Republiek, naauwlyks een onderwerp geweest, waaromtrent, in de Nationale Vergadering, zoo lang en zoo breedspraakig over en weder is gehandeld, dan het geen de betaaling van den Kerkdienst en der Kerkelyke Leeraaren betreft. Men was in het algemeen, overeenkomstig het besluit van den 5 Augustus 1796, dat de Kerk is afgescheiden van den Staat, daarin eens, dat geen Kerkdienst, of Kerkdienaaren, met uitsluiting van anderen, door den Staat behoort onderhouden of bezoldigd te worden; maar nu beweerden veelen, met de Commissie van 21, dat alle Kerkelyke Leeraars, zonder onderscheid van belydenis, door den Staat moeten betaald worden. Anderen daartegen wilden, met de Commissie van 7, dit besluit genomen hebben: Niemand kan genoodzaakt worden in de kosten van eenige Godsdienstoeffening, en de Staat betaalt hoegenaamd niets van eenigen diergelyken dienst.
De Eerw. Groninger Kerkleeraar sypkens had, als Representant derzelver Vergadering, ook een uitvoerig Advys uitgebragt, het geen men heeft goedgevonden ook afzonderlyk door den druk gemeen te maaken, en wy ook, zonder ons anders in dit geschil te willen mengen, ter oorzaake van den belangryken inhoud, en de wel doordachte wyze van behandeling, gerustelyk ter leezing durven aanpryzen.
De gronden, waarop de Burger Representant sypkens het ontworpen artikel der laatstgenoemde Commissie verwerpt, en zich liever met den geest van het Ontwerp der Commissie van 21 vereenigt, zyn hoofdzakelyk de volgende, die wy, met het besluit, welk hy 'er uit afleidt, met 's Mans eigen woorden zullen opgeeven. ‘Daar de Godsdienst den uitgestrektsten en weldadigsten invloed heeft op de deugd en het Maatschappylyk geluk. - Daar deze Vergadering plechtig, en by herhaaling, verklaard heeft, dit beginsel te erkennen. - Daar de inrichtingen en fondsen, tot Godsdienstige gebruiken, en instandhouding van den plechtigen eerdienst, bestemd (en dus verre by het bevoorrecht Kerkgenootschap bezeten,) geenzins konnen worden ingetrokken, en tot andere einden besteed, zonder inbreuk op de regels van billykheid, rechtvaardigheid en goede trouw. - Daar zulks, strydig tegen het beginsel der Gelykheid, het lot van 't talrykst Kerkgenootschap der Hervormden geheel ongelyk zou stellen, aan dat van andere Gezindten. - Daar nochtans de Gelykheid, ten aanzien van alle Kerk-