Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1798
(1798)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 116]
| |
Byvoegsels en Aanmerkingen, bestaande in noodige Naleezingen voor de Vaderlandsche Historie van Jan Wagenaar, door Mr. H. van Wyn, Mr. N.C. Lambrechtsen, Mr. Ant. Martini, J.W. te Water, E.M. Engelberts, en anderen. Te Amsterdam, by J. Allart, 1797. In gr. 8vo. 448 bl. behalven de Voorreden en twee Bylaagen.BY eene voorige gelegenheidGa naar voetnoot(*) berichtten wy onzen Leezeren, dat wy, van de kundige Schryveren der Byvoegselen en Aanmerkingen voor de Vaderlandsche Historie van wagenaar, nog eenige Naleezingen hadden te wachten. Deeze zien thans het licht, en wy haasten ons, om 'er, zonder uitstel, verslag van te geeven. Vooraf gaat eene Voorreden, door den Heere van wyn geschreven; behelzende voornaamelyk eenig bericht, raakende de wyze, waarop het geheele Werk deezer Byvoegselen behandeld is, en de bronnen, waaruit men geput heeft, waaronder veele belangryke, nog nimmer gedrukte of ten uitersten zeldzaame, Stukken. Verder vindt men 'er eene beschryving in van eene Schilderye, verbeeldende het opbreeken der Belegeringe van Dordrecht, in den Jaare 1418, met welker in het koper gebragte Aftekeninge dit Stuk versierd isGa naar voetnoot(†). Verre het grootste gedeelte deezer Naleezingen zyn wy verschuldigd aan den Heere van wyn, eenige weinige aan de overige op den titel gemelde Heeren, met uitzonderinge van e.m. engelberts, wiens naam wy niet weeten te hebben aangetroffen. Deeze Naleezingen beantwoorden volkomen aan de achtinge, welke de Schryvers zich door hunne voorige Byvoegselen en Aanmerkingen verworven hebben. Onze Leezers zullen verwachten, dat wy hun eenige staalen zullen mededeelen. Deeze doen zich voor in zo grooten getale, dat het ongemaklyk is eene keuze te doen. Dit | |
[pagina 117]
| |
moet nogthans geschieden. Wy bepaalen ons dan tot de volgende. Op bladz. 147 vinden wy de volgende woorden van wagenaar: ‘Hy (wolferd van borsele) hadt van den Graave een Geschrift weeten te verkrygen, waar by deeze (Graaf jan) zig met eede verbondt, in alles, den raad van Heere wolferd te zullen volgen.’ Hierop vervolgt de Heer van wyn: ‘Volgens het Geschrift zelve, zwoer men, over en weder. Borsele, “dat hy, tot 's Grauen beste, eere ende oirbaare, raden sou ende doen, in alle saecken, na sine macht:” Graaf jan, van, “in allen sticken, te sullen doen ende werkene, bi Heeren wolfarde rade, ende bouen al doen, dat hi ons raet.” Wanneer ik overwoog, dat de Graaf, eenige regels hier na, in 't zelfde Geschrift, wolferd belooft te zullen beschermen, zo dees in vede of wangunst viele, “om dat (zegt hy) wi sinen raet doen willen vore anders yemants raet,” heb ik wel eens gedagt, of, misschien, die laatste woorden niet slegts aanduidden, dat de Graaf zig wel verbondt, om het gevoelen van borsele te volgen, boven dat van alle zyne andere Raaden, maar niet juist, boven zyne eigene meeninge. Doch ik koome hier, liefst, van terug, wanneer ik my herinnere, dat jan I, reeds voor zyne komst herwaarts, aan Koning eduard ..... plegtiglyk hadt moeten zweeren van niet alleenlyk geene Raaden te zullen aanneemen, dan die hem, door de Engelsche Afgezanten, ... zouden worden opgegeeven, maar ook 't gevoelen van die Raaden, in alles, te zullen opvolgen en nakoomen, zonder daar tegen, in eenigerleie wyze, te handelen, of daar van te wyken, buiten 's Konings wil. Dit was, ondertusschen, eene zaak, die hy, by openen Brieve, den Volke hadt bekend gemaakt, en waar tegen het zou kunnen schynen, dat wolferd hem, nu, ten minsten in zo verre, deedt zondigen, als hy hem bewoog, om, ten zynen opzigte, afzonderlyk, te belooven dat geen, waar toe Graaf jan zig, voorheen, nopens allen, verpligt hadt.’ De Schryver gist, evenwel, dat dit geschied zal zyn met toestemming van het Engelsche Hof, geeft vervolgens eenige aanmerkingen op, betreffende het doen van eenen eed door den Graave aan borsele, die slechts zyn Raad was, hetgeene hy toont | |
[pagina 118]
| |
niet vreemd geweest te zyn van de gewoonten dier tyden, en sluit, op bl. 151, zyne bedenkingen hierover met de volgende aanmerkinge: ‘Ik ... zou konnen denken, dat men, onder de Regeeringe van jan, minder bevreemd zal geweest zyn over den wederzydschen eed en verderen inhoud van het geschrift tusschen dien Graave en wolferd, dan wel misnoegd over de voorregten, die deeze Edelman, voor zig zelven, tot nadeel der andere Raaden, hadt weeten te verkrygen, en verontwaardigd over het, meer dan schandelyk, misbruik, 't geen hy 'er, welhaast, van maakte.’ Leezers, welken zich het voor weinige jaaren gebeurde herinneren, zullen, misschien, denken, dat onderscheiden eeuwen nog al gelyksoortige voorvallen opleveren, en dat salomon wel gelyk had, toen hy schreef, dat 'er niets nieuws onder de Zon is. De Heer van wyn heeft deezen zynen arbeid verrykt met verscheidene tot nog toe ongedrukte Stukken, welke hier of in hun geheel, of by wege van uittreksel, worden medegedeeld, of van welker inhoud eenig bericht wordt gegeven. Hiertoe behoort het verhaal van den tocht des Franschen Admiraals grimaldi, in den Jaare 1304, om de Hollanders by te staan tegen de Vlamingen, en van den daarop gevolgden Zeeslag voor Zierikzee, geschreven door guillaume guiard, eenen Tydgenoot der gebeurtenisse, en in Fransche verzen van dien tyd; een echt Stuk, hier te Lande genoegzaam onbekend, en om zyne zeldzaamheid zelfs door Fransche Historieschryvers, in het verhaalen van dien Zeeslag, niet gebruikt. Hiervan hebben wy een breedvoerig bericht en uittreksel op bladz. 154, env. Een ander Stuk van laateren tyd zullen wy straks den Leezer in zyn geheel mededeelen. Op de woorden van wagenaar: ‘Ten Hove dreef men [ten tyde van Keizer karel V] dat alle de Nederlanden maar ééne Provintie waren:’ leezen wy bl. 225, env. eene Aantekening, waarvan wy het begin zullen afschryven. ‘'s Keizers groote Raad, te Brussel, gaf deeze verklaaring, in [aan] zekeren Aflaat, voorheen, door Paus leo den X, verleend, en houdende, dat niemand zou gedaagd worden buiten zyn Land, of; zo als in het Latyn stondt; Provincia. Doch de Staaten oordeelden, te regt, dat men dit, in Holland, moest toepassen op de onbevoegdheid van iemand in regten te mogen betrekken, buiten het Graafschap, alzo zulk eene uit- | |
[pagina 119]
| |
roeping (evocatie) streedt met 's Lands Privilegien, die, door geen Pauslyk bevel, konden veranderd of verkort worden. Voor 't overige, schynen de Staaten en Steden de verdeediginge van dit, voor de vryheid der Ingezeetenen, zo onontbeerlyk, Privilegie, met des te meer yver en hoop op goed gevolg, te hebben doorgezet, om dat zy gerugsteund wierden, door den Hove van Holland, welk's groot gezag, ten deezen tyde, door de regtspleegingen buiten dit Gewest, zeer gefnuikt wierdt.’ Inderdaad het recht der Ingezetenen om voor geenen anderen dan hunnen wettigen Rechter gedagvaard, door geenen anderen geoordeeld te kunnen worden, is een zo weezenlyk vereischte tot de Burgerlyke Vryheid, dat deeze zonder dat niet bestaan kan. Vanhier waren ook onder Keizer karel, en vooral onder Koning philips, de menigvuldige schendingen van het Privilegie de non evocando eene der voornaamste oorzaaken van misnoegen tegen de Regeering. Op bladz. 242, env. staat eene Aantekening, als behoorende tot bladz. 336 van het Vde Deel der Vaderlandsche Historie, welker rechte plaats is op bladz. 216, by bl. 336 des IVden Deels. Zy raakt de wreede behandeling door philips den II (te weeten den Graave van Holland) zyner Gemalinne, der ongelukkige joanna van Kastilie, aangedaan. Het geval levert een zo treffend voorbeeld van rampzaligheid in eenen hoogen staat, eene zo aandoenlyke vertooning van zachte en kwynende krankzinnigheid in een minnend en yverzuchtig hart, dat wy de zucht, van deeze Aantekening hier over te neemen, niet kunnen wederstaan. De barbaarsche en overspelige philips had zyne Gemalin doen opsluiten, onder voorwendsel eener ongesteldheid van hersenen, waarvan zyne trouwloosheid de oorzaak was, maar inderdaad, dewyl zy het recht van haaren Vader ferdinand, tot het Regentschap van Kastilie, erkend had. ‘Die wreede handel en de zugt van philips voor andere Vrouwen, maakten, evenwel, geene verandering in 't hart van joanna, 't geen, altyd, eene blaakende liefde voor hem gevoeld hadt, en bleef gevoelen: eene liefde, die, in zyne ziekte, ja na zynen dood zelfs, niet verflaauwde, en aan welke de krankheid haarer harsenen een ongelukkig voedsel scheen by te zetten. Anderen hebben de vreemde verschynselen, die deeze drift in haar voortbragt, genoegsaam beschreeven. Ik zal 'er slegts 't volgende van | |
[pagina 120]
| |
aanteekenen. Geduurende de ziekte van philips, wilde joanna; schoon hoog zwanger zynde; van zyne bedsponde niet wyken, en volhardde daarin, by zyn afsterven. Haar, door verdriet en minnenyver, reeds lang ontstelde geest; verdoofd, als waare het, door eenen slag, van welken zy zig geen volkomen denkbeeld konde maaken; liet de rampzalige Vorstinne ten prooi van een gevoelig hart, 't geen, by gebrek van genoegzaame verstandlyke vermogens, zig niet weetende te redden, haar tot de zeldsaamste bedryven deedt overslaan. Roerloos bleef zy by 't Lyk zitten, en niet, dan met veel moeite, stondt zy toe, dat haar Gemaal, ontwaaid, gekist en begraaven wierdt. Doch, straks, hiervan berouw hebbende, deedt zy hem ontgraaven, weder in haare zaal brengen, koninglyk opsieren en op een Praalbedde plaatsen, alwaar zy, 't oog gestaadig op hem houdende, en; als waande zy hem in diepe rust; zyne ontwaaking, met angstig verlangen, alle oogenblikken schynende af te wagten, wel ernstig, aan haaren Hofstoet verboodt, het Lyk te naderen, uit vrees, naar het scheen, dat anderen, veelligt, voor en boven haar, in zyne liefde mogten deelen. Haare nayver duldde zelfs niet, dat eene Vroedvrouwe haar, op 't einde van haare zwangerheid, naderde, en 't gevolg was, dat zy, door haare Staats-Jonkvrouwen, verlost wierdt. - Sedert, bleef zy, in eene mymerende zielsgesteldheid, die, eerst met haar leven, langen tyd hier na, een einde namGa naar voetnoot(*).’ - De Dood klopt zowel aan de Paleizen der Koningen als aan de Hutten der Armen, is het oude zeggen: maar de Ellende niet minder! Onder de Ophelderingen, getrokken uit, tot nog toe, onuitgeven papieren, behoort ook hetgeene, bl. 219, env., voorkomt, raakende de lotgevallen van floris oem van wyngaarden, Pensionaris van Dordrecht. Doch ons bericht begint reeds zo lang te worden, dat wy, met achterlaatinge van veele andere aanmerkelyke stukken, slechts nog een tot een staaltjen van de waarde deezes Werks zullen mededeelen. Het is eene Aantekening van Mr. a. de veer, Pensionaris van Amsterdam, raakende | |
[pagina 121]
| |
een gesprek door den Advokaat oldenbarneveld en andere Staatspersoonen gehouden; en wordt bygebragt ter gelegenheid van hetgeen wagenaar, Vaderl. Hist. D. IX, bl. 86, zegt aangaande des Advokaats vermoeden, dat Prins maurits stond na de oppermagt, of, immers, na grooter gezach dan hy tot nog toe gehad had. Het Stuk is tamelyk uitvoerig, maar belangryk. Dus spreekt de Schryver, op bladz. 317. ‘Op den 15 Martii 1602, syn by den anderen vergadert geweest d'Advocaet oldenbarnevelt, nivelt, berck, van der meer, berkenrode, oetgens, Ick, de Pensionaris oldenbarnevelt, crap, ende bartsGa naar voetnoot(*), sonder dat Ick wiste, wat aldaer geproponeert soude worden. Ende heeft ons de Advocaet voorgedragen: hoe dat, op den 14de, van de wercke, aen den Burgemeester willem de jonge, ende, op den 15 voorsz., 's mergens, dezelve van de wercke den Advocaet voorgehouden hadde, als oock gedaen was, by malderé, dat men, om tot een beter Regeeringe te komen, syn Excellentie behoorde te defereren het Graefschap, te meer, om dat syn Excellentie, ten regarde van de meriten syns Vaders, hooger memorie, ende van syn zelven, waerdig was, over syn groote diensten, den Lande gedaen, daer mede vereert te worden: waar uit d'Advocaet infereerde, dat die van ZeelandGa naar voetnoot(†) daer mede scheenen swanger te gaen, sonder dat hy nogthans wist, of de Staaten van Zeeland daer toe inclineerden, doch vermoedde, dat de saecke daer toe al geprepareert was, so, door dat hy meende, te Middelburch, de hekken, tot dien einde, verhangen te wesen, van waer, anders, de meeste oppositie van daen gekomen soude hebben; also, by die van Veer ende Vlissingen, noch oock ter Tolen, als van malderé dependeerende, geene swaricheyt wesen, ende die van der Goes ende Zierickzee haer wel voegen souden; als mede, om dat valck (die maleré's party was) om der gunste, so 't scheen, te winnen by syn Excellentie, sulcks voorgeslagen had- | |
[pagina 122]
| |
de, ende niet te presumeren was, dat maleré, ende van de wercke, op haer eyghen authoriteyt alleen, 't gunt voorsz. is souden voorstellen, ende daer by seggen, dat de Provintie van Zeeland; die, in voortyden, daer inne swaerigheyt gemaakt hadde; nu de eerste wel soude wesen. Waer by d'Advocaet was voegende: dat syne Excellentie van die van Hollant hadde haerluyder Brieven ende Zegelen, daer van de Raadsheer nieustad henGa naar voetnoot(*), binnen sesse maenden, gebragt hadde gelycke Brieven, die onder den Advocaet buys berust hadden, ende dat jacob van campen, van Amsterdam, niet en hadde wille teyckenenGa naar voetnoot(†), dan mits daer by stellende de woorden, als Getuyge. Item: dat die van Amsterdam gedifficulteert hadden de artykelen, die geconcipieert waren, deur dat de delatie van de hooge Overicheyt aen myn Here den Prinse, h.m., gedaen, was geschiet, op al sulcke artykelen, als, namaels, gemaekt souden werden. Seyde oock noch de Advocaet: Gaen die van Seelant voor, so sullen wy moeten volgen, doch dat hy, uyt syne Excellentie selfs, syne genegentheyt, daer toe, niet en hadde connen vernemen, hoe wel nogthans, binnen ses weecken herwaerts, by otto hartius, aan den Heere van oyen geschreven was, dat syn Excellentie hem nyet en hadde te verlaten op een imaginaire tytel van Grave van Hollant ende Seelant: dat oock, van des Vyands syde, noch geschreven was, hoe dat syne Excellentie, voor syne groote diensten, geene vergeldingen ontfangen noch te wagten hadde, jae niet eens uitgehuwelyct en was. Waer op deese saecke in deliberatie geleid, ende, by den Advocaet, de meriten van syne Excellentie ende van syn Heer Vader seer gerecommandeert synde, by de andere voorsz. Heren, die, beneffens oetgens ende my, daer present waren, gediscoureert werde, dat, by so verre 't voorsz. geproponeerde by de hant genomen werde, 't selve, by dees tyd, voor syne Excellentie niet goet noch dienstelyck soude wesen, ten aensien van de groote belastingen van 't Lant, daer inne hy hem | |
[pagina 123]
| |
steecken ende noch meer daer op accumuleeren moeste, ende dat, daer beneffens, veel meer naer syn leeven getragt soude worden, gelyck in de persoon van syn Heer Vader bevonden was: dat mede sulcks, volgende het Tractaet met Engelant, buyten kennisse van hare Majesteyt van Engelant, niet en conde gedaen werden, ende te considereren stonde, off het syne Majesteyt van Frankryk niet offenderen soude. Ende werde, eyndelyck, goetgevonden, dat alle de Presenten dit secreet souden houden, tot dat dezelve beschreeven souden worden, ende, daer, wyder spreecken, mits dat de Advocaet, by malderé ende van der wercke, daer en tusschen soude sien te sonderen, op wat voet dit berustte? Waer mede Wy ons geconformeerd hebben: sonder dat oetgens, of Ick, ons, ter eener of andere syde, eenigsints uytteden.’ - De Heer van wyn voegt by dit belangryke Stuk verscheiden gewichtige bedenkingen over de gezindheid van oldenbarneveld raakende het opdraagen des Graafschaps aan maurits, maar welke in het Werk zelve moeten gelezen worden. Heeft de Leezer lust den lof onzer Voorvaderen en de beschryving van den voormaaligen bloei des Vaderlands te zien, hy slaGa naar voetnoot(*) zyne oogen op het uittreksel van een Brief door den Paltzischen Gezant rustorf, in den Jaare 1627, gezonden aan den Zweedschen Kanselier oxenstiern: hy leeze, en overdenke hoeveel die schildery verschille van de tegenwoordige gedaante. Eer wy dit Bericht eindigen, moeten wy nog iets zeggen raakende eene plaats der Voorrede (bladz. IX en X) alwaar de Heer van wyn, onze bescheidenheid, en die der Schryveren van een ander Tydschrift, in het melden der Drukfeilen, welke, waarlyk, al te menigvuldig in de Byvoegselen voorkomen, erkennende, dezelve toeschryft aan de afweezenheid der Schryveren van de persse, en aan den spoed in het drukken. Is deeze laatste wel eene voldoende verschooning? Toen wy ter school gingen zyn de exempelen uit de Grammatica: festina lente, en sat cito, si sat bene, door onzen Rector zo dikwyls en zo nadrukkelyk ons voorgehouden, dat wy ze, zelfs in nu reeds vry gevorderde jaaren, niet kunnen uit | |
[pagina 124]
| |
de gedachten stellen. - Van veel meer aanbelang is de eerste reden. De afweezigheid des Schryvers van de Drukpers geeft niet alleen aanleiding tot het maaken en onverbeterd laaten van veele drukfeilen, maar tot nog een ander soort van misstellingen, welke den Schryver zelven uit de pen vallen, door hem, by het naleezen van zyn eigen schrift, niet ontdekt worden, maar, waarschynelyk, hem niet zouden ontsnappen, ingevalle hy de gedrukte Copy zelve corrigeerde. Wy spreeken by ondervinding. En daar de Hr. van wyn onze voorige aanmerkingen beleefdlyk heeft erkendGa naar voetnoot(*), daar wy zelven met genoegen zouden zien, dat onze misslagen ons met bescheidenheid onder het oog gebragt wierden, zullen wy hier nog eenige van deeze soort aanstippen. Zo staat bladz 27 reg. 5 v. o. dat germanicus eene Vloot van dertien schepen deed bouwen, daar wagenaar te recht heeft duizend. - Op bladz. 28 reg. 4 is de naam van drusus in plaatze van dien van germanicus. - Bladz. 86 r. 10 wordt gesproken van zekeren charietto, dezelfde, veelligt, zegt de Schryver, van wien hier boven (bladz. 72-74) gewaagd is. Maar deeze laatstbedoelde charietto was reeds vroeger gesneuveld, zie bladz. 75. - Op bladz. 246 wordtGa naar voetnoot(†) van den beroemden viglius van zuichem van aytta (of ayta) gezegd: ‘Zyn Friesche doopnaam was wigle, zyn geslachtnaam van aytta, en de naam der heerlykheid, welke hy bezat, Zuichem.’ Zwichem (zo is de Nederduitsche naam) is een dorp in Friesland, omtrent een uur gaans bezuiden Leeuwaarden, niet eene heerlykheid; heerlykheden zyn in Friesland altoos onbekend geweest, daar men nooit van eenige leenroerigheid wilde hooren. Maar viglius had te Zwichem zyne voornaame Zathe, benoemd met zynen Geslachtnaam ayta: hy bouwde ook aldaar een Gasthuis en eene School. Het eerste is, meene ik, nog in weezen. Eigenlyk was hy geboren te Wirdum, een ander dorp naby Zwichem. Zie schotanus Beschryving van Friesland, bl. 186, 187. - Bladz. 332 reg. 16 moet voor reinier zekerlyk gelezen worden elias, ten ware jeannin zelve zich in den naam vergist hebbe; hetgeen men dan wel had mogen | |
[pagina 125]
| |
aantekenen. - Bladz. 392 reg. 6 v. o. wordt gezegd, dat de Viceadmiraal de haan ‘dezelfde was, die, in 't Jaar 1676, voor Palermo, sneuvelde, in dien beroemden zeeslag, tegen de Franschen, in welken de ruiter doodlyk gekwetst wierdt,’ enz. Dit is niet naauwkeurig. De ruiter werd gekwetst in den zeeslag van den 22sten van Grasmaand, en stierf op den 29sten der zelfde maand. De haan verloor zyn leeven den 2den van Zomermaand. Zie brandt's Leeven van de ruiter bl. 976 en 993. Ook wagen. V.H.D. XIV bl. 392-394. - Uit den zamenhang moet men ook noodwendig besluiten, dat op bl. 417 reg. 6 v. o. voor negentig duizend moet staan negen duizend. Nog ééne aanmerking, en wy eindigen. Van de 448 bladzyden, welke dit Boek bevat, loopen 375 over de Tien eerste Deelen van wagenaar; zodat voor de Tien laatste niet meer dan 73 overschieten. De reden deezer ongelykheid is, dat, volgens de belofte des Uitgeevers of Drukkers, in een Bericht aan den Leezer, achter het XXste Stuk der Byvoegselen, gedaan, deeze Naleezingen niet meer dan 25 Vellen zouden bedraagen. Doch wy vertrouwen, dat de Heer van wyn zynen Landgenooten grooteren dienst en meer vermaak zoude gedaan hebben met nog 25 Vellen zyner Aanmerkingen te leveren, dan met zich zo te bekorten, als hy nu, omtrent de laatste Tien Deelen, heeft moeten doen. Maar wy hoopen dit gemis eerlang vervuld te zien in het andere Werk, waarvan hy in zyne Voorrede bl. X gewaagt, en dat, misschien, onder den titel van Historische Avondstonden, (zie bl. 357) eerlang op dit zal volgen. Ondertusschen wenschten wy wel, dat de Uitgeever zyn woord had gehouden in het leveren van een algemeen Register op alle deeze Stukjes, nevens eene verbeterde opgaave der Drukfeilen in No. XIX en XX voorkomende, welke wy te vergeefs gezocht hebben. |
|