogmerke gehad dezelve ter Drukperse te geeven. Dat dezelve in 't licht verschynt is alleen toe te schryven aan het aanzoek van den Uitgeever, en eenigen zyner goede Vrienden, en wel voornaamlyk, gelyk hy 'er byvoegt, ‘om dat juist dat gedeelte van Duitschland, 't welk hy zo kort te vooren hadt bezogt, nog onlangs meestal het tooneel des Oorlogs geweest is, en dus eene beschryving dier plaatzen en wegen een juister en duidelyker denkbeeld zou kunnen geeven van alles wat in die gewesten aanmerkelykst is voorgevallen.’ | |
[pagina 129]
| |
De Reis, hier vermeld, kan zeer gevoeglyk aangemerkt worden als een Vervolg der gemelde twee den Rhyn beschryvende Deelen, die, zo wy verneemen, een gunstig onthaal by onze Landgenooten gevonden hebben. De Burger esser, schoon van aanleg geen Schryver, deelt zyne verhaalen, en daar tusschen gevlogte aanmerkingen en bedenkingen, op eenen trant mede, die verre is van niet onderhoudend te weezen, en den Leezer uitlokt om hem te vergezellen, by zyn voortreizen, met hem, daar hy zich ophoudt, te vertoeven, en deelgenoot te worden van zyne tusschen in gevlogte ongezogte aanmerkingen, die den Menschenvriend, den Vaderlander, allerwegen kenschetzen, eere doen aan zyn verstand en hart teffens. Wy houden dit Derde Deel voor een aangenaam en onderrigtend toevoegzel, en zien, volgens aanduiding in het Naberigt, een Vierde Deel te gemoete, 't welk reeds op de Pers is; met welks uitgave een volledig Register op alle de Deelen het Werk zal besluiten. Geheel beantwoordende aan 's Schryvers kenschets van zichzelven gegeeven, in de weinige van hem hier boven aangehaalde woorden, is deeze Reis. Het beloop daar van en eenige der voornaamst uitsteekende of breedst bewerkte punten zyn op den Tytel aangeduid, en agten wy ons ontslaagen, hem van Stad tot Stad, van Plaats tot Plaats, te volgen. Alleen dit in 't voorbygaan opmerkende, dat esser's beschryving van de Badplaatzen en Baden, met alles wat daar toe behoort, eene byzondere opmerking verdient, daar hy, door Lichaamsongesteldheid gedreeven, deeze Reizen, ter herstellinge, ondernam. Met meer belangneemens, derhalven, dan veele Bezoekers dier plaatzen, bragt hy 'er den tyd door; en zullen zy, die uit deezen hoofde die oorden mogten gaan bezoeken, in hem eenen Wegwyzer vinden. Te Wisbaden van de Spyze, en byzonder van de Groenten en Vrugten daar opgedischt, spreekende, kykt, en niet ten onregte, de Hollander ten verhaale uit. ‘De Duitschers mogen op hunne verlichting roemen, ja trotsch zyn op het groot aantal hunner Aucteurs, zy mogen altyd met schimp en veragting van de Hollanders en hun geld spreeken, zy zyn egter by ons nog verre ten agteren, in die verfynde industrie, het waare kenmerk der meer algemeene beschaafdheid, byzonder onder den ambagtsman en landbouwer. Ik dagt een en andermaal, als dit land met het Hollandsche overleg en | |
[pagina 130]
| |
de oplettenheid, die aan onze boeren of tuinlieden eigen is, bebouwd wierde, konde men hetzelve, met weinig kosten, in een aardsch Paradys herscheppen. De grond en ligging deszelfs is allervoordeeligst; 'er behooren alleen slegts meer verfynde en beschaafder harssens toe, ter bestuuring van de bebouwing; dan ik moet hen ook het regt doen van aan te merken, dat de Landlieden in Duitschland, meestal, voor geestelyke of andere Opperheeren arbeiden, en weinig nuts voor hun zelven in de betere bebouwing zouden vinden, daar, indien zy eigendom bezaten, hun vernuft opgescherpt zou worden, dat nu door den bank vry stomp is, en in geenen deele by de gesleepenheid onzer Zuid- en Noordhollandsche Boeren vergeleeken kan worden.’ Tot dit zelfde denkbeeld keert hy weder op zyn weg na Darmstad. In de Hessische Dorpen Sprenlingen, Langen, en All Heîligen, hadt hy zyne opmerking op de meubelen in de herbergen: ‘deeze bestonden zelden meer dan uit lange tafels en banken of houten stoeltjes; een spiegel, of iets anders aan den wand, zag men byna nooit, en het is hier, gelyk ook in het Keulsche, dat men onderscheid ziet tusschen Zuid- of Noordhollandsche ja zelfs Geldersche Boerenherbergen en Dorpen, waar men alles vol glad geschuurd koper, rekken met Delfs of ander aardewerk, vindt. In de daad, wy Hollanders zyn ten eersten te onvreden, zo dra wy eenigen tegenspoed hebben, of slegts vermindering van voordeelen genieten: daar de inwoonders van diergelyke landen byna zelden vooruitgaan, maar altyd werks genoeg hebben om het jaar rond hun bestaan te vinden; vermids de landman zelden voor zich zelven, maar meest voor den adel of geestlyken, als daglooner, werkt, of wel de boerenplaatzen duur moet pachten, blyft hy bestendig dezelfde. Voorwaar een Boer in Holland kent zyn geluk niet.’ 's Reizigers plaatsbeschryvingen zyn doorgaans beknopt, en staat hy alleen op het zonderlinge en minbekende stil. Ten voorbeelde strekke Darmstad. ‘Deeze Stad doet zich, by het inkomen, vry wel voor, hebbende aldaar een ruim plein, het welk, gelyk ook de middelste en voornaamste straat, met vry aanzienlyke huizen bezet was, voor 't overige hadt de Stad, in myn oog, niets aantrekkelyks, ja zelfs iets treurigs. Het Landgraaflyk Slot hadt bovenal een droevig aanzien, 'er heerschte in alle straa- | |
[pagina 131]
| |
ten eene doodsche stilte, over het geheel had ik in Darmstad een onaangenaame gewaarwording, het geen ook veroorzaakt werd doordien de weinige leevendige schepzels, die ik ontmoette, byna allen Soldaaten, en slegts redelyk gekleed, waren: men kon hier zo aan alles zien, dat het militaire weezen hier de hoofdzaak uitmaakte, en dat alles hier voor was ingerigt. Byzonder ter bezigtiging merkwaardig was daar toe een Gebouw, het welk alleen strekte voor het exerceeren der Troepen en Recruten.’ Dit Gebouw, 425 breed, en 168 voeten diep, was van een zonderling maakzel, en hadt in de geheele uitgestrektheid geen een colom of pylaar tot ondersteuning van het dakwerk. Naa 't zelve in de zeldzaame zamenstelling beschreeven te hebben, gaat de Schryver voort: ‘Uit de aangewende moeite en kosten tot dit gebouw kan men afneemen wat men hier doet enkel om den Soldaat te maaken; het zy verre van my dat ik de wapenoefening zou afkeuren; neen, zo lang de waereld zo blyft is dat noodzaaklyk, en een groot deel der Burgers moest in staat zyn hun eigen land te verdeedigen; maar, om den mensch zo geheel en al tot schietmachinen te vormen, en 'er te gelyk niets van een vrywerkend en denkend weezen, dat eenigzins zyne waarde als mensch gevoelt, in overblyft, dat is iets dat my altyd zeer ergert, vermids ik toch van denkbeeld ben, dat wy hier beneden nog voor iets anders dan voor een kunstmaatig moordwerktuig geschikt zyn. Maar helaas! zo lang de stervelingen geene juiste denkbeelden van waare vryheid vormen, en daar door, als ook door hunne verkeerde hartstogten en neigingen, zo dra zy eenige vryheid genieten, oogenbliklyk tot losbandigheid of anarchie (regeeringloosheid overslaan, zo lang zullen de Vorsten altyd middel vinden om het leenstelzel en de militaire regeering te doen in werking blyven; waarlyk de menschen zyn door hun onweetenheid, vooroordeelen en ondeugden, veelal zelfs de oorzaak van de onderdrukking, die zy ondergaan.’ De doorreisde Bergstraat in opmerking genomen hebbende, voegt de Reiziger 'er deeze aanmerking nevens: ‘Men passeert wel drieërlei territoiren, als Hessisch, Maintzisch en Paltzischt, men wordt dit weldra gewaar, door de crucifixen en heilige huisjens, die men op het Maintzische alleen aantreft. Waarlyk, in- | |
[pagina 132]
| |
dien de tooneelen der natuur my niet veraangenaamden, de bewoonders derzelven zouden zulks dikwyls niet doen; want hier ergert men zich over het slaafagtige en nadeelige der militaire regeering, en elders over de dweepery en het bygeloof, dat door de geestlyken leevendig gehouden wordt, en somtyds weet men niet of men de creatuuren, die de speelpop van adel of geestlyken zyn, beklaagen dan belachen zal, vermids zy veeltyds grootsch op, en zeer te vrede met, hun valsche denkbeelden zyn, en, wat nog erger is, hun onderrigter, gelyk oudtyds Israel de Propheeten, eer steenigen zouden, dan de lessen in dankbaarheid ontvangen; waarom men dan ook uit liefde en tot behoud van zyne eigene ledematen genoodzaakt is te zwygen en bloot spectateur te zyn.’ Heidelberg wordt onder andere vry breed beschreeven. Wegens het daar berugte Wynvat vinden wy aangetekend, dat men 'er te vergeefsch het oude, dat met Bagchanten en allerhande snydwerk vercierd was, en 't geen men in misson's Reize I D. bl. 46 beschreeven en afgebeeld vindt, zou zoeken, daar het zints lang gesloopt is. ‘Het tegenwoordige is in 1751 gemaakt, en houdt nog 30 voeders meer dan het voorige, doch is voor het overige zeer eenvoudig en zonder cieraaden gemaakt, boven op 't zelve is een planken vloer of zoldering met een balustrade 'er om heen, hier klimt men, langs een rechtopgaanden trap, naar toe, om dus boven op dit gevaarte te kunnen wandelen. Ik zag my hier zeer te leur gesteld, meenende uit hetzelve een proef regt goeden ouden rynschen wyn te bekomen, 't geen my, op de vermoeijende klimming, zeer wel zou gesmaakt hebben; dan ziet, de groote buik was ledig, en ik geloof dat hy ook niet meer gebruikt wordt; maar enkel dient om de nieuwsgierigen en vreemdelingen te lokken.’ Van Schwetzingen, met de Keurvorstelyke Tuinen, ontmoet men eene zeer leezenswaardige beschryving. Te Manheim vestigde de Reiziger bovenal zyne opmerking op de Boekery en de Kunstkabinetten. De Schilderstukken der Italiaansche en Nederlandsche Meesters worden beoordeeld, en het afwisselende der laatstgemelden boven de eenzelvigheid der eerstgenoemden krygt by hem verre den voorrang. De Paltz, die de Reiziger zyn geliefde Paltz noemt, verlaatende, vinden wy deeze Volkskenschets door hem | |
[pagina 133]
| |
opgehangen: ‘In de daad, indien ergens het onderscheid in welvaart, veroorzaakt door Godsdienstige en Burgerlyke Vryheid, ten duidelykste zigtbaar is, dan is het waarlyk in de Paltz; vooral als men haar vergelykt met de landen van de drie geestlyke Keurvorsten, en byzonder met het Keulsche. In de Stad Maintz is zeker ook veel rykdom en welvaart door den handel, en veel leevendigheid, doordien ze een der Stapelplaatzen van den Rhyn is, gelyk de Adel 'er ook veel vertier maakte; dan, indien men over de welvaart van een land wil oordeelen, moet men alle de classen van inwooners beschouwen, en vooral den Landman, en dus ook de Dorpen opmerken, en dan is het onderscheid te groot. In het Maintzische, Triersche, en bovenal in het Keulsche, zyn de boeren arm, slegt gekleed, bewoonen allen leemen huizen, waar door de Dorpen onaanzienlyk zyn. Daarentegen zyn de Paltzische Dorpen over 't geheel net, de huizen en schuuren wel onderhouden, en indien ze al van leem zyn, egter netjes bepleisterd, waar door ze veel beter aanzien hebben; dit alles, gelyk ook hun kleeding, is een ontwyfelbaar bewys van meerdere welvaart. In 't Keulsche is de domheid, somberheid, bigoterie, op ieders aangezicht te leezen. In 't Paltzische vindt men juist het tegendeel, de aanmerkingen van nicolai op de physionomiën zyn zo gegrond, dat elk Reiziger van eenige oplettenheid die ook even zo ten allerzigtbaarsten gewaar wordt en ondervindt.’ Het verslag van Worms en Oppenheim sluit het Reisverhaal. - Uit een en ander staal, 't welk wy bybragten, heeft de Leezer gezien, dat de Burger esser zich niet weinig toegelegd hebbe, om zyne waarneemingen op den gewigtigen tak, de Mensch- en Characterkunde, te vestigen. Zyn smaak in dit vak bragt zeker het grootste gedeelte der Byvoegzels voort, behelzende het Character, en de Leevenswyze der Duitschers met die der Hollanderen vergeleeken. Veel overneemenswaardigs troffen wy hier aan. In de Duitsche Vrouwen, van eene zedelyke zyde beschouwd, vondt de Reiziger veel genoegen, en draagen, zy de goedkeuring by hem weg boven de meeste Hollandsche, ‘waar van,’ 't zyn 's Reizigers woorden, ‘een aantal slechts over het toilet en modes, andere weer van niets anders, dan tot walgens van haare huishouding, of, zeer | |
[pagina 134]
| |
dweepagtig, over den Godsdienst, weeten te spreeken, - Behalven dat de smaak voor Lecture in Duitschland ook by de Vrouwen thans eene zekere mode is geworden, geloof ik dat de wyze van preeken, die aldaar plaats heeft, ook veel toebrengt tot opgehelderder en gezonder wyze van denken. Veele Vrouwen hebben, door huislyke bezigheden, en doordien zy van openbaar onderwys of lessen genoegzaam verstooken zyn, weinig aanleiding om regelmaatig en juist te denken; het is derhalven de openbaare Godsdienst en de wyze van preeken, die haar hieromtrent nog konde te gemoet komen; dan hoe weinig hoort men in ons Land, by de groote Kerk, [deeze benaaming, hoe ouderwets ze ook klinke, is genoeg ter onderscheidinge] van de pligten in het maatschappyelyk en huislyk leeven spreeken, en van de noodzaaklykheid en verpligting van ieder mensch om zyne verstandlyke vermogens te vermeerderen; alle Predikatien komen byna alleen neêr op de noodzaaklykheid van in christus te gelooven, of volgens het Euangelie te wandelen, aan welke uitdrukkingen de menigte zo gewend wordt, dat ze geen de minste uitwerking op hen hebben: want van de toepassing, van deeze leer op alle hunne dagelyks voorkomende daaden en verpligtingen, verkrygen zy nimmer eenig denkbeeld, of slegts zeer algemeen; en ofschoon dan ook veelal onze daaden of de beginzels derzelven onvolmaakt of onzuiver zyn, geloof ik, dat zy, zo als ze dan ook weezen mogen, egter meer nut in de maatschappy zullen te wege brengen, dan de zugtende en nageprevelde belydenis van het zuiverst dogmatiek Systema!’ Behalven eene Afbeelding van Manheim, vindt men agter dit Deel eene, met kleuren gedekte, nette Landkaart van den geheelen loop des Rhynstrooms, bevattende het vak van Europa, 't welk zich in de Breedte van het Zuidelyk deel van Holland tot aan de Republiek Genua, in de Lengte van den Meridiaan van Parys tot dien van Trente, uitstrekt. Eene Kaart, die tegen veele van den Rhynstroom binnen korten tyd uitgegeevene zeer wel mag monsteren, en ook afzonderlyk by den Uitgeever te bekomen is. |
|